Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Inge van Dijk over het bericht 'VNG: 'BZK tovert op papier miljardenkorting weg''
Vragen van het lid Inge van Dijk (CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «VNG: «BZK tovert op papier miljardenkorting weg»» (ingezonden 7 januari 2025).
Antwoord van Minister Uitermark (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
4 februari 2025).
Vraag 1
Zou u willen reageren op elk van de bevindingen in het artikel «VNG: «BZK tovert op papier miljardenkorting weg»» in Binnenlands Bestuur?1
Antwoord 1
Het parlement wordt volledig en op basis van correcte feiten en cijfers geïnformeerd.
Ik neem daarbij nadrukkelijk afstand van kwalificaties als wegtoveren. In antwoord
op de volgende vragen zal ik de inhoudelijke punten van de VNG behandelen.
Vraag 2
Waarom staat er in de genoemde Kamerbrief over de financiële positie van gemeenten
en provincies niets over de miljardenkorting op het gemeentefonds?
Antwoord 2
Zoals ik al eerder aan de Kamer schreef (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), lichtte de betreffende brief de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies
toe, die primair van terugkijkende aard zijn. In deze documenten wordt een objectief
en veelomvattend overzicht geboden van de stand van zaken rond de financiën van gemeenten
en provincies van met name het voorgaande jaar. De ontwikkelingen die betrekking hebben
op de toekomstige financiën van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire
stukken, waaronder de begroting van het gemeentefonds, en in brieven aan uw Kamer
aangaande ontwikkelingen in de toekomst die gemeenten raken.
Vraag 3
Wat vindt u ervan dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) oordeelt dat,
vanwege het niet noemen van deze miljardenkorting in de Kamerbrief, de Kamer ten onrechte
wordt voorgehouden dat het wel meevalt met de financiële positie van gemeenten?
Antwoord 3
Deze mening deel ik niet. In deze brief wordt teruggeblikt op de feitelijke ontwikkeling
van de financiële positie van gemeenten over de afgelopen jaren, met een toelichting
op deze financiële positie. Er wordt door mij geen kwalitatief oordeel gegeven over
de vraag of gemeenten richting de toekomst genoeg middelen ter beschikking hebben.
Overigens, zoals ik uw Kamer in oktober jl. berichtte (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 9), zal ik bezien hoe de Integrale Overzichten Financiën Gemeenten en Provincies verder
verrijkt kunnen worden, bijvoorbeeld met meer inzicht in de – met onzekerheden omgeven –
toekomstige ontwikkeling van de financiële positie van medeoverheden.
Vraag 4
Deelt u deze opvatting van de VNG? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ik ben bekend met de zorgen van de VNG. Dit een complex vraagstuk. Ik begrijp de zorgen
over de financiën; daarnaast ben ik ermee bekend dat bij gemeenten ook zorgen zijn
over de arbeidsmarkt en de uitvoeringskracht. Naar aanleiding van het Overhedenoverleg
heb ik aangegeven dat ik veel waarde hecht aan de balans tussen de ambities, taken,
middelen en uitvoeringskracht. Daarbij is bij het Overhedenoverleg van kabinetszijde
erkend dat deze onder druk staat. Het gesprek daarover moet wel zorgvuldig en precies
worden gevoerd en daartoe zijn ook concrete afspraken gemaakt. Het vraagstuk is ook
complex omdat de middelen die gemeenten ontvangen voor hun takenpakket beleids- en
bestedingsvrij zijn. Dit betekent dat gemeenten zelf besluiten over de allocatie van
deze middelen en dat er geen 1-op-1 vergelijking kan worden gemaakt tussen de inkomsten
voor en de uitgaven aan een specifieke decentrale taak. Bovendien is het vaststellen
van het budget dat gemeenten nodig hebben voor het adequaat uitvoeren van taken geen
exacte wetenschap, die op basis van een simpele rekensom kan worden vastgesteld.
Vraag 5
Zou u willen reageren op het contrast, van het ontbreken van het noemen van deze miljardenkorting
in de Kamerbrief, met het feit dat het Centraal Planbureau (CPB) de miljardenkorting
wel noemt en inschat dat de terugval aan inkomsten vanaf 2026 voor gemeenten en provincies
samen op 4,9 miljard euro uitkomt?
Antwoord 5
Zoals gezegd is het karakter van het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten primair
terugkijkend. De ontwikkelingen die betrekking hebben op de toekomstige financiën
van gemeenten worden opgenomen in de reguliere budgettaire stukken, waaronder de begroting
van het gemeentefonds.
Vraag 6
Deelt u de opvatting van de VNG dat u als fondsbeheerder van het gemeentefonds in
de Kamerbrief had moeten ingaan op deze miljardenkorting? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Zie het antwoord op de vragen 3 en 5.
Vraag 7
Zou u zich willen vergewissen van de inhoudelijke kritiek van de VNG op de nieuwe
normeringssystematiek en daarbij op elk van de argumenten willen ingaan?
Antwoord 7
Naar aanleiding van het Commissiedebat Financiën Medeoverheden van 1 oktober jl. heeft
uw Kamer de fondsbeheerders in de motie-Chakor/Van Nispen (36 600 B, nr. 12) gevraagd om het inzichtelijk maken van de financiële effecten en de voor- en nadelen
van de nieuwe berekeningswijze voor het accres. Bij de uitwerking van deze motie zal
door mij worden ingegaan op de door de VNG genoemde opmerkingen ten aanzien van de
nieuwe normeringssystematiek. U kunt deze uitwerking in het voorjaar verwachten.
Vraag 8
Waarom wordt er in de Kamerbrief niet ingegaan op het financieringsresultaat?
Antwoord 8
Het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten wordt gemaakt op basis van jaarrekeningdata
van gemeenten en blijft hierbij bewust dicht bij bekende financiële kengetallen. Dit
geeft een zo objectief en betrouwbaar mogelijke weergave van de financiële situatie.
De gerapporteerde gegevens – exploitatieresultaat, eigen vermogen, solvabiliteit –
worden ook door elk college voor zijn gemeente aan de raad voorgelegd. Het Integraal
Overzicht geeft hiervan de som weer. Het financieringsresultaat waar u naar verwijst,
beschouw ik in deze context als een interpretatie van de VNG van deze cijfers.
Vraag 9
Deelt u de opvatting van de VNG dat het financieringsresultaat wel in de Kamerbrief
had moeten worden opgenomen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Zoals onder vraag 8 is aangegeven, geeft het Integraal Overzicht Financiën Gemeenten
feitelijke informatie die direct is gebaseerd op de jaarrekeningen van gemeenten.
Een interpretatie van deze cijfers past niet bij het objectieve karakter van het Integraal
Overzicht.
Vraag 10
Deelt u de opvatting van de VNG dat het niet klopt dat gemeenten structureel geld
overhouden omdat het positief exploitatieresultaat over 2023 vooral te maken heeft
met incidentele meevallers en zeer fragiel is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 10
Het klopt dat incidentele meevallers een rol hebben gespeeld in de overschotten van
de afgelopen jaren, maar ik zie ook dat gemeenten te maken hebben met een krappe arbeidsmarkt
en beperkingen in hun uitvoeringskracht en dat gemeenten in de jaren sinds 2021 geld
over hebben gehouden. Deze overschotten kunnen niet alleen toegeschreven worden aan
incidentele meevallers.
Zoals in het antwoord op vraag 4 is aangegeven, begrijp ik de zorgen over de financiën.
In het Overhedenoverleg van 21 november jl. is van kabinetszijde erkend dat de balans
tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef
eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd.
Vraag 11
Deelt u de opvatting van de VNG dat het terugdraaien van de extra bezuiniging op de
jeugdzorg in de praktijk geen verbetering betekent voor de financiële positie van
gemeenten, omdat het hier een exercitie in de papieren werkelijkheid betreft? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 11
De Kamerbrief (Kamerstukken 2024–2025 36 410 B, nr. 8) vermeldde dat in het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet-Schoof de door het kabinet-Rutte
IV besloten besparing op de jeugdzorg (oplopend tot € 511 miljoen in 2027) is vervallen.
Hier is in de brief geen kwalitatieve duiding aan gegeven. Zoals in mijn brief van
21 november is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige scheefgroei
in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie
Jeugd.
Vraag 12
Zou u willen reflecteren op het feit dat gemeenten decentrale taken namens de Rijksoverheid
uitvoeren en dat er op dit moment meer uitgaven worden gedaan dan het Rijk aan middelen
daarvoor vergoedt, terwijl gemeenten bij dergelijke openeinderegelingen geen mogelijkheid
hebben om deze kosten te beheersen?
Antwoord 12
Ik wil hierbij om te beginnen opmerken dat uit het Integraal Overzicht blijkt dat
gemeenten de afgelopen jaren positieve resultaten boekten, maar ik ben bekend met
de zorgen die gemeenten hebben over het jaar 2026 en verder. Zoals aangegeven, is
in het Overhedenoverleg van 21 november jl. van kabinetszijde erkend dat de balans
tussen de ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht onder druk staat. Ik schreef
eind november aan uw Kamer (Kamerstukken 2024–2025, 36 600 B, nr. 22) dat het gesprek hierover zorgvuldig en precies moet worden gevoerd. Als kabinet
willen we met de medeoverheden een weg naar voren bewandelen. Dat doet het kabinet,
zoals in mijn brief van 21 november aangegeven, door de huidige en toekomstige scheefgroei
in het sociaal domein zeer serieus te nemen. Het advies van de deskundigencommissie
Jeugd zal het kabinet daarbij ook zeer serieus nemen, waarbij geldt dat voor medebewindstaken
adequate middelen dienen te zijn (art. 108 Gemw, lid 3)2 oals ook in deze brief van 21 november is aangegeven, streeft het kabinet ernaar
om, in goede interbestuurlijke samenwerking bij de uitwerking van het Regeerprogramma,
samen met de medeoverheden tot een goede balans te komen.
Vraag 13
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat het
kabinet niet voldoet aan artikel 2 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 108,
derde lid van de Gemeentewet, waarin het kader voor de financiële verhoudingen tussen
overheden is vastgelegd, en staat dat het Rijk moet aangeven hoe decentrale overheden
financiële gevolgen moeten dekken die voortvloeien uit beleidsvoornemens van het Rijk
(artikel 2 Financiële-verhoudingswet) en ook is opgenomen dat waar sprake is van medebewindstaken, het Rijk de kosten die ten laste van gemeenten komen aan hen dient te vergoeden
(artikel 108, derde lid gemeentewet)?
Antwoord 13
Ik herken mij niet in de stelling dat het kabinet niet zou voldoen aan de Financiële
verhoudingswet en de Gemeentewet. Ik merk graag op dat dit kabinet op meerdere terreinen
samenwerkt met medeoverheden om de balans tussen ambities, taken, middelen en uitvoeringskracht
in kaart te brengen en waar nodig te verbeteren, zoals de Hervormingsagenda Jeugd,
het houdbaarheidsonderzoek Wmo en de onderzoeken naar de opgaven op het gebied van
openbaar vervoer, infrastructuur en natuur. Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 12.
Vraag 14
Kunt u duidelijkheid geven wat de gevolgen zijn voor de Rijksbegroting indien de genoemde
tekorten bij gemeenten alsnog bij het Rijk worden geclaimd?
Antwoord 14
Zoals in antwoord op vragen 4 en 12 aangegeven, gaat het om de balans tussen ambities,
taken, middelen en uitvoeringskracht en is het kabinet hierover in gesprek met medeoverheden.
Vraag 15
Zou u de voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van de resolutie «VNG-inzet
richting nieuwe kabinet», waar 97,19 procent van de leden mee heeft ingestemd?
Antwoord 15
Zoals in antwoord op vraag 12 aangegeven, streeft het kabinet ernaar om, in goede
interbestuurlijke samenwerking, bij de uitwerking van het Regeerprogramma samen met
de medeoverheden tot een goede balans te komen tussen ambities, taken, middelen en
uitvoeringskracht.
Vraag 16
Zou u voorgaande vragen ook willen beantwoorden in het licht van het feit dat de gemeenten
hebben aangekondigd dat gemeenten zich genoodzaakt voelen om met ondersteuning van
de VNG een juridische procedure te starten tegen het Rijk als het kabinet de gemaakte
afspraken over de vergoeding van de kosten met betrekking tot de uitvoering van de
jeugdwet in de Voorjaarsnota niet volledig nakomt?
Antwoord 16
Zoals in het antwoord op vraag 12 is aangegeven, neemt het kabinet de huidige en toekomstige
scheefgroei in het sociaal domein zeer serieus, net als het advies van de deskundigencommissie
Jeugd, waarvan de verwachting is dat het binnenkort verschijnt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.J.M. Uitermark, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.