Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Welzijn over de evaluatie van de ATAD-richtlijn per 31 juli 2024
Vragen van het lid Welzijn (Nieuw Sociaal Contract) aan de Ministers van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening en van Financiën over de evaluatie van de ATAD-richtlijn per 31 juli 2024 (ingezonden 4 november 2024).
Antwoord van Minister Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening) (ontvangen
3 februari 2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 672.
Vraag 1
Hoe kijkt u aan tegen de stelling dat de implementatie van de Anti-Tax Avoidance Directive
(hierna: ATAD) in artikel 15b Wet Vpb niet zo zeer belastingplichtigen met een ongezonde
solvabiliteit raakt, maar juist belastingplichtigen met een lage rentabiliteit?
Antwoord 1
De earningsstrippingmaatregel is afkomstig uit de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking
(ATAD1)1en is per 1 januari 2019 in de vennootschapsbelasting geïmplementeerd. De earningsstrippingmaatregel
is er – kort gezegd – op gericht om winstverschuiving en grondslaguitholling door
middel van rentebetalingen te voorkomen. De maatregel beperkt de aftrekbaarheid van
het saldo aan renten voor zover dat meer bedraagt dan 24,5% van de gecorrigeerde winst2, tenzij het saldo aan renten niet meer bedraagt dan de drempel van € 1 miljoen. Hieruit
volgt dat rente in aftrek wordt beperkt als de gecorrigeerde winst relatief laag is
ten opzichte van dit saldo (en overigens de drempel niet van toepassing is). Het niet-aftrekbare
saldo aan renten kan onbeperkt worden voortgewenteld tot de belastingplichtige voldoende
aftrekruimte heeft.
Daarnaast heeft Nederland gekozen voor een robuuste implementatie die op onderdelen
verder gaat dan de in ATAD1 opgenomen minimumstandaard. Als gevolg van de keuze voor
een robuuste implementatie wordt niet alleen opgetreden tegen grondslaguitholling,
maar wordt vooral een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd
vermogen nagestreefd bij alle vennootschapsbelastingplichtigen. Door de earningsstrippingmaatregel
kunnen financieringskosten hoger worden, waardoor de rentabiliteit lager kan worden.
Tegelijkertijd komt het beperken van de fiscale stimulans om ondernemingsactiviteiten
met vreemd vermogen te financieren de solvabiliteit van ondernemingen en daarmee de
schokbestendigheid van de Nederlandse economie ten goede.
Vraag 2
Deelt u de mening dat door deze systematiek vooral maatschappelijke organisaties geraakt
worden die niet op het behalen van rendementen gericht zijn?
Antwoord 2
De earningsstrippingmaatregel betreft een generieke renteaftrekbeperking voor alle
vennootschapsbelastingplichtigen. Zoals in het antwoord op vraag 1 wordt toegelicht,
beperkt de earningsstrippingmaatregel de aftrekbaarheid van het saldo aan renten voor
zover dat meer bedraagt dan het hoogste van 24,5% van de gecorrigeerde winst of € 1 miljoen.
Hieruit volgt dat rente in aftrek wordt beperkt als de gecorrigeerde winst relatief
laag is ten opzichte van dit saldo (en overigens de drempel niet van toepassing is).
Afhankelijk hiervan kan de earningsstrippingsmaatregel gevolgen hebben voor maatschappelijke
organisaties.
Dit kabinet wenst het ondernemingsklimaat voor alle ondernemers te versterken. Daarom
is in het Belastingplan 2025 onder meer een maatregel voorgesteld waarmee de renteaftrek
per 1 januari 2025 versoepeld zou worden door het percentage te verhogen van 20% naar
25% van de gecorrigeerde winst. Dit percentage is bij amendement, dat door de Tweede
Kamer is aangenomen tijdens de behandeling van het pakket Belastingplan 2025, verlaagd
van 25% naar 24,5%.3 Met de inmiddels ingetreden verhoging van het percentage is een fiscale lastenverlichting
van € 383 miljoen voor belastingplichtigen gemoeid. Dit slaat ook voor een deel neer
bij maatschappelijke organisaties zoals woningcorporaties, die investeren via vennootschappen
die met vreemd vermogen zijn gefinancierd. Specifiek voor woningcorporaties leidt
deze maatregel tot een fiscale lastenverlichting van € 69 miljoen.
Vraag 3
Kunt u aangeven waarom het gewenst is om geen onderscheid te maken tussen verschillende
groepen belastingplichtigen terwijl het voor maatschappelijke organisaties evident
voor een verzwaring zorgt?
Antwoord 3
De earningsstrippingmaatregel is een generieke renteaftrekbeperking die volgt uit
ATAD1. De richtlijn maakt geen onderscheid tussen verschillende belastingplichtigen.
ATAD1 biedt lidstaten wel een aantal mogelijkheden om een uitzondering te maken ten
aanzien van de toepassing van de renteaftrekbeperking. Zo kent de richtlijn onder
meer een uitzondering voor leningen aan langlopende openbare-infrastructuurprojecten4, een vrijstelling voor opzichzelfstaande entiteiten5 en een uitzondering voor lichamen die deel uitmaken van een groep6. De richtlijn voorziet echter niet in het expliciet uitzonderen van enkel een bepaalde
groep belastingplichtigen voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. Dit
betekent dat het uitzonderen van een bepaalde groep belastingplichtigen voor de toepassing
van de earningsstrippingmaatregel niet mogelijk is, omdat Nederland in dat geval niet
zou voldoen aan de implementatieverplichting ten aanzien van (de minimumnorm die volgt
uit) de richtlijn.
Daarnaast is bij het introduceren van een van de in ATAD1 genoemde uitzonderingen
voor toepassing van de earningsstrippingmaatregel van belang dat de staatssteunregels
in acht worden genomen. Het verlenen van staatssteun is in beginsel verboden en alleen
onder bepaalde voorwaarden toegestaan, bijvoorbeeld om ervoor te zorgen dat een Dienst
van Algemeen Economisch Belang (DAEB) kan worden uitgevoerd of als er een vrijstellingsmogelijkheid
van toepassing is dan wel als er een goedkeuringsgrond is. Door alleen een uitzondering
voor een specifieke groep te creëren, ontstaat er mogelijk een ongelijk speelveld
met andere marktpartijen.
Vraag 4
Kunt u aangeven waarom in uw ogen een verlichting niet mogelijk is terwijl een verzwaring
wel mogelijk is?
Antwoord 4
De earningsstrippingmaatregel vloeit voort uit ATAD1. Deze richtlijn betreft een minimumnorm
voor antimisbruikmaatregelen die ten doel hebben om belastingontwijking tegen te gaan.
Een verlichting is – in tegenstelling tot wat de vraag suggereert – wel mogelijk,
voor zover de earningsstrippingmaatregel in ieder geval in overeenstemming is met
de minimumnorm uit ATAD1, zodat aan de implementatieverplichting van de richtlijn
wordt voldaan. Voorts biedt ATAD1 lidstaten uitdrukkelijk de mogelijkheid om verdergaande
(dus verzwarende) maatregelen te nemen die aansluiten bij het betreffende nationale
vennootschapsbelastingstelsel en de daarbij geconstateerde wijze van belastingontwijking.
Dit kabinet heeft een verlichting van de earningsstrippingmaatregel voorgesteld om
het ondernemingsklimaat van Nederland te versterken. Zo heeft het kabinet in het Belastingplan
2025 voorgesteld om het percentage te verhogen van 20% naar 25% van de gecorrigeerde
winst. Dit percentage is bij amendement verlaagd van 25% naar 24,5%. Met de verhoging
van het percentage is een fiscale lastenverlichting van € 383 miljoen voor belastingplichtigen
gemoeid. Dit slaat ook voor een deel neer bij maatschappelijke organisaties, die investeren
via vennootschappen die met vreemd vermogen zijn gefinancierd.
Vraag 5
Wat is uw mening over de uitzondering die gemaakt is voor zogenoemde projecten van
Publiek Private Samenwerking (hierna: PPS)?
Antwoord 5
Via Publiek Private Samenwerkingsverbanden (PPS) is het Rijk (of een lagere overheid)
bij het ontwerp, de bouw, de financiering, het onderhoud en (eventueel) de exploitatie
van afzonderlijke openbare-infrastructuurprojecten partner van private partijen. Het
gaat hierbij om projecten die verband houden met algemene openbare infrastructuur
zoals wegen, tunnels, bruggen en sluizen. Binnen de ruimte van de uitzonderingsmogelijkheid
die ATAD1 biedt voor langlopende openbare-infrastructuurprojecten, is na een zorgvuldig
afwegingsproces door het eerdere kabinet besloten om op 25 oktober 2018 bestaande
langlopende PPS-projecten uit te zonderen van de earningsstrippingmaatregel. Bij de
bestaande langlopende PPS-projecten ten tijde van de invoering van de earningsstrippingmaatregel,
kon er bij de reeds overeengekomen vergoeding met het Rijk (of een lagere overheid)
niet of niet voldoende rekening worden gehouden met de gevolgen van de earningsstrippingmaatregel.
Daarnaast zijn, zoals in de brieven van 9 mei 20187 en 25 mei 20188en de memorie van toelichting9 is aangegeven, tijdens het besluitvormingsproces ook de mogelijke staatssteunrisico’s,
budgettaire aspecten en de uitvoerbaarheid van deze uitzondering in de beoordeling
betrokken.
De genoemde maatregel regelt dat op 25 oktober 2018 bestaande langlopende PPS-projecten
met betrekking tot openbare infrastructuur, waarbij gebruik wordt gemaakt van geïntegreerde
contracten voor de ontwerp en bouwwerkzaamheden, de exploitatie (onder andere beheer,
onderhoud, facilitaire dienstverlening) en de financiering, worden uitgezonderd van
de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. Het gaat hierbij – kort gezegd –
om PPS-projecten waarbij de overheid als opdrachtgever een doorlopende prestatie overeenkomt
die voorziet in de beschikbaarheid van een specifieke openbare infrastructurele voorziening
voor de aanbestedende overheid. Het huidige kabinet kan zich nog steeds vinden in
de afwegingen die destijds zijn gemaakt om de op 25 oktober 2018 bestaande langlopende
PPS-projecten met betrekking tot openbare infrastructuur uit te zonderen. Bij langlopende
PPS-projecten met betrekking tot openbare infrastructuur die na 25 oktober 2018 tot
stand zijn gekomen, kon en kan rekening worden gehouden met de earningsstrippingmaatregel.
Daarom zijn deze langlopende PPS-projecten dus niet uitgezonderd van de toepassing
van deze maatregel.
Vraag 6
Kunt u aan de hand van een tijdpad aangeven waarom de uitzondering voor PPS-constructies
pas zo laat in de wet terecht is gekomen en waarom er toen gekozen is voor het uitzonderen
van leningen die zien op PPS-constructies welke zijn afgesloten vóór 25 oktober 2018?
Antwoord 6
Zoals in het antwoord op vraag 5 wordt toegelicht, ligt er een zorgvuldig afwegingsproces
ten grondslag aan het besluit om alleen op 25 oktober 2018 bestaande langlopende PPS-projecten
met betrekking tot openbare infrastructuur uit te zonderen van de earningsstrippingmaatregel.
Het kabinetsbesluit dat in het kader van de augustusbesluitvorming in 2018 is genomen
om te voorzien in een tegemoetkoming voor bestaande langlopende PPS-projecten met
betrekking tot openbare infrastructuur was in het oorspronkelijke wetsvoorstel dat
voorziet in de implementatie van ATAD1 nog niet verwerkt.10 Dat is alsnog gedaan met de eerste nota van wijziging bij dat wetsvoorstel.11 Deze nota van wijziging op het implementatiewetsvoorstel ATAD1 was al aangekondigd
in de memorie van toelichting bij het op Prinsjesdag ingediende wetsvoorstel in 2018.12
Vraag 7
Kunt u aangeven waarom de argumenten voor de uitzondering van ATAD-regels op PPS-projecten
niet gebruikt konden worden voor de bestaande leningen gezien deze belastingplichtige
ook geen rekening heeft kunnen houden met de renteaftrekbeperking?
Antwoord 7
De earningsstrippingmaatregel is van toepassing op zowel bestaande als nieuwe leningen.
Zoals in de memorie van toelichting bij het op Prinsjesdag ingediende wetsvoorstel
in 201813 is toegelicht, is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid in ATAD1 om te voorzien
in eerbiedigende werking voor leningen die zijn aangegaan vóór 17 juni 2016 en naderhand
niet meer (materieel) zijn gewijzigd. Een dergelijke eerbiedigende werking werd vanuit
het oogpunt van uitvoerbaarheid als onwenselijk beoordeeld. Eerbiedigende werking
zou namelijk betekenen dat voor de bepaling van het van toepassing zijnde regime jaarlijks
bij iedere lening afzonderlijk moet worden vastgesteld wanneer de lening is aangegaan
en of zich naderhand (materiële) wijzigingen met betrekking tot die lening hebben
voorgedaan. Op sommige leningen van de belastingplichtige zou dan het oude regime
van toepassing kunnen zijn en op andere het nieuwe regime, waarbij tevens de vraag
opkomt hoe met de samenloop van het oude en nieuwe regime moet worden omgegaan. Eerbiedigende
werking leidt bovendien in relatie tot de voorgenomen afschaffing van bepaalde bestaande
specifieke renteaftrekbeperkingen tot een (ingewikkelde) samenloop, omdat het in geval
van eerbiedigende werking voor de hand ligt om voor bestaande leningen waarop de earningsstrippingmaatregel
geen toepassing vindt de geldende specifieke renteaftrekbeperkingen te handhaven.
Dit terwijl bepaalde complexe specifieke renteaftrekbeperkingen juist zijn afgeschaft.
Daarnaast leidt het voorzien in eerbiedigende werking tot een fors lagere budgettaire
opbrengst in de eerste jaren, terwijl het eerdere kabinet met die opbrengst destijds
de verlaging van het vennootschapsbelastingtarief deels heeft gefinancierd, om het
Nederlandse vestigingsklimaat voor bedrijven met reële activiteiten aantrekkelijk
te houden.
Vraag 8
Kunt u aangeven wat in de periode 2019–2022 de (verwachte) niet aftrekbare rente van
alle belastingplichtigen gezamenlijk betrof?
Antwoord 8
In de jaren 2019, 2020 en 2021 is respectievelijk € 12,7 miljard, € 12,1 miljard en
€ 11,8 miljard aan rente in aftrek beperkt op basis van de earningsstripping-maatregel.
Over 2022 zijn nog geen gegevens beschikbaar, maar de verwachting is dat het bedrag
in dezelfde ordegrootte zal liggen.
Vraag 9
Kunt u aangeven wat in diezelfde periode de totale last van de vennootschapsbelasting
(hierna: vpb) van alle belastingplichtigen was?
Antwoord 9
In totaal werd op kasbasis in 2019 € 25,9 miljard aan vennootschapsbelasting ontvangen
van alle belastingplichtigen. In 2020 was dat € 21,7 miljard, terwijl in 2021 en 2022
respectievelijk € 30,7 miljard en € 38,3 miljard werd ontvangen.
Vraag 10
Kunt u aangeven hoe de renteaftrekbeperking voor de verschillende sectoren uitpakte
en tot welke vpb-last dit leidde?
Antwoord 10
Uit aangiftecijfers van woningcorporaties komt naar voren dat de earningsstrippingmaatregel
in de vennootschapsbelasting in de periode 2019 tot en met 2022 bij woningcorporaties
heeft gezorgd voor een beperking in de aftrek van de rente van € 1,3 miljard in 2019,
€ 1,2 miljard in 2020 en € 1,8 miljard in 2021. Dit komt ongeveer neer op 10% tot
15% van de totale rente die niet-aftrekbaar is. Voor 2022 is het bedrag nog onzeker,
maar op basis van voorlopige aangiftegegevens is de verwachting dat dit bedrag in
2022 € 1,3 miljard zal zijn. Per saldo leidt de renteaftrekbeperking tot ongeveer
een extra heffing van respectievelijk € 313 miljoen, € 297 miljoen, € 446 miljoen
en € 322 miljoen voor de verschillende jaren. Hierbij is aangenomen dat bij woningcorporaties
het effect van de earningsstrippingmaatregel volledig in de winst valt.
Voor andere sectoren is het complexer een dergelijke inschatting te maken, omdat in
deze sectoren een aanmerkelijk groter deel van de aftrekbeperking bij bedrijven valt
die zich in een verliessituatie bevinden. Bij deze groep zorgt de aftrekbeperking
voor een verlaging van de verliesvoorraad, en daarmee is het niet duidelijk of dit
bedrag daadwerkelijk tot een extra heffing zal leiden. Daarnaast is het ook mogelijk
dat een deel van de renteaftrekbeperking wordt teruggenomen omdat bedrijven op termijn
een hogere gecorrigeerde winst kunnen hebben. Het is daarom voor deze groep nog niet
mogelijk om een goede inschatting te maken van de feitelijke vennootschapsbelastinglast
als gevolg van de earningsstrippingmaatregel.
Vraag 11
Corporaties dragen voor ca 3% bij aan de opbrengsten van de vpb. Naar verwachting
is de bijdrage in de ATAD-last in verhouding veel groter (onderzoek van het Ministerie
van Financiën wijst op ongeveer 12%). Kunt u bevestigen dat woningcorporaties, die
voor de uitvoering van hun wettelijke taak per definitie gefinancierd worden door
vreemd vermogen, hiermee disproportioneel geraakt worden en uw antwoord verklaren?
Antwoord 11
Sinds 2019 hebben woningcorporaties, net als andere vennootschapsbelastingplichtigen,
te maken met de earningsstrippingmaatregel die voortvloeit uit de implementatie van
ATAD1. Zoals in de voorgaande antwoorden wordt toegelicht zijn deze richtlijn en de
daaruit volgende earningsstrippingmaatregel bedoeld om belastinggrondslaguitholling
binnen internationaal opererende concerns tegen te gaan. Dit wordt voor wat betreft
de earningsstrippingmaatregel bereikt door een beperking op te leggen aan de fiscale
aftrekbaarheid van de rente op leningen. Het kabinet beoogt met deze maatregel echter
ook een meer gelijke fiscale behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen te
bereiken. Een ongelijke behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen doet zich
voor doordat de aftrekbaarheid van rente de kosten van financiering met vreemd vermogen
verlaagt en de vergoeding voor eigen vermogen fiscaal niet aftrekbaar is. Hierdoor
bestaat er voor bedrijven een fiscale stimulans om ondernemingsactiviteiten met vreemd
vermogen te financieren.
Woningcorporaties worden net als andere kapitaalintensieve belastingplichtigen – relatief
zwaar geraakt door de earningsstrippingmaatregel. Op basis van artikel 19 van de Woningwet
dienen woningcorporaties hun onderneming drijven in de vorm van een stichting of een
vereniging. Woningcorporaties hebben geen aandeelhouders en kunnen in tegenstelling
tot andere ondernemingsvormen zoals een BV of een NV geen aandelen uitgeven of kapitaalstortingen
van aandeelhouders ontvangen om hun eigen vermogen te versterken. Woningcorporaties
moeten hun investeringen daardoor voornamelijk financieren door het aantrekken van
vreemd vermogen Daar staat wel tegenover dat woningcorporaties voor hun wettelijke
DAEB taak financiering kunnen aantrekken met borging van het Waarborgfonds Sociale
Woningbouw. Door deze borging kunnen woningcorporaties tegen lagere rentelasten financiering
aantrekken.
Een uitzondering voor woningcorporaties in de earningsstrippingmaatregel is niet mogelijk,
omdat ATAD1 niet in een specifieke uitzonderingsmogelijkheid hiervoor voorziet, zoals
in het antwoord op vraag 3 is toegelicht. Dit betekent dat het uitzonderen van woningcorporaties
voor de toepassing van de earningsstrippingmaatregel niet mogelijk is, omdat Nederland
in dat geval niet voldoet aan de implementatieverplichting ten aanzien van (de minimumnorm
die volgt uit) de richtlijn. ATAD1 kent een aantal mogelijkheden om een uitzondering
te maken ten aanzien van de toepassing van de earningsstrippingmaatregel. Zo kent
de richtlijn onder meer een uitzondering voor leningen aan langlopende openbare-infrastructuurprojecten,
een vrijstelling voor opzichzelfstaande entiteiten en een uitzondering voor lichamen
die deel uitmaken van een groep. Het introduceren van een dergelijke uitzondering
dient in overeenstemming te zijn met de staatssteunregels. Zoals ook toegelicht in
de eerdere antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Welzijn14, biedt de richtlijn volgens het kabinet geen ruimte om woningcorporaties onder de
uitzondering van openbare infrastructuurprojecten te brengen.15 Een vrijstelling voor opzichzelfstaande entiteiten of een generieke (groeps)uitzondering
doet verder in brede zin afbreuk aan het doel om te komen tot een meer gelijke fiscale
behandeling van eigen vermogen en vreemd vermogen, aangezien alle belastingplichtigen
en niet alleen de woningcorporaties zullen profiteren van deze maatregel. Daarnaast
zal een dergelijke uitzondering een aanzienlijk budgettair effect hebben op de rijksbegroting.
Bij de invoering van de earningsstrippingmaatregel in de vennootschapsbelasting in
2019 was reeds bekend dat de renteaftrekbeperking onder meer bij woningcorporaties
zou leiden tot een hogere vennootschapsbelastingdruk.16Er zijn door het kabinet destijds verschillende maatregelen getroffen om verhuurders,
waaronder woningcorporaties, tegemoet te komen ten aanzien van het nadelige effect
van de earningsstrippingmaatregel. Daarbij is destijds voor circa € 100 miljoen per
jaar aan lastenverlichting gegeven via de verhuurderheffing. Inmiddels is de verhuurdersheffing
in het geheel afgeschaft (derving van € 1,4 miljard) in het kader van het realiseren
van de Nationale Prestatieafspraken (NPA).
Voorts is door het huidige kabinet een versoepeling van de earningsstrippingmaatregel
ingevoerd waarmee het maximale renteaftrekpercentage wordt verhoogd van 20% naar 24,5%
van de gecorrigeerde winst. Dit is uitgewerkt in het Belastingplan 2025 en leidt tot
een lagere renteaftrekbeperking. Daarmee is een fiscale lastenverlichting voor belastingplichtigen,
waaronder woningcorporaties, gemoeid die investeren via vennootschappen die met vreemd
vermogen zijn gefinancierd. Specifiek voor woningcorporaties leidt dit tot een fiscale
lastenverlichting van € 69 miljoen.
Vraag 12
Hoe doelmatig vindt u deze nationale kop op Europese regelgeving?
Antwoord 12
Nederland heeft bij de implementatie van de earningsstrippingmaatregel gekozen voor
een robuuste vormgeving om, naast het tegengaan van belastingontwijking, ook de fiscale
prikkel voor de financiering met vreemd vermogen te beperken. Recentelijk is een effectmeting
gedaan waarmee het effect van de earningsstrippingmaatregel op rente en vreemd vermogen
is onderzocht.17 Hierbij is gebleken dat belastingplichtigen sinds de invoering van de maatregel jaarlijks
een aanzienlijk groter bedrag aan rente in aftrek beperkt zien worden. Bovendien zijn
belastingplichtigen – met name in concernverhoudingen – minder rente gaan betalen.
Dit leidt tot de conclusie dat de earningsstrippingmaatregel belastingontwijking door
bovenmatige renteaftrek effectief tegengaat. Daarnaast heeft de earningsstrippingmaatregel
geleid tot een beperkte daling van het vreemd vermogen. Het totaal vreemd vermogen
bij bedrijven die geraakt worden door de maatregel is naar schatting met 8% gedaald
als gevolg van de maatregel. Het is daarbij ook relevant dat een aanzienlijk deel
van de afname lijkt te zien op vreemd vermogen dat wordt verstrekt vanuit andere concernonderdelen.
De kapitaalstructuren van de Nederlandse bedrijfsonderdelen zijn daarmee wel verbeterd.
Omdat de genoemde effectmeting echter laat zien dat de effecten van de maatregel vooral
betrekking hebben op aanpassingen van interne leningen, kan uit de effectmeting niet
geconcludeerd worden dat ook de kapitaalstructuren van de Nederlandse concerns als
geheel verbeterd zijn.
Vraag 13
Kunt u in uw reactie ingaan op het feit dat 12% van de ATAD gedragen wordt door een
sector die geen eigen vermogen kan aantrekken en aan wie het beleidsdoel om vreemd
en eigen vermogen met elkaar in balans te brengen dus volledig verloren gaat?
Antwoord 13
Zie antwoord bij vraag 11.
Vraag 14
Welke EU-landen hebben op dit moment via de vrijstelling voor infrastructuurprojecten
de sociale huursector vrijgesteld van de effecten van de earnings stripping maatregel?
Antwoord 14
In 2020 heeft de Europese Commissie aan het Europees Parlement en de Raad een voorlopig
verslag uitgebracht over de uitvoering van ATAD1 en de tweede EU-richtlijn antibelastingontwijking
(ATAD2)18 in de lidstaten.19 Uit dit verslag volgt onder meer dat 16 EU-lidstaten ervoor hebben gekozen om leningen
voor langlopende openbare-infrastructuurprojecten uit te sluiten van het toepassingsbereik
van de earningsstrippingmaatregel. Elf EU-lidstaten hebben er niet voor gekozen om
deze leningen uit te sluiten. Een officieel overzicht van welke landen het betreft
en hoe zij invulling hebben gegeven aan de uitzondering voor langlopende openbare-infrastructuurprojecten
is niet voorhanden. Derhalve blijft onduidelijk op welke wijze andere EU-lidstaten
omgaan met de uitzondering voor langlopende openbare-infrastructuurprojecten.
Binnen de volkshuisvesting is regelmatig informeel ambtelijk contact met andere EU-lidstaten.
Uit deze contacten wordt begrepen dat de uitzondering voor leningen voor langlopende
openbare-infrastructuurprojecten ook in een beperkt aantal lidstaten voor de volkshuisvesting
wordt toegepast. Hierbij blijft onduidelijk welke concrete voorwaarden deze EU-lidstaten
hebben gesteld aan het gebruik van deze uitzondering. Daarnaast is het niet mogelijk
om deze situaties één-op-één met de Nederlandse situatie te vergelijken. Naast wat
andere landen in de winstbelasting doen, is zeker zo bepalend het gehele samenstel
van wet- en regelgeving (fiscaal en niet fiscaal).
In vervolg op het voornoemde voorlopig verslag wordt door de Europese Commissie – in
het kader van de evaluatie van ATAD – een uitgebreider verslag opgesteld over de maatregelen
uit ATAD. Volgens de meest recente planning van de Europese Commissie wordt dit verslag
in het derde kwartaal van 2025 gepubliceerd. Zodra dit beschikbaar is, wordt dit met
uw Kamer gedeeld.
Vraag 15
Schat u in dat de Europese Commissie er bezwaar tegen zou hebben als Nederland via
de vrijstelling voor infrastructuurprojecten de sociale huursector zou vrijstellen
van de effecten van de earnings stripping maatregel?
Antwoord 15
De mogelijkheid om woningcorporaties uit te zonderen van de renteaftrekbeperking in
de vennootschapsbelasting als gevolg van de ATAD1-richtlijn, zou een zeer onzeker
traject zijn, waarbij naast de vraag of dit binnen de ATAD-regels zou kunnen ook staatssteun
een rol speelt. Om gebruik te kunnen maken van de uitzondering in de ATAD1-richtlijn
voor langlopende openbare-infrastructuurprojecten moet aan vier voorwaarden voldaan
worden; het moet gaan om 1) een project, dat 2) infrastructuur betreft, een 3) openbaar
karakter heeft en 4) voor de lange termijn wordt gerealiseerd. Het lijkt moeilijk
te beargumenteren dat sociale woningbouw aan deze voorwaarden voldoet. Bij langlopende
openbare-infrastructuurprojecten moet in het bijzonder gedacht worden aan wegen, bruggen
en tunnels. Bovendien is in de nationale implementatie van de ATAD1-richtlijn altijd
het uitgangspunt gehanteerd dat gebouwen niet als (klassieke) infrastructuur gelden.
Daarbij geldt bovendien dat zelfs wanneer geaccepteerd zou worden dat sociale woningbouw
onder deze uitzondering zou mogen worden vrijgesteld, op dat moment alsnog een staatssteunbeoordeling
in het kader van het DAEB-besluit moet plaatsvinden zoals ook bij andere maatregelen
in de vennootschapsbelasting zou gelden en hierboven is beschreven. Om die reden liggen
andere mogelijkheden om woningcorporaties financieel tegemoet te komen veel meer voor
de hand.
Vraag 16
Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat meer beleidsvrijheid voor lidstaten
om gericht sectoren uit te zonderen wordt meegenomen in het uitgebreide verslag van
de Europese Commissie?
Antwoord 16
Voor het bepalen van onze specifieke inzet wachten wij eerst de uitkomsten van de
evaluatie van ATAD af die momenteel wordt uitgevoerd door de Europese Commissie. Op
dit moment is nog onbekend hoe het vervolgproces er precies uit zal zien na de openbare
consultatie over ATAD, die deel uitmaakt van de evaluatie. De verwachting is dat een
uitgebreid verslag zal worden opgesteld over de maatregelen uit ATAD.20 Volgens de meest recente planning van de Europese Commissie wordt dit verslag in
het derde kwartaal van 2025 gepubliceerd.21 Zodra dit verslag beschikbaar is, wordt dit met uw Kamer gedeeld.
Vraag 17
Bent u bereid om in de huidige richtlijn te kijken naar mogelijke oplossingen of zo
nodig zich in Europees verband in te spannen voor een aanpassing van de richtlijn;
zodat de primaire werkzaamheden -het verhuren van sociale huurwoningen- van corporaties
uitgezonderd kunnen worden?
Antwoord 17
Op 11 december 2024 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de herijking van de Nationale
prestatieafspraken22 die ik met Aedes en VNG heb afgesproken. Daarin heb ik onder andere afgesproken om
verder te werken aan een gezamenlijk beeld van het investeringsklimaat voor investeringen
in huurwoningen en daarbij ook specifiek te kijken naar de beleidsmatige opties voor
het verbeteren van de investeringspositie van woningcorporaties.
Het doel daarvan is inzicht te krijgen in de mogelijkheden om tijdig te kunnen anticiperen
op het treffen van passende maatregelen, in het geval de woningcorporatiesector in
de toekomst tegen zijn financiële grenzen loopt. Een goed inzicht in de mogelijkheden
voor lastenverlichting of subsidiëring is van belang om te voorkomen dat woningcorporaties
genoodzaakt worden hun investeringen voortijdig te beperken. Dit onderzoek staat los
van de dekking die gevonden dient te worden voor de budgettaire effecten die een eventuele
maatregel met zich meebrengt. Daarnaast dient een dergelijke maatregel ook in overeenstemming
te zijn met de staatssteunregels en uitvoerbaar te zijn.
Vraag 18
Wat vindt u ervan dat met de methode «indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties»
(IBW) gesteld kan worden dat bij een gemiddelde ATAD-last die oploopt naar 530 miljoen
(bron: Aedes VPB onderzoek 2023) op termijn de bouw van zeker 70.000 woningen niet
tot stand kan komen?
Antwoord 18
In de herijkte Nationale prestatieafspraken die ik met Aedes en VNG heb gemaakt23 is afgesproken dat woningcorporaties hun nieuwbouwproductie zo snel mogelijk, uiterlijk
in 2029, moeten opvoeren naar 30.000 per jaar en in de jaren erna dit niveau moeten
vasthouden. Dit moeten woningcorporaties doen naast het realiseren van grote opgaven
rond leefbaarheid, betaalbaarheid en verduurzaming. Uit de financiële analyse van
de Nationale prestatieafspraken komt naar voren dat de woningcorporatiesector de komende
jaren financiële ruimte heeft om volop te investeren in de afgesproken volkshuisvestelijke
opgaven. De berekeningen laten zien dat er op landelijk niveau voldoende investeringsruimte
beschikbaar is om de opgaven, inclusief de nieuwbouwopgave, te kunnen realiseren.
Bij deze financiële analyse is rekening gehouden met de earningsstrippingmaatregel
en de vennootschapsbelasting. Ik herken het beeld dan ook niet dat de bouw van 70.000
woningen niet tot stand kan komen door de earningsstrippingmaatregel.
Vraag 19
Kunt u aangeven hoeveel meer onrendabel de bouw van een sociale huurwoning wordt voor
corporaties als zij de rente niet meer kunnen aftrekken?
Antwoord 19
De earningsstrippingmaatregel heeft geen invloed op de hoogte van het onrendabele
deel van de bouw van een (sociale) huurwoning door een woningcorporatie. Dit komt
omdat waarderingsregels voorschrijven dat bij de waardebepaling van een (sociale)
huurwoning de vennootschapsbelasting en rente niet worden meegenomen. Dit zijn namelijk
kosten die niet direct aan het vastgoed zijn toe te rekenen. De earningsstrippingmaatregel
heeft zodoende geen effect op de waarde van een (sociale) huurwoning(en) en daarmee
tevens ook geen effect op het onrendabele deel bij de bouw ervan.
De mate waarin rente in de vennootschapsbelasting mag worden afgetrokken heeft echter
wel effect op de investeringscapaciteit van woningcorporaties. Zoals in mijn antwoord
op vraag 18 aangegeven, is die investeringscapaciteit van woningcorporaties voldoende
om de nieuwbouwopgave in de vernieuwde Nationale prestatieafspraken te realiseren,
naast de opgaven rond leefbaarheid, betaalbaarheid en verduurzaming.
Vraag 20
Kunt u bovenstaande vragen één voor één, onderbouwd en binnen drie weken beantwoorden?
Antwoord 20
Voor de beantwoording van de vragen was meer tijd nodig.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening -
Mede namens
T. van Oostenbruggen, staatssecretaris van Financiën
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.