Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Yesilgöz-Zegerius en Aartsen over de gepresenteerde Agenda voor Werkend Nederland
Vragen van het leden Yeşilgöz-Zegerius en Aartsen (beiden VVD) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de gepresenteerde Agenda voor Werkend Nederland (ingezonden 20 november 2024).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 19 december
2024).
Vraag 1
Deelt u de mening dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen?
Bent u ermee bekend dat recent onderzoek van I&O Research laat zien dat ook veel Nederlanders
vinden dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen?1
Antwoord 1
Dit kabinet is er voor alle Nederlanders, en zeker voor werkenden met een middeninkomen.
We zijn inderdaad bekend met het onderzoek van Ipsos I&O, waaruit blijkt dat 27% van
de respondenten aangeeft dat de politiek meer moet opkomen voor mensen met een middeninkomen.
Overigens geeft 37% van de respondenten in datzelfde onderzoek aan dat de politiek
meer moet opkomen voor lage inkomens. Dat onderstreept dat het kabinet er moet zijn
voor alle Nederlanders en dat het belangrijk is dat er in beleid sprake is van een
gezonde balans tussen verschillende groepen, bijvoorbeeld met een evenwichtig koopkrachtbeeld.
Vraag 2
Kunt u toelichten waarom u in uw Agenda geen hoofdstuk aan middeninkomens heeft gewijd?
Op welke manier zorgt u ervoor dat bij (nieuw) beleid aandacht is voor werkende middeninkomens?
Antwoord 2
De Agenda voor werkend Nederland is ingedeeld naar beleidsdomeinen, juist omdat het
kabinet een agenda voert die gaat over alle werkenden. De maatregelen die het kabinet
neemt ondersteunen middeninkomens direct. Het gaat bijvoorbeeld over de herziening
van het financieringsstelsel van de kinderopvangtoeslag, de hervormingsagenda vereenvoudiging
inkomensondersteuning, de vereenvoudiging van het verlof en lastenverlichting door
de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief.
Maar ook over leven lang ontwikkelen en mobiliteit.
Vraag 3
Kunt u aangeven welke maatregelen uit uw Agenda voor werkend Nederland nieuwe maatregelen
zijn die anders zijn dan reeds ingezet beleid?
Antwoord 3
Bij de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW2 is reeds op deze vraag ingegaan: «De Agenda voor werkend Nederland gaat in op de
plannen van het kabinet voor werkenden. Het kabinet zet hier vol op in. Daarbij gaat
het erom dat werken loont. Maar ook over dat mensen die werken zekerheid hebben en
een goede combinatie van werk en privé. Het kabinet heeft een groot aantal acties
in gang gezet voor werkend Nederland, zoals ook blijkt uit de brief aan uw Kamer.3 Denk bijvoorbeeld aan het arbeidsmarktpakket, de hervormingsagenda vereenvoudiging
inkomensondersteuning en de vereenvoudiging van het verlofstelsel. De focus ligt nu
op het uitwerken van die voorstellen, daar wil het kabinet de beschikbare capaciteit
vol op inzetten. Het kabinet staat uiteraard open voor aanvullende suggesties. Daarbij
geldt wel dat achter nieuwe beleid vaak uitruilen – bijvoorbeeld als het gaat om de
inkomensverdeling – of budgettaire consequenties schuilgaan.»
Vraag 4
Hoe geeft uw ministerie vorm aan de afspraak uit het Hoofdlijnenakkoord dat alle genomen
maatregelen «niet verder nivelleren»? Kijkt u hierbij ook naar staand beleid wat een
nivellerend effect heeft?
Antwoord 4
In het hoofdlijnenakkoord (HLA) staan verschillende doelen genoemd. Zo wordt genoemd:
«Er zijn nu maatregelen nodig die mensen direct merken in de portemonnee, waardoor
ze meer loon naar werken krijgen. Maatregelen die gericht zijn op zekerheid en meedoen
op de arbeidsmarkt, die niet verder nivelleren en tegelijkertijd (kinder-)armoede
in Nederland voorkomen.»
Er is sprake van spanning tussen verschillende doelen. Daarom hebben deze doelen geen
absoluut karakter, maar zoekt het kabinet bij al haar beleid een balans tussen de
HLA-doelen.
Overigens heeft een groot deel van de uitgaven op de SZW-begroting een nivellerend
karakter. Veel regelingen in de sociale zekerheid zijn immers bedoeld als ondersteuning
bij werkloosheid, ziekte, arbeidsongeschiktheid, ouderdom of het overlijden van een
partner of ouder. Zonder die regelingen zouden mensen geen inkomen of een lager inkomen
hebben. De SZW-begroting draagt daarmee bij aan het verkleinen van inkomensongelijkheid.
Vraag 5
Kunt u alsnog ingaan op de werken-moet-lonennorm, waarbij werkenden er altijd meer
op vooruit gaan dan niet-werkenden?
Antwoord 5
Het kabinet is gemotiveerd om werken lonender te maken en heeft hier ook concreet
beleid voor aangekondigd. Zo introduceert het kabinet een extra schijf in de inkomstenbelasting
met een verlaagd tarief, waardoor werken meer gaat lonen, en vereenvoudigt het kabinet
de huurtoeslag. Daarnaast worden pieken in deze marginale druk weggenomen. Bovendien
is werken moet lonen een belangrijk doel in de hervormingsagenda inkomensondersteuning.
Het kabinet volgt echter geen norm dat werkenden er altijd meer op vooruitgaan dan niet-werkenden. Dat laat te weinig ruimte om bij het opstellen
van de begroting verschillende doelen te wegen. Een dergelijke weging heeft het kabinet
ook afgelopen augustus gemaakt. Daarbij is het kabinet gekomen tot een evenwichtig
koopkrachtbeeld. Daarom is ook op voorhand niet te zeggen welke kant het in de toekomst
op bijgestuurd moet worden. Het kabinet beziet wel elk jaar de koopkrachtontwikkeling
van verschillende groepen, en besluit vervolgens over eventuele maatregelen om ervoor
te zorgen dat de koopkrachtontwikkeling van verschillende groepen in balans is.
Vraag 6
Deelt u de mening dat stijgende prijzen de koopkracht van werkenden onder druk zetten?
Op welke manier houdt dit kabinet de brandstof, energie en boodschappen betaalbaar?
Antwoord 6
Stijgende prijzen zetten de koopkracht van alle Nederlanders onder druk, zowel werkenden
als niet-werkenden. Stijgende prijzen vormen een belangrijke reden voor het kabinet
om beleid te voeren dat mensen direct merken in hun portemonnee. Zo introduceert het
kabinet een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, verhoogt
en vereenvoudigt het kabinet de huurtoeslag, gaat het kindgebonden budget omhoog,
is de verlaagde brandstofaccijns met een jaar verlengd, en wordt het eigen risico
in de zorg meer dan gehalveerd. Ook werkenden hebben veel baat bij deze maatregelen.
Vraag 7 en 8
Hoe past het in uw brief aanhalen van de meerurenbonus als voorbeeld om werken meer
te laten lonen bij het feit dat er geen verdere stappen op dit dossier worden gezet?
Klopt het dat alleen de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW)
hier nu serieus werk van maakt?
Bent u bereid uzelf in te zetten om de meerurenbonus in heel Nederland te faciliteren?
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat werkgevers die hun personeel willen belonen
voor fulltime werk dat moeten kunnen doen?
Antwoord 7 en 8
Het kabinet stimuleert meer uren werk en moedigt werkgevers aan om maatwerk hiervoor
aan te bieden. Werkgevers kunnen hun personeel belonen voor voltijdwerk of het uitbreiden
van uren. Een voltijd- of meerurenbonus moet rekening houden met (inter)nationale
rechtsbeginselen zoals gelijke behandeling. Er moet sprake zijn van objectieve rechtvaardigheidsgrond,
zoals beschreven in de beantwoording van de schriftelijke vragen bij de begrotingsbehandeling
van het Ministerie van SZW.4 Zo moet er een legitiem doel zijn en moet de maatregel geschikt, noodzakelijk en
evenredig zijn om dat doel te bereiken. Het opnemen van afspraken in een cao kan bijdragen
aan de objectieve rechtvaardiging van een voltijdsbonus of andere instrumenten die
onderscheid naar arbeidsduur maken om meer uren werken te stimuleren. Bijvoorbeeld
door te specificeren voor welke functies er krapte op de arbeidsmarkt is.
De mate van effectiviteit van het onderscheid naar arbeidsduur is daarnaast relevant
voor de juridische legitimiteit. Daarom is het van belang om meer praktijkervaring
op te doen om te zien wat het effect op de werktijdfactor is van zo’n bonus. In het
primair onderwijs zijn er aanknopingspunten voor de objectieve rechtvaardiging vanwege
de hoge tekorten en het maatschappelijk belang van de sector. De Staatssecretaris
van OCW werkt daarom toe naar meer kennis over wat bewezen effectief is in het bieden
van meerurenmaatwerk, inclusief een bonus. Mede daarom kijkt het kabinet met interesse
naar de ontwikkelingen in het onderwijs, zodat andere sectoren hier mogelijk lessen
uit kunnen trekken. Of een meerurenbonus gerechtvaardigd is, moet overigens van geval
tot geval worden beoordeeld. Dat compliceert het om voor meerdere sectoren in één
keer te onderzoeken, of in een brede hervorming mee te nemen, of een algemene voltijds-
of meerurenbonus mogelijk is.
Tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW vroeg het lid Aartsen
op 28 november hoe de Wet onderscheid arbeidsduur zich verhoudt tot andere onderscheiden
die we maken in bijvoorbeeld het belasting- en toeslagenstelsel. Bij dit soort regelingen,
zoals de algemene heffingskorting die het lid Aartsen noemde, wordt echter geen onderscheid
gemaakt naar arbeidsduur, maar naar inkomen. De bepaling in het Burgerlijk Wetboek
dat over onderscheid naar arbeidsduur gaat (artikel. 7:648 BW), gaat hier dus niet
op. Een ander duidelijk verschil is dat belasting- en toeslagenwetgeving geldt voor
álle belastingplichtigen/toeslaggerechtigden, en er bijvoorbeeld geen groep «voltijdwerkers»
en «deeltijdwerkers» is zoals in de casus van een meerurenbonus. Maar net als bij
een meerurenbonus, moet er ook binnen de belastingwetgeving een zekere ratio zitten
achter het maken van onderscheid – in dit geval vaak naar inkomen. In bijvoorbeeld
het antwoord op vragen van de leden van de fractie van D66 over de begroting van SZW5 en in de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 20256 is uitgebreider ingegaan op de voor- en nadelen van het inzetten van fiscale regelingen
om meer uren werken te stimuleren.
Vraag 9
Gezien u schrijft dat het kabinet werkt aan een hervorming van het inkomens- en fiscale
domein en dat «werken moet lonen» hier een uitgangspunt van wordt, bent u bereid een
voltijdbonus mee te nemen in deze hervorming? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Het is al mogelijk om een voltijd- of meerurenbonus als werkgever te geven wanneer
wordt voldaan aan de gestelde kaders. Of aan die kaders wordt voldaan, zal van geval
tot geval moeten worden beoordeeld. Dat compliceert het om voor meerdere sectoren
in één keer te onderzoeken, of in een brede hervorming mee te nemen, of een algemene
voltijds- of meerurenbonus mogelijk is.
Werken moet lonen is inderdaad een van de hoofddoelen van de hervorming van de inkomensondersteuning.
We zien dat o.a. door de hoge marginale druk meer werken minder loont dan we wenselijk
vinden. Maar we streven ook naar meer eenvoud, dus minder instrumenten en fiscale
regelingen. De mogelijke voor- en nadelen van het inzetten van fiscale regelingen
om een algemene voltijds- of meerurenbonus te creëren, zijn uitgebreid beschreven
in de Kamerbrief Agenda voor werkend Nederland. En in de reacties op het voorstel
van D66 om een algemene bonus in de vorm van een aftrekpost te introduceren.7
Vraag 10
Gezien u de WerkUrenBerekenaar van het Nibud noemt als een handig middel om te berekenen
of meer werken loont, wat vindt u ervan dat dit hulpmiddel überhaupt bestaat en nodig
is? Hoe ziet u een voltijdbonus als middel om de WerkUrenBerekenaar zo snel mogelijk
overbodig te maken?
Antwoord 10
Het is een wenkend perspectief dat de rekensom zo eenvoudig wordt, dat werkenden snel
kunnen inschatten wat een uur extra werken financieel oplevert, zodat een hulpmiddel
niet meer nodig is. Het kabinet zet stappen in de richting van zo’n perspectief met
de hervormingsagenda vereenvoudiging inkomensondersteuning, waarover met uw Kamer
wordt gesproken.
Toch blijft de WerkUrenBerekenaar een handig en toegankelijk hulpmiddel om op individueel
niveau financieel inzicht te krijgen. Dat is vaak een aanvulling op hulpmiddelen die
werkgevers zelf bieden aan hun werknemers om dit uit te rekenen. Je kunt bijvoorbeeld
eenvoudig rekening houden met vakantiegeld of een eindejaarsuitkering, die niet (altijd)
op het maandelijkse loonstrookje zijn te vinden. Het Groeifondsprogramma Meer Uren
Werkt! Zet ook in op het vergroten van financieel inzicht als één van de interventies.
Vraag 11
In hoeverre neemt u de kosten voor kinderopvang, het bedrag wat niet wordt vergoed
door de kinderopvangtoeslag, mee in de berekening van de marginale druk van huishoudens?
Deelt u de mening dat juist dit component zorgt voor een zware marginale druk bij
gezinnen waarvan beide ouders werken of willen werken?
Antwoord 11
Op dit moment wordt in de reguliere berekeningen van de marginale druk gedeeltelijk
rekening gehouden met de kosten van kinderopvang. Voor huishoudens die kinderopvangtoeslag
ontvangen, wordt namelijk rekening gehouden met de eventueel lagere kinderopvangtoeslag
als gevolg van een lager vergoedingspercentage bij een hoger inkomen. In reguliere
berekeningen wordt geen rekening gehouden met de eventuele kosten van extra uren afgenomen
kinderopvang (resulterend in een hogere factuur van de kinderopvangorganisatie). Dit
hangt samen met het feit dat reguliere berekeningen van marginale druk zijn gebaseerd
op de aanname dat het inkomen met 3% stijgt, wat neerkomt op een kleine inkomensschok,
zoals een loonsverhoging. Meestal gaan mensen dan geen extra dag(deel) werken, waardoor
het niet nodig is om extra uren kinderopvang af te nemen en er dus ook geen meerkosten
zijn.8
Het is mogelijk om – in aanvulling op de reguliere berekeningen van marginale druk,
gebaseerd op een inkomensstijging van 3% – de marginale druk inzichtelijk te maken
bij een extra dag(deel) werken, waarbij rekening wordt gehouden met meerkosten door
een hoger aantal uur kinderopvang. Het ligt dan wel voor de hand om deze berekeningen
te maken voor een specifieke groep (bijvoorbeeld: huishoudens die gebruik maken van
kinderopvang), gelet op het feit dat minder dan 1 op de 10 huishoudens gebruik maakt
van kinderopvang. Dergelijke berekeningen zijn bijvoorbeeld gemaakt voor het rapport
Marginale druk: op het randje van de mogelijkheden (figuur 11).9 En ook in recent onderzoek gepubliceerd in Economisch Statistische Berichten (ESB)
zijn berekeningen gemaakt over de marginale druk van een dagdeel meer werken voor
verschillende categorieën deeltijdwerkers, rekening houdend met kinderopvang.10 Kanttekening daarbij is dat dergelijke berekeningen aannames vereisen over het aantal
uren kinderopvang dat ouders extra gaan afnemen bij een dag(deel) meer werken, het
opvangtype (dagopvang, BSO of gastouderopvang) en het feitelijke uurtarief dat ouders
betalen voor kinderopvang.
Verder is het bij berekeningen van marginale druk in specifieke voorbeeldberekeningen
(over individuele situaties) uiteraard ook mogelijk om rekening te houden met meerkosten
door een hoger aantal uur kinderopvang, gebaseerd op aannames over de individuele
situatie. Dat doen we op dit moment overigens al. Bijvoorbeeld bij de berekeningen
over de prikkels om te werken in de SZW-begroting (tabel 134 en 135 in de SZW-begroting
2025): daarin wordt bij de werkloosheidsval voor alleenstaande ouders rekening gehouden
met netto-kosten van kinderopvang. Ook voor het besluitvormingsproces over de eerste
tranche van het ingroeipad naar het nieuwe financieringsstelsel voor kinderopvang
is een set rekenvoorbeelden opgesteld, waarbij rekening is gehouden met netto-kosten
van kinderopvang.11 Een derde voorbeeld is de brief over de voltijds- en meerurenbonus in het primair
onderwijs, waarin een aantal rekenvoorbeelden is opgenomen over de mate waarin meer
werken financieel gezien loont, rekening houdend met netto-kosten van kinderopvang.12
Het kabinet deelt overigens de mening dat kinderopvangkosten een forse bijdrage kunnen
leveren aan de marginale druk van huishoudens die gebruik maken van kinderopvang.
Dat is een van de redenen waarom het kabinet werkt aan de introductie van een nieuw
financieringsstelsel voor kinderopvang met een hoge, inkomensonafhankelijke vergoeding
voor alle werkende ouders.
Naar aanleiding van de begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW heeft de Tweede
Kamer de motie Aartsen aangenomen, die de regering verzoekt om bij de berekening van
de marginale druk van werkenden ook de kosten van kinderopvang mee te nemen. Zoals
hierboven aangegeven doet het kabinet dat al in specifieke voorbeeldberekeningen,
en gedeeltelijk in reguliere berekeningen van marginale druk. Dit laatste geldt ook
voor de tabellen over marginale druk in een van de bijlages bij het Belastingplan,
waar het lid Aartsen naar verwees tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie
van SZW. In die tabellen wordt wel rekening gehouden met de eventueel lagere kinderopvangtoeslag
als gevolg van een lager vergoedingspercentage bij een hoger inkomen, maar geen rekening
gehouden met de eventuele extra kosten van extra uren afgenomen kinderopvang (ook
weer omdat de berekeningen zijn gebaseerd op een inkomensstijging van 3%). Het kabinet
is niet voornemens om deze default aan te passen, gelet op de haken en ogen die eerder
zijn genoemd, maar gaat wel na of het mogelijk is om in berekeningen voor specifieke
voorbeeldsituaties vaker of beter rekening te houden met netto-kosten van kinderopvang,
zoals in de SZW-begroting, Kamerbrieven of in reactie op Kamervragen.
Vraag 12
Denkt u dat het oplossen van niet-gebruik van inkomensondersteuning voor werkenden
armen een structurele oplossing is voor het probleem dat werkenden niet voldoende
kunnen rondkomen? Welke structurele maatregelen gaat u nemen in de lastendruk specifiek
voor deze groep?
Antwoord 12
Voor huishoudens die langdurig geen gebruik maken van regelingen, kan het oplossen
van niet-gebruik een structurele oplossing zijn. Maar niet-gebruik is niet voor alle
huishoudens de oorzaak van armoede. Er zijn ook andere mogelijke oorzaken, bijvoorbeeld
het feit dat veel werkenden in armoede slechts weinig uren werken. De maatregelen
die het kabinet heeft om meer uren werk te stimuleren, zoals uiteengezet in de Agenda
voor werkend Nederland, hebben ook tot doel te bevorderen dat werkenden in armoede
meer uren gaan werken. Het kabinet neemt verschillende maatregelen om werkenden met
een lager inkomen te ondersteunen, zoals de introductie van een extra schijf in de
inkomstenbelasting met een verlaagd tarief, de vereenvoudiging van de huurtoeslag
en de verhoging van het kindgebonden budget. Een deel van deze maatregelen maakt meer
uren werken ook financieel lonender, zoals de extra schijf in de inkomstenbelasting
en de vereenvoudiging van de huurtoeslag.
Vraag 13
Vindt u het feit dat de Rijksoverheid tot 20:00 uur bereikbaar is, voldoende handvatten
biedt voor werkende mensen om publieke organisaties goed te kunnen bereiken?
Antwoord 13
De bereikbaarheid tot 20:00 uur geldt voor het centrale telefoonnummer van de overheid,
1400. De Rijksoverheid is via de digitale kanalen ook te benaderen na 20:00 uur. Het
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) kijkt momenteel ook
naar alternatieven zoals AI om altijd zoveel mogelijk informatie te kunnen geven gebaseerd
op vragen van (werkende) burgers en ondernemers. In 2025 zullen hiertoe pilots worden
uitgevoerd.
Uit onderzoek over de ervaren kwaliteit overheidsdienstverlening door burgers en ondernemers
blijkt dat de tevredenheid over het contact met de overheid toenam in 2022 ten opzichte
van 2020.13 Het gaat hierbij om contact met een overheidsdienst.
Vraag 14
Hoeveel gemeentes en andere overheidsorganisaties zijn op dit moment bijvoorbeeld
niet fysiek of telefonisch bereikbaar buiten reguliere werktijden? Deelt u de mening
dat de extra middelen voor bereikbaarheid van de overheid ook voor werkenden ingezet
moeten worden?
Antwoord 14
Overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk om hun dienstverlening dusdanig aan
te passen zodat hun doelgroep hier gebruik van kan maken. Dit hangt af van het soort
dienst dat geleverd wordt. Uit het naar hierboven verwezen onderzoek blijkt dat de
tevredenheid over het contact van burgers en ondernemers met de overheid toenam in
2022 ten opzichte van 2020.
Gemeenten hebben over het algemeen avondopenstelling en sommige gemeenten zijn ook
op zaterdag open. De dienstverlening voor burgers die digitaal plaatsvindt gaat altijd
door in die zin dat aanvragen, afspraken en mails die worden gestuurd gedurende de
openingstijden worden afgehandeld.
De middelen die beschikbaar komen voor onder andere de bereikbaarheid van de overheid
worden ingezet voor onder meer doordacht gebruik van AI, zoals met de hierboven genoemde
pilots. Hiermee wordt de bereikbaarheid van de overheid, ook die van uitvoeringsorganisaties,
voor zowel burgers als ondernemers op alle tijdstippen vergoot.
Vraag 15
Herinnert u zich uw toezegging aan het lid Aartsen gedaan bij de behandeling van het
Belastingplan op 14 november 2024 waarbij u aangeeft dat ook de positie van zelfstandigen
terugkomt in de Agenda voor werkend Nederland? Hoe heeft u hieraan invulling gegeven?
Antwoord 15
Het kabinet heeft veel aandacht voor zelfstandig ondernemers in Nederland. Ze voegen
waarde toe aan onze economie. Het kabinet heeft zichzelf de opdracht gesteld om de
balans op de arbeidsmarkt te herstellen. Dit vertaalt zich in een aanpak om het werken
met en als zelfstandige toekomstbestendiger te maken. Die aanpak is gericht op duidelijkheid
en meedoen op de arbeidsmarkt. Het kabinet werkt dit uit langs drie lijnen:
– Een gelijker speelveld tussen werknemers en zelfstandigen, bijvoorbeeld door in te
zetten op een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.
– Een betere werking van de arbeidsmarkt door verduidelijking wanneer gewerkt wordt
als zelfstandige en wanneer als werknemer, via het wetsvoorstel VBAR; en
– het versterken en verbeteren van handhaving op schijnzelfstandigheid door afschaffing
van het handhavingsmoratorium.
Dit is ook beschreven in de Agenda voor werkend Nederland.
Daarnaast staan er maatregelen in de Agenda voor werkend Nederland die voor alle werkenden
gelden, dus uiteraard ook voor zelfstandigen. Zoals de koopkrachtmaatregelen, de hervormingsagenda
vereenvoudiging inkomensondersteuning en de herziening van het financieringsstelsel
van de kinderopvang.
Vraag 16
Klopt het dat u in uw Agenda slechts verwijst naar reeds ingezet beleid rondom zelfstandigen
zonder personeel (zzp’ers) zoals de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV)
en het wetsvoorstel Verduidelijking Beoordeling Arbeidsrelaties en Rechtsvermoeden
(VBAR)? Deelt u de mening dat de verplichte AOV voor alle IB-ondernemers juist zorgt
voor een verslechtering van de koopkrachtpositie van zelfstandigen? Deelt u de mening
dat de huidige vorm van de wet VBAR juist zorgt voor onzekerheid bij zelfstandigen?
Antwoord 16
Zie voor de eerste vraag het antwoord op vraag 15.
De leden van de VVD-fractie vragen daarnaast of het kabinet de mening deelt dat de
verplichte AOV voor alle IB-ondernemers juist zorgt voor een verslechtering van de
koopkrachtpositie van zelfstandigen. Door de premiebetaling voor de AOV voor zelfstandigen
is inderdaad sprake van een inkomensachteruitgang, indien het niet lukt om de premie
(volledig) door te berekenen in tarieven. De inkomensachteruitgang door de premiebetaling
wordt deels verzacht doordat de premie aftrekbaar is van het belastbaar inkomen. Tegenover
de premiebetaling staat verder dat in het geval van arbeidsongeschiktheid zelfstandigen
een uitkering ontvangen. Die uitkering voorziet in een inkomen op het moment dat iemand
minder, of helemaal niet meer, door arbeidsongeschiktheid kan voorzien in zijn eigen
inkomen. Daarom kan de arbeidsongeschiktheidsverzekering niet worden gezien als enkel
lastenverhogend voor een zelfstandige. Immers, met het betalen van de premie ontstaat
recht op een uitkering en afhankelijk van vooral de concurrentiepositie en de marktmacht
kan de premie mogelijk (deels) worden verrekend in de tarieven. Het verplichtende
karakter van het wetsvoorstel BAZ draagt eraan bij dat IB-ondernemers hun premiekosten
kunnen doorberekenen. IB-ondernemers kunnen namelijk hun concurrentiepositie op tarief
niet meer verbeteren door zich niet te verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid.
De Raad van State heeft het wetsvoorstel VBAR het oordeel «dictum B» gegeven. De Raad
van State heeft uitgesproken dat er bij het onderdeel verduidelijking sprake is van
codificatie van de huidige jurisprudentie. Het kabinet deelt dus niet de mening dat
de huidige versie van het wetsvoorstel VBAR zorgt voor onzekerheid bij zelfstandigen.
Er wordt juist beoogd een hanteerbaar toetsingskader op basis van de huidige jurisprudentie
te introduceren. Het kabinet is voornemens de uitspraak van de Hoge Raad naar aanleiding
van prejudiciële vragen over de beoordeling van de werkrelaties van Uber-chauffeurs
af te wachten. Als die uitspraak er ligt, zal de Kamer worden geïnformeerd over de
gevolgen daarvan voor het wetsvoorstel, vooral voor het verduidelijkingsonderdeel.
Vraag 17
Zelfstandig ondernemers gaan er komend jaar in koopkracht op achteruit, waarom heeft
u de inkomenspositie van zelfstandigen niet nadrukkelijk meegenomen in uw Agenda voor
werkend Nederland? Vindt u dat de overheid er ook moet zijn voor mensen die bewust
kiezen om als zelfstandige te werken en hun bijdrage te leveren? Zo ja, wat doet u
voor deze groep werkenden? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 17
Ja, het kabinet heeft veel aandacht voor zelfstandig ondernemers. Voor zelfstandigen
geldt dat zij relatief veel fiscale voordelen hebben, zoals de zelfstandigenaftrek
en de startersaftrek. Enkele jaren geleden is besloten om de zelfstandigenaftrek stapsgewijs
af te bouwen tot € 900 in 2027, bedoeld om een gelijkere fiscale behandeling te bewerkstelligen
voor mensen die werken als zelfstandige en mensen die werken in loondienst. Door de
afbouw van de zelfstandigenaftrek gaat een deel van de zelfstandigen erop achteruit.
Per saldo blijft echter nog steeds een fiscaal voordeel over voor zelfstandigen. Daarnaast
hebben zelfstandigen ook veel baat bij de koopkrachtmaatregelen van dit kabinet, zoals
de introductie van een extra schijf in de inkomstenbelasting met een verlaagd tarief
en – indien zij daarvoor in aanmerking komen – de verhogingen van de huurtoeslag en
het kindgebonden budget.
We richten ons als kabinet niet enkel op (de koopkracht van) zelfstandigen. We zoeken
een balans tussen verschillende doelstellingen, waarbij we bijvoorbeeld ook rekening
houden met kwetsbare zelfstandigen, onderlinge solidariteit en een gelijk speelveld
tussen werknemers en zelfstandigen, en tussen zelfstandigen onderling. Het arbeidsmarktpakket
draagt hieraan bij.
Vraag 18
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de begroting Sociale
Zaken en Werkgelegenheid?
Antwoord 18
In de beantwoording wordt waar relevant verwezen naar wat is gewisseld tijdens de
begrotingsbehandeling van het Ministerie van SZW op 27 en 28 november 2024.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.