Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Joseph over het indexatiebeleid van pensioenfondsen die willen invaren
Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het indexatiebeleid van pensioenfondsen die willen invaren (ingezonden 4 december 2024).
Antwoord van Minister Van Hijum (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 18 december
2024).
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat verschillende pensioenfondsen, waaronder ABP en PFZW,
hun indexatiebeleid aanpassen in de aanloop naar de Wet toekomst pensioenen (Wtp)-transitie,
in de zin dat zij niet of minder indexeren dan volgens de wettelijke regels mogelijk
is?
Antwoord 1
Ik ben bekend met de indexatiebesluiten van de genoemde pensioenfondsen.
Vraag 2
Bent u bekend met het feit dat pensioenfondsen voor deze aanpassing als (vaak enige)
argument aangeven «het veiligstellen van het invaren»?
Antwoord 2
Nee, daar ben ik niet mee bekend. De keuzes die pensioenfondsen maken met betrekking
tot het wel of niet indexeren van de pensioenen hangt ten eerste af van de financiële
positie van het pensioenfonds en de financiële regels die gelden. Daarnaast maken
pensioenfondsbestuurders eigenstandig keuzes op basis van evenwichtige belangenafweging
in welke mate zij pensioenen indexeren. Bij deze keuzes betrekken zij de gevolgen
op korte, middellange en lange termijn en zorgen ze ervoor dat de belangen van alle
deelnemersgroepen evenwichtig worden afgewogen. Deze keuzes worden ook voorgelegd
aan interne fondsorganen, waarin deelnemers zijn vertegenwoordigd. De keuzes die pensioenfondsbestuurders
maken en de bijbehorende argumentatie worden niet met het ministerie gedeeld.
Vraag 3
Bent u van mening dat het noemen van alleen dit argument («het veiligstellen van het
invaren») onvoldoende is voor een keuze tot lagere indexatie dan mogelijk is en dat
er een expliciete afweging van voor- en nadelen aan ten grondslag zou moeten liggen?
Antwoord 3
Het is niet aan mij als Minister om een inhoudelijk oordeel te geven over een besluit
van een fondsbestuur. Het is aan pensioenfondsbestuurders om de norm van evenwichtige
belangenafweging in te vullen. Mij is niet bekend dat pensioenfondsbesturen één argument
aanhalen om een indexatiebesluit te nemen.
Als pensioenfondsen van plan zijn om in te varen, kunnen pensioenfondsen onder voorwaarden
gebruik maken van een verruiming van de indexatiemogelijkheden. Met deze regels wordt
vooruitgelopen op het nieuwe pensioenstelsel waar minder buffers worden aangehouden,
waardoor eerder kan worden geïndexeerd. Als fondsen niet van plan zijn om in te varen,
dan zijn zij gebonden aan de reguliere indexatieregels. Als fondsen wel gebruik maken
van de versoepelde indexatieregels geldt dat zij een dergelijk besluit evenwichtig
moeten kunnen onderbouwen. Hierbij geldt dat deze indexaties onderdeel vormen van
de transitiebesluitvorming, zoals is voorgeschreven in artikel 150i, tweede lid, onderdeel
h van de Pensioenwet.1 In deze besluitvorming dient het fonds de relevante aspecten te wegen, waaronder
de voor- en nadelen.
Vraag 4
Bent u van mening dat de afweging om minder te indexeren dan mogelijk is met name
bestaat uit de voordelen (zoals een mogelijke invaarbonus, vullen reserve e.d.) op
wat langere termijn, namelijk na het transitiemoment, versus de nadelen (met name
de lagere indexatie) op korte termijn, namelijk tot aan het transitiemoment?
Antwoord 4
Een indexatiebesluit behelst altijd een afweging van de voor- en nadelen op korte
en op middellange of lange termijn. Pensioenfondsbestuurders besluiten eigenstandig
over de indexatie en de inzet van de beschikbare financiële ruimte op korte en lange
termijn. In dit besluit betrekken ze de evenwichtige belangenafweging, het indexatiebeleid
en de financiële positie van het fonds. Er is daarom niet zo zeer sprake van minder
indexeren dan mogelijk is. Als er wordt gekozen tot het indexeren van pensioenen betekent
dit dat er minder geld in kas is en dat de verplichtingen duurder worden. Dat betekent
dat er risico wordt verschoven naar de toekomst, omdat deze in de basis inherent onzeker
is. Een keuze om niet (volledig) te indexeren geeft meer financiële zekerheid voor
de middellange en lange termijn. Dat is in dit geval niet anders.
Vraag 5
Bent u van mening dat bij deze afweging speciale aandacht vereist is voor de groep
mensen die (naar verwachting) binnen de periode tot aan de transitie zullen overlijden,
aangezien zij wel last hebben van het niet indexeren, maar zeker niet kunnen profiteren
van eventuele voordelen na de transitie?
Antwoord 5
Een pensioenfonds weegt de belangen van alle deelnemersgroepen evenwichtig af. Dat
is een kerntaak van het pensioenfonds. Het pensioenfondsbestuur heeft de verantwoordelijkheid
om de financiële soliditeit van het pensioenfonds ten behoeve van alle deelnemers
op alle termijnen goed te kunnen verzorgen.
Vraag 6
Bent u van mening dat bij deze afweging speciale aandacht vereist is voor de groep
mensen met een klein aanvullend pensioen die nu al lastig rondkomen, aangezien zij
elk stukje indexatie nu heel hard nodig hebben en aangezien zij meer baat hebben bij
een zekere indexatie nu dan bij een onzekere indexatie in de toekomst?
Antwoord 6
Volgens de cijfers van het CBS2 ervaren gepensioneerden met een klein aanvullend pensioen dankzij de AOW vaak een
positieve koopkrachtontwikkeling. Dit betreft in ieder geval gepensioneerden met een
aanvullend pensioen tot € 500 per maand. Voor hen vormt de AOW (eerste pijler) het
overgrote en daarmee belangrijkste deel van het inkomen. De AOW wordt ieder jaar twee
keer verhoogd op basis van de WML-ontwikkeling. Daarmee is dus al veel zekerheid geboden.
Tenslotte zijn de verruimde indexatiemogelijkheden een voordeel voor de gepensioneerden
met een klein aanvullend pensioen (tweede pijler pensioen). Hierdoor kan ook hun aanvullend
pensioen tijdelijk meer geworden geïndexeerd in aanloop naar het nieuwe pensioenstelsel
waar minder buffers worden aangehouden.
Vraag 7
Bent u bereid om in overleg te treden met De Nederlandsche Bank (DNB) om deze afweging
expliciet op te nemen in het toezichtkader?
Antwoord 7
Pensioenfondsbestuurders besluiten eigenstandig over de indexatie binnen de kaders
van de Pensioenwet. In dit besluit betrekken ze de evenwichtige belangenafweging voor
alle deelnemers, het indexatiebeleid en de financiële positie van het fonds. Het toezichtkader
van DNB is op deze wettelijke vereisten gebaseerd. Ik zie geen aanleiding de wet op
dit punt aan te passen.
Vraag 8
Bent u bereid om pensioenfondsen expliciet te vragen deze afweging openbaar te maken
en cijfermatig te onderbouwen?
Antwoord 8
Nee, hiertoe ben ik niet bereid. Het is aan een fonds om verantwoording aan zijn deelnemers
af te leggen. Hierbij onderbouwt het fonds zijn besluiten aan de deelnemers en aan
deelnemersorganen.
Vraag 9
Bent u van mening dat de verantwoording op de website van het ABP («We maken gebruik
van soepelere regels») misleidend is aangezien het bestuur zelf heeft gekozen om bovenop
deze soepelere regels zelf een strengere regel te introduceren, namelijk indexeren
vanaf een actuele dekkingsgraad van 110% conform het oude financieel toetsingskader
(ftk)?
Antwoord 9
Het is niet aan mij om een dergelijk oordeel te geven. In algemeenheid wil ik erop
wijzen dat binnen de versoepelende indexatiemogelijkheden, het fonds zelf afweegt
of en in welke mate het gebruik maakt van de wettelijke ruimte. Op grond van de informatie
op de ABP-site maak ik op dat ABP op basis van de reguliere regels niet meer dan 0,2%
had kunnen indexeren en dat op basis van de versoepelde regels ABP heeft kunnen besluiten
tot een indexatie van circa 1,8%.
Vraag 10
Bent u van mening dat het nu niet toekennen van een indexatie (terwijl het wel mogelijk
is volgens de regels) niet goed uitlegbaar is in het licht van de historie, toen veel
van dezelfde pensioenfondsen klaagden over het knellend karakter van het ftk dat het
toen niet mogelijk maakte om te indexeren, in combinatie met de overstap op het nieuwe
stelsel dat ook juist bedoeld was om de pensioenen eerder te kunnen verhogen, waarbij
pensioenfondsen hier in de transitieperiode ook al op vooruit mogen lopen?
Antwoord 10
Ik vind de versoepelde indexatieregels die gelden voor pensioenfondsen die van plan
zijn in te varen goed uitlegbaar. De verruiming van de indexatiemogelijkheden stelt
fondsen in staat om, mits dit evenwichtig is, vooruit te kunnen lopen op het nieuwe
pensioenstelsel waar minder buffers worden aangehouden. Hierdoor kan eerder worden
geïndexeerd maar zullen pensioenen ook sneller worden verlaagd. Als fondsen niet van
plan zijn om in te varen, dan zijn zij gebonden aan de reguliere indexatieregels van
het ftk. Zij zijn gebonden aan de regels die meer zekerheid bieden rondom de pensioenuitkering.
De pensioenuitkering wordt dan minder snel verhoogd, maar ook minder snel verlaagd.
Vraag 11
Bent u van mening dat het nu niet toekennen van een indexatie (terwijl het wel mogelijk
is volgens de regels) met het doel om bij de transitie een hogere invaarbonus uit
te delen niet goed uitlegbaar is in de context van het nieuwe stelsel, waarbij pensioenfondsen
pensioenen eerder kunnen verhogen, maar daarmee ook eerder zullen verlagen?
Antwoord 11
Zoals in het antwoord van vraag 4 toegelicht, behelst een indexatiebesluit altijd
een afweging van de voor- en nadelen op korte en op middellange of lange termijn.
Als er wordt gekozen tot het indexeren van pensioenen betekent dit dat er minder geld
in kas is en dat de verplichtingen duurder worden. Dat betekent dat er risico wordt
verschoven naar de toekomst, omdat deze in de basis inherent onzeker is. Een keuze
om niet of minder dan wettelijk mogelijk te indexeren geeft meer financiële zekerheid
voor de middellange en lange termijn. Dat is in dit geval niet anders.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.