Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Kröger, Thijssen, Teunissen en Rooderkerk over de uitspraak van het Gerechtshof over de rechtszaak tussen Milieudefensie en Shell
Vragen van de leden Kröger, Thijssen (beiden GroenLinks-PvdA), Teunissen (PvdD) en Rooderkerk (D66) aan de Minister van Klimaat en Groene Groei over de uitspraak van het Gerechtshof over de rechtszaak tussen Milieudefensie en Shell (ingezonden 18 november 2024).
Antwoord van Minister Hermans (Klimaat en Groene Groei) (ontvangen 17 december 2024).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag in de Klimaatzaak tussen
Milieudefensie en Shell?1
2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de vaststelling van het Hof dat het klimaatprobleem «het grootste probleem
van deze tijd is.»? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
Klimaatverandering is onmiskenbaar één van de allergrootste opgaven van deze tijd.
Vraag 3
Onderschrijft u de vaststelling van het Hof dat «er geen twijfel [...] kan bestaan
dat de bescherming tegen gevaarlijke klimaatverandering een mensenrecht is» en dat
staten daarom een verplichting hebben burgers te beschermen tegen de gevolgen van
klimaatverandering? Bent u bereid daarin vergaande maatregels te nemen ter bescherming
van onze fundamentele mensenrechten?
Antwoord 3
Dat staten op grond van mensenrechten positieve verplichtingen hebben om burgers te
beschermen tegen de gevolgen van klimaatverandering is eerder onder meer bevestigd
door de Hoge Raad in het Urgenda-arrest en door het Europees Hof voor de Rechten van
de Mens (EHRM) in de zaak Verein Klimaseniorinnen Schweiz tegen Zwitserland.
Het kabinet is van mening dat Nederland zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van
deze verplichtingen nakomt door het treffen van klimaatmitigatiemaatregelen gericht
op het halen van de doelen uit de Nederlandse Klimaatwet en het voldoen aan de Europeesrechtelijke
klimaatverplichtingen. Tevens zet het kabinet zich ook mondiaal in voor klimaatactie,
waaronder via klimaatfinanciering voor ontwikkelingslanden en klimaatdiplomatieke
inspanningen om derde landen te bewegen tot het verhogen van mitigatieambities.
Vraag 4
Wat zijn volgens u de gevolgen van de uitspraak voor het halen van de klimaatdoelen?
Antwoord 4
Het betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De overheid is geen
partij in deze zaak. Het Hof heeft geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van
het kabinet. Dat blijft gericht op het halen van de klimaatdoelen uit de Nederlandse
en Europese klimaatwetgeving.
Vraag 5
Onderschrijft u de uitspraak van het Hof dat niet alleen overheden maar ook bedrijven
een eigenstandige verantwoordelijkheid hebben voor het reduceren van hun uitstoot
in lijn met het Klimaatakkoord van Parijs, en dat via de horizontale werking van het
mensenrechtenverdrag ook op Shell een zorgplicht rust? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Het kabinet onderschrijft dat klimaatverandering een wereldwijde uitdaging is, waarbij
niet alleen overheden maar ook bedrijven een belangrijke rol spelen. Uit de uitspraak
van het Hof volgt dat op ondernemingen als Shell, die in belangrijke mate bijdragen
aan het klimaatprobleem en het in hun macht hebben een bijdrage te leveren aan de
bestrijding van dit probleem, een verplichting rust om CO2-emissies te beperken, ook als die verplichting niet uitdrukkelijk uit publiekrechtelijke
regelgeving voortvloeit. Dergelijke ondernemingen hebben daarmee een eigen verantwoordelijkheid
bij het halen van de doelstelling van de Overeenkomst van Parijs.
Het Hof stelt dat verdragsbepalingen inzake mensenrechten niet horizontaal werken
in privaatrechtelijke verhoudingen. Daarom rust er geen zorgplicht op Shell via de
horizontale werking van verdragsbepalingen inzake mensenrechten. Het Hof stelt echter
wel dat dergelijke (verdrags)bepalingen, zoals artikelen 2 en 8 van het Europees verdrag
voor de Rechten van de Mens, in privaatrechtelijke verhoudingen kunnen doorwerken
doordat zij invulling kunnen geven aan open normen, zoals de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm,
en mede bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag wat van, bijvoorbeeld, grote
en internationale ondernemingen op grond van die norm kan worden verlangd.
Vraag 6
Wat vindt u – met inachtneming van de verschillende rollen binnen de trias politica
– van de uitspraak van de rechter dat, ondanks de verantwoordelijkheid voor het tegengaan
van gevaarlijke klimaatverandering die op bedrijven rust, de rechter op basis van
de huidige wetgeving geen uitspraak kan doen over hoeveel een individueel bedrijf
moet reduceren in 2030?
Antwoord 6
Ik kan de overwegingen van het Hof goed volgen. De huidige Europese en Nederlandse
klimaatwetgeving gaan namelijk niet uit van absolute emissiereductiepercentages voor
individuele ondernemingen. Het Europese en nationale klimaatbeleid omvat een breed
pakket aan stimulerende, beprijzende en normerende maatregelen om de klimaatdoelen
te halen.
In de uitspraak gaat het Hof ook in op de verschillende rollen binnen de trias politica
door te overwegen dat maatregelen die de wetgever heeft genomen op zichzelf niet uitputtend
hoeven te zijn en dus niet in de weg hoeven staan aan een op de maatschappelijke zorgvuldigheid
gebaseerde zorgplicht voor ondernemingen om hun uitstoot te reduceren.
Vraag 7
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar is dat bedrijven enerzijds gevaarlijke klimaatverandering
kunnen blijven veroorzaken, maar het anderzijds te onduidelijk zou zijn wat bedrijven
moeten doen om deze mensenrechtenschendingen te stoppen?
Antwoord 7
Het kabinet vindt het wenselijk dat voor bedrijven duidelijk is wat van hen wordt
verwacht om klimaatverandering te beperken. Het Europese en nationale klimaatbeleid
biedt diverse voorschriften wat bedrijven moeten doen en beleidsuitspraken en prikkels
die duidelijk maken welke aanpassingen gewenst zijn. Ook heeft het kabinet in het
ontwerp-Klimaatplan 2025–2035 de actie opgenomen dat het zal onderzoeken hoe bedrijven
en organisaties het beste kunnen worden ondersteund bij het verduidelijken van hun
klimaatplannen die zij vrijwillig of verplicht opstellen.
De op 25 juli jl. in werking getreden Europese Corporate Sustainability Due Diligence
Directive (CSDDD) biedt hiervoor houvast. Artikel 22 van die richtlijn bevat de verplichting
voor grote bedrijven om een klimaattransitieplan vast te stellen. In het klimaattransitieplan
moet het bedrijf opnemen hoe zij ervoor zorgt dat zij haar bedrijfsmodel en haar bedrijfsstrategie
toekomstbestendig maakt voor een duurzame economie en in overeenstemming brengt met
de beperking van de opwarming van de aarde volgens internationale klimaatdoelstellingen
en met beperking van de blootstelling aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten.
In de richtlijn wordt concreet aangegeven wat er in zo’n plan moet staan. Aanvullend
zal de Europese Commissie richtsnoeren opleveren voor het vaststellen van het klimaattransitieplan
om te zorgen voor harmonisatie en beperking van de regeldruk. Het uitvoeren van het
klimaattransitieplan is een inspanningsverplichting; bedrijven die onder de richtlijn
vallen moeten hun klimaattransitieplan naar beste vermogen uitvoeren. Bedrijven moeten
hun klimaattransitieplan ook jaarlijks actualiseren. De richtlijn geldt overigens
niet alleen voor in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigde bedrijven met
meer dan 1.000 medewerkers en een netto jaaromzet van meer dan € 450 mln. wereldwijd,
maar ook niet in de EER gevestigde bedrijven met een netto jaaromzet van meer dan
€ 450 mln. in de EER, zoals Shell. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn
ligt momenteel voor in internetconsultatie tot en met 29 december.
Vraag 8
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat bedrijven als Shell hun uitstoot in scope
I, II en III reduceren om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, aangezien
de klimaatdoelen met meer dan 95% zekerheid niet worden gehaald en hoewel het Hof
Shell in deze zaak niet verplicht om haar uitstoot met een concreet percentage te
verminderen, zegt zij duidelijk dat Shell wel verplicht is om haar uitstoot te verlagen?
Antwoord 8
Om de klimaatdoelen met meer zekerheid te halen, is het allereerst van belang het
reeds afgesproken beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven.
De Nederlandse industrie wordt zowel door Europese wetgeving als door nationale initiatieven
nadrukkelijk aangezet tot CO2-reductie.
Binnen Europa worden industriële emissies beprijsd via het «European Emission Trading
Scheme» (EU ETS). EU ETS geeft de producenten een financiële prikkel om te verduurzamen
en door het marktmechanisme zorgt dit voor een (maatschappelijke) kostenefficiëntere
reductie van CO2 dan indien op bedrijfsniveau ingegrepen zou worden. Het emissiehandelssysteem EU
ETS fungeert ook als garantie dat de Europese klimaatdoelstellingen gehaald worden,
aangezien er na 2039 geen nieuwe emissierechten meer op de markt komen. Dit betekent
dat bedrijven de komende jaren grote stappen op het gebied van verduurzaming moeten
maken om te mogen blijven produceren in de Europese markt.
Nederland kent daarnaast nog een nationale CO2-heffing die een extra prikkel vormt voor bedrijven om tijdig te verduurzamen. Bedrijven
waaronder Shell worden daarbij geholpen door diverse subsidie instrumenten zoals bijvoorbeeld
de SDE++-regeling, de VEKI-regeling en de DEI regeling.
In aanvulling hierop worden Shell en andere grote uitstoters met de maatwerkaanpak
uitgedaagd om additionele CO2-reductie te realiseren. Dat is extra CO2-reductie boven op wat bedrijven volgens de nationale CO2-heffing industrie moeten reduceren om geen CO2-heffing te betalen.
In het kader van maatwerkafspraken is tussen het Rijk en Shell op 13 april 2023 een
intentieverklaring (Expression of Principles) getekend.
Het Planbureau voor de Leefomgeving acht het in de Klimaat- en Energieverkenning (KEV)
echter heel erg onwaarschijnlijk dat we de bestaande klimaat-en energiedoelen halen
met het huidige en geagendeerde beleid. In reactie daarop heeft het kabinet in de
aanbiedingsbrief bij de Klimaatnota aangegeven dat in het voorjaar tot alternatief
beleid besloten zal worden zodat de afgesproken doelen, conform het Regeerprogramma,
binnen bereik komen3.
Vraag 9
Wat doet u om te controleren of bedrijven met activiteiten in Nederland geen gevaar
vormen voor inwoners van Nederland, doordat ze niet genoeg doen om een gepaste bijdrage
te leveren aan de doelen in het Klimaatakkoord van Parijs?
Antwoord 9
Het nationale en Europese beleid is erop gericht dat Nederland, in Europees verband,
voldoende bijdraagt aan de doelen in de Overeenkomst van Parijs. Dit beleid stuurt
daartoe ook op reductie van broeikasgasemissies van bedrijven, zowel met normstelling
zoals ten aanzien van voertuigemissies als met beprijzing zoals het ETS. Het betreft
directe en ketenemissies van bedrijven binnen de EU, maar ten dele ook ketenemissies
die buiten de EU plaatsvinden, zoals met productnormen en het Carbon Border Adjustment
Mechanism (CBAM).
Daarnaast is de gepaste bijdrage van grote bedrijven in de CSDDD geoperationaliseerd
zoals beschreven in het antwoord op vraag 7. Het kabinet verwacht dat bedrijven die
onder de reikwijdte van de richtlijn gaan vallen deze verplichting zullen naleven.
De aan te wijzen toezichthouder zal hierop toezien.
Vraag 10
Ziet u vanwege de vorige vraag en door deze uitspraak van het Hof een grotere rol
weggelegd voor uzelf en de overheid om vast te stellen hoeveel grote vervuilers zoals
Shell moet reduceren? Zo ja, hoeveel vindt u dat Shell in CO2-vervuiling moet reduceren? Hoeveel vindt u dat de grote industriële vervuilers moeten
reduceren? Is hier volgens u, naast de verplichtingen die voortkomen uit onder andere
de Corporate Sustainability Due Diligence (CSDDD) en Corporate Sustainability Reporting
Directive (CSRD), aanvullende wetgeving voor nodig?
Antwoord 10
Zoals in antwoord op vraag 8 is aangegeven, is er zowel op Europees als nationaal
niveau beleid afgesproken voor vergaande verduurzaming van industriële bedrijven zoals
Shell. Het is van belang een consistent beleid te voeren en het reeds afgesproken
beleid voortvarend uit te werken, uit te voeren en te handhaven. Daarnaast wordt met
de maatwerkaanpak ingezet op extra CO2-reductie en verbetering van de leefomgeving.
Vraag 11
Hoe verhoudt deze uitspraak zich volgens u tot de Europese klimaatzorgplicht (zoals
de CSDDD en CSRD)?
Antwoord 11
De uitspraak onderstreept dat grote bedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben
bij het halen van de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs, ook met betrekking
tot hun ketenemissies. De CSDDD schrijft voor wat in ieder geval van grote bedrijven
wordt verwacht om die verantwoordelijkheid in te vullen. De Corporate Sustainability
Reporting Directive (CSRD) bevat geen reductieverplichtingen, maar rapportageverplichtingen.
Die verplichtingen dragen ertoe bij dat bedrijven en hun stakeholders beter inzicht
krijgen in de impact van het bedrijf op klimaatverandering en de activiteiten die
reeds worden verricht om die impact te verminderen. Dat kan ertoe bijdragen dat aanvullende
actie wordt ondernomen om de impact verder te verminderen, door bedrijven zelf of
door anderen.
Vraag 12
Deelt u de suggestie van de rechter dat een verbod op de voorgenomen investeringen
van Shell in nieuwe olie- en gasvelden mogelijk wel toewijsbaar zou kunnen zijn in
verband met het lock-ineffect dat daardoor zou ontstaan, aangezien uit de uitspraak
van het Hof volgt dat het aanboren en ingebruiknemen van nieuwe gas- en olievelden
op gespannen voet staat met de klimaatdoelen? Hoe weegt u dit lock-ineffect mee bij
het al dan niet toewijzen van nieuwe vergunningen voor fossiele boringen?
Antwoord 12
In diens uitspraak geeft het Hof aan dat er bij olie- en gasbedrijven sprake kan zijn
van lock-in effecten. Verder merkt het Hof op dat van olie- en gasbedrijven kan worden
verlangd dat zij ook bij hun investeringen in de productie van fossiele brandstoffen
rekening houden met de negatieve gevolgen die een verdere uitbreiding van het aanbod
van fossiele brandstoffen voor de energietransitie heeft. Investeringen in nieuwe
olie- en gasvelden kunnen hier volgens het Hof op gespannen voet mee staan. Het Hof
doet in de uitspraak geen suggestie voor een verbod op investeringen in nieuwe olie-
en gasvelden van Shell of andere olie- en gasbedrijven.
Op 9 september jl. is de Tweede Kamer geïnformeerd over het «Delfstoffen en Aardwarmte
jaarverslag 2023»4. Daarin heeft het kabinet aangegeven in te zetten op de afbouw van de vraag naar
fossiele energie, door onder meer in te zetten op energiebesparing en het stimuleren
van productie en gebruik van duurzame energie. Het kabinet vindt het belangrijk dat
de toekomstige olie- en gaswinning te allen tijde in lijn blijft met de doelen van
de Overeenkomst van Parijs en onder het niveau van de binnenlandse vraag blijft. Uit
het jaarverslag blijkt dat de hoeveelheid in Nederland geproduceerd aardgas en aardolie
de vraag in die periode tot en met 2048 niet overschrijdt. Bij het verlenen of het
verlengen van winningsvergunningen wordt rekening gehouden met een datum van uiterlijk
tot en met 2045. Het kabinet houdt daarbij ruimte voor maatwerk indien dat op een
later moment nodig blijkt te zijn, bijvoorbeeld als blijkt dat er na 2045 toch nog
gas nodig is voor de binnenlandse vraag en dat passend is binnen de klimaatdoelstellingen.
Die afweging zal op dat moment gemaakt moeten worden.
Vraag 13
Welke maatregelen gaat u naar aanleiding van deze uitspraak nemen om te voorkomen
dat er vergunningen worden verleend voor boringen naar en ingebruikneming van nieuwe
gas- en olievelden?
Antwoord 13
Het kabinet zal op dit punt geen nieuwe maatregelen nemen naar aanleiding van de uitspraak
van het Hof. De maatregelen zoals beschreven in het antwoord op vraag 12 bieden volgens
het kabinet voldoende waarborg dat de toekomstige olie- en gaswinning in Nederland
in lijn blijft met de doelen uit de Overeenkomst van Parijs.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.T.M. Hermans, minister van Klimaat en Groene Groei
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.