Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 582 Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans)
Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 17 december 2024
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel I, onderdeel D, komt te luiden:
Artikel 7, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «sociale activering» vervangen door «maatschappelijke participatie»
en wordt na de puntkomma aan het slot van dat onderdeel «en» toegevoegd.
2. Onderdeel c vervalt.
B
Artikel I, onderdeel K, komt te luiden:
Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «zijn arbeidsinschakeling of».
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, vierde en
vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk
moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende
vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot
en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht
op bijstand wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b,
van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende
te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.
C
Artikel I, onderdeel L, onder 4, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «Er wordt een nieuw lid toegevoegd» vervangen door «Er worden
twee leden toegevoegd».
2. Na het voorgestelde zevende lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
8. Het college neemt bijdragen die leiden tot een kostenbesparing niet in aanmerking,
voor zover de som van deze bijdragen en giften het bedrag, bedoeld in artikel 31,
eerste lid, onderdeel m, niet overstijgt.
D
Artikel I, onderdeel M, komt te luiden:
Artikel 18b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «overeenkomstig het negende, tiende en elfde lid» vervangen
door «overeenkomstig artikel 18, tweede tot en met zevende lid» en wordt «de Nederlandse
taal beheerst» vervangen door «de vaardigheden in de Nederlandse taal beheerst».
2. In het vierde lid vervalt de tweede zin.
3. Het zesde en zevende lid komen te luiden:
6. In afwijking van het eerste lid verlaagt het college de bijstand niet in verband
met het in dat lid bedoelde redelijke vermoeden, indien belanghebbende zich bereid
verklaart binnen een maand nadat het college belanghebbende in kennis heeft gesteld
van het bestaan van dat vermoeden aan te vangen met het verwerven van de vaardigheden
in de Nederlandse taal en na die aanvang voldoet aan de voortgang die van hem verwacht
mag worden bij het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse taal.
7. Het college herhaalt de toets, bedoeld in het tweede lid, indien daartoe aanleiding
bestaat. Indien uit de herhaalde toets blijkt dat belanghebbende de vaardigheden in
de Nederlandse taal niet beheerst en belanghebbende niet voldoet aan de voortgang
die van hem mag worden verwacht met het verwerven van de vaardigheden in de Nederlandse
taal is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.
4. In het achtste lid wordt «Onder de vaardigheden, bedoeld in het tweede, zesde,
tiende, elfde en twaalfde lid» vervangen door «Onder de vaardigheden in de Nederlandse
taal».
5. Het negende, tiende, elfde en dertiende lid vervallen onder vernummering van het
twaalfde lid tot negende lid en het veertiende lid tot tiende lid.
6. In het negende lid (nieuw) wordt «de toets, bedoeld in het tweede, tiende of elfde
lid, van de vaardigheden in de Nederlandse taal» vervangen door «de toets, bedoeld
in het tweede lid».
E
In artikel I, onderdeel O, wordt na «de rechthebbende echtgenoot» ingevoegd «van 21 jaar
of ouder».
F
In artikel I, onderdeel P, vervalt in het voorgestelde artikel 24a onderdeel d, onder
vervanging van «, en» aan het slot van onderdeel c door een punt.
G
In artikel I, onderdeel Q, vervalt in onderdeel m «in ieder geval».
H
In artikel I, onderdeel R, eerste onderdeel, wordt in het voorgestelde tweede lid,
onderdeel a, de zinsnede «zodra belanghebbende er over beschikt over redelijkerwijs
over kan beschikken» vervangen door «zodra belanghebbende er over beschikt of redelijkerwijs
over kan beschikken».
I
In artikel I, onderdeel U, wordt het voorgestelde artikel 34b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «van maximaal € 1.000 per twaalf maanden reserveren»
vervangen door «tot maximaal € 1.000 per kalenderjaar inzetten».
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «waardoor die persoon» ingevoegd «of het
gezin».
3. In het tweede lid wordt «Het college beheert het bufferbudget en wendt dit aan»
vervangen door «Het college wendt het bufferbudget aan» en wordt «in een maand» vervangen
door «een of meer maanden».
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij aanwending van het bufferbudget zijn de artikelen 11, vierde lid, en 45, vierde
lid, van overeenkomstige toepassing.
J
In artikel I, onderdeel Y, wordt in het twaalfde lid, «het elfde lid» vervangen door
«het vierde lid».
K
In artikel I, onderdeel Z, wordt het vierde lid vernummerd tot het zesde lid.
L
In artikel I, onderdeel CC, vervalt «, onderdeel c».
M
Artikel I, onderdeel EE, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste onderdeel wordt «en vervallen de laatste twee volzinnen» vervangen
door «en wordt «artikel 18b, tweede tot en met dertiende lid» vervangen door «artikel 18b,
tweede tot en met negende lid».
2. Onder vernummering van het tweede en derde onderdeel tot derde en vierde onderdeel,
wordt een nieuw onderdeel ingevoegd, luidende:
2. In het vierde lid wordt na «als bedoeld in het tweede lid» ingevoegd «ambtshalve
of op verzoek van de belanghebbende».
N
In artikel I, onderdeel FF, wordt na het vijfde lid een lid toegevoegd, luidende:
6. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het in aanmerking
nemen van de aanspraak op vakantietoeslag over een inkomen.
P
In artikel I, onderdeel KK, wordt na «10» ingevoegd «tot en met 10h», wordt na «34a,»
ingevoegd «34b» en wordt na «44,» ingevoegd «44a»,.
Q
Artikel II, onderdeel E, komt te luiden:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «zijn arbeidsinschakeling en».
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, vierde en
vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk
moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende
vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot
en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht
op een uitkering wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b,
van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende
te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.
R
In artikel II wordt na onderdeel E een onderdeel ingevoegd, luidende:
Onderdeel Ee
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een belanghebbende zich onverwijld na afwijzing van een aanvraag voor een
uitkering op grond van de artikelen 43 of 78f van de Participatiewet of de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen meldt voor een aanvraag
voor een uitkering, geldt de datum van melding voor de aanvraag voor die uitkering
tevens als melding bedoeld in artikel 16a.
S
In artikel II, onderdeel H, komt het eerste onderdeel te luiden:
1. In het tweede lid wordt «Het college verlaagt de uitkering» vervangen door «Onverminderd
het vijfde lid, verlaagt het college de uitkering» en wordt «artikel 13, tweede en
vierde lid» vervangen door «artikel 13, tweede, derde en vijfde lid».
T
In artikel II, onderdeel M, wordt het voorgestelde artikel 38b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «van maximaal € 1.000 per twaalf maanden toekennen»
vervangen door «tot maximaal € 1.000 per kalenderjaar inzetten».
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «waardoor die persoon» ingevoegd «of het
gezin».
3. In het tweede lid wordt «Het college beheert het bufferbudget en wendt dit aan»
vervangen door «Het college wendt het bufferbudget aan» en wordt «in een maand» vervangen
door «een of meer maanden».
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij aanwending van het bufferbudget is artikel 5, tweede lid, van overeenkomstige
toepassing.
U
Artikel III, onderdeel F, komt te luiden:
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid vervalt «zijn arbeidsinschakeling en».
2. Onder vernummering van het tweede, derde en vierde lid tot het derde, vierde en
vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging
mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk
moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling.
3. Het vierde lid (nieuw) komt te luiden:
4. Het college stelt bij de uitvoering van deze wet de identiteit van de belanghebbende
vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° tot
en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht. Indien een aanvraag voor het recht
op een uitkering wordt gedaan via DigiD als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b,
van de Regeling voorzieningen Wdo, wordt het college geacht de identiteit van de belanghebbende
te hebben vastgesteld als bedoeld in de eerste zin.
V
In artikel III wordt na onderdeel F een onderdeel ingevoegd, luidende:
Onderdeel Ff
Aan artikel 15 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien een belanghebbende zich onverwijld na afwijzing van een aanvraag voor een
uitkering op grond van de artikelen 43 of 78f van de Participatiewet of de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers meldt voor een aanvraag
voor een uitkering, geldt de datum van melding voor de aanvraag voor die uitkering
tevens als melding bedoeld in artikel 16a.
W
In artikel III, onderdeel I, komen de onderdelen a en b te luiden:
a. In het eerste lid wordt «Het college verlaagt de uitkering» vervangen door «Onverminderd
het vijfde lid, verlaagt het college de uitkering» en wordt «artikel 13, tweede en
vierde lid» vervangen door «artikel 13, tweede, derde en vijfde lid».
b. In het vierde lid wordt «het tweede lid» vervangen door «het tweede of vijfde lid».
X
In artikel III, onderdeel N, wordt het voorgestelde artikel 38b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «van maximaal € 1.000 per twaalf maanden toekennen»
vervangen door «tot maximaal € 1.000 per kalenderjaar inzetten».
2. In het eerste lid, onderdeel a, wordt na «waardoor die persoon» ingevoegd «of het
gezin».
3. In het tweede lid wordt «Het college beheert het bufferbudget en wendt dit aan»
vervangen door «Het college wendt het bufferbudget aan» en wordt «in een maand» vervangen
door «een of meer maanden».
4. Na het tweede lid wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Bij aanwending van het bufferbudget is artikel 5, derde lid, van overeenkomstige
toepassing.
Y
Onder vernummering van de artikelen IV en V tot V en VI wordt een artikel ingevoegd,
luidende:
ARTIKEL IV WET GEMEENTELIJKE SCHULDHULPVERLENING
In artikel 7, tweede lid, van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt «onder
1° tot en met 3°, van de Wet op de identificatieplicht» vervangen door «onder 1° tot
en met 4°, van de Wet op de identificatieplicht».
Toelichting
Algemeen
Met deze nota van wijziging wordt een aantal wijzigingen doorgevoerd op het wetsvoorstel
Participatiewet in balans. Het betreft het herstel van een aantal (technische) omissies,
waaronder verkeerde of weggevallen verwijzingen en verduidelijkingen en enkele meer
inhoudelijke wijzigingen. Die worden per artikel toegelicht.
Bij drie wijzigingen wordt uitgebreider stilgestaan. Dit betreft het voorstel om kostenbesparende
bijdragen vrij te laten, tezamen met giften tot een bedrag van € 1.200 per kalenderjaar
(artikel 18, achtste lid). Ook betreft dit het voorstel om de taaleis in de Participatiewet
te behouden (artikel 18b). Daarnaast wordt beschreven welke wijzigingen in het nieuwe
artikel over het bufferbudget zijn doorgevoerd. De wijzigingen over de vrijlating
en het bufferbudget zijn in nauwe samenwerking met gemeenten tot stand gekomen.
Tot slot is van de gelegenheid gebruik gemaakt om één wijziging door te voeren in
de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Daarin wordt voorgesteld, om net zoals in
dit wetsvoorstel, burgers de mogelijkheid te bieden zich te identificeren met een
rijbewijs.
Voor de nadere uitleg per artikel wordt verwezen naar de onderstaande toelichting.
Artikelsgewijze toelichting
Onderdeel A (artikel 7)
In dit onderdeel was abusievelijk een onderdeel van artikel 7 niet vervallen, gelet
op de wijzigingen over maatschappelijke participatie. Dat wordt met deze wijziging
hersteld.
Onderdelen B, Q, S, U en W (artikel 17 Participatiewet, 13 en 20 Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers [IOAW], en 13 en 20
Wet inkomensvoorziening oudere gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
[IOAZ])
In de artikelen 17, eerste lid, van de Participatiewet, 13, eerste lid, van de IOAW
en 13, eerste lid, van de IOAZ is opgenomen dat de belanghebbende op verzoek of onverwijld
uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs
duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of
op het recht op bijstand of uitkering. Bij de informatieverplichting voor het recht
op bijstand enerzijds en de arbeidsinschakeling anderzijds gaat het om andersoortige
verplichtingen waarbij het niet nakomen ook andere gevolgen heeft. Als niet wordt
voldaan aan de informatieverplichting voor het recht op bijstand of uitkering kan
deze worden opgeschort of ingetrokken (de artikelen 54 van de Participatiewet, 17
van de IOAW en 17 van de IOAZ) en wordt een boete opgelegd (de artikelen 18a van de
Participatiewet, 20a van de IOAW en 20a van de IOAZ). De informatieverplichting die
van belang is voor de arbeidsinschakeling is een meewerkverplichting1. Bij overtreding van een dergelijke verplichting is een maatregel de gebruikelijke
reactie. Om dit onderscheid duidelijk te maken wordt voorgesteld om de informatieverplichting
voor de arbeidsinschakeling apart te regelen in een nieuw tweede lid in de artikelen 17
van de Participatiewet, 13 van de IOAW en 13 van de IOAZ. Vanwege de vernummering
van de leden in deze artikelen wordt in de artikelen 20 van de IOAW en 20 van de IOAZ
een verwijzing aangepast. In artikel 20 van de IOAZ is ook een onjuiste verwijzing
aangepast.
Onderdeel C (artikel 18 Participatiewet)
In het verslag (Kamerstukken II, 2024/25, 36 582, nr. 5) zijn verschillende vragen gesteld over de voorgestelde giftenvrijlating van € 1.200
die niet van toepassing is op het ontvangen van boodschappen. Naar aanleiding daarvan
is opnieuw een poging ondernomen om te zoeken naar een oplossing zodat zowel giften
als boodschappen van levensmiddelen onder de vrijlating tot 1.200 euro zouden vallen.
Dit met het oog op een vereenvoudiging van de vrijlating tot 1.200 euro.
Dit heeft geresulteerd in het voorstel van artikel 18, achtste lid, waarin is vastgelegd
dat op kostenbesparende bijdragen, waaronder boodschappen van levensmiddelen, de vrijlating
van 1.200 euro ook van toepassing is.
Onder kostenbesparende bijdragen vallen naast boodschappen onder meer de betaling
door een derde van de kosten van gas, elektriciteit, water, de zorgpremie van de bijstandsgerechtigde
aan de leverancier of de sportcontributie van een kind.
Voor zowel giften als kostenbesparende bijdragen zal gelden dat, voor zover zij tezamen
de 1.200 euro per kalenderjaar niet overschrijden, bijstandsgerechtigden hiervan geen
melding hoeven te doen bij het college van B&W. Op het moment dat de 1.200 euro wordt
overschreden, dient een bijstandsgerechtigde hiervan wel melding te maken. Dit betekent
overigens niet dat alle overschrijdingen leiden tot gevolgen voor het recht op bijstand.
Het college van B&W is gehouden om in dit kader een individuele afweging te maken.
Indien het gaat om giften, dan moet deze afweging gemaakt worden op grond van artikel 31,
tweede lid, onder m, Pw. Indien het gaat om kostenbesparende bijdragen, moet deze
afweging gemaakt worden op grond van artikel 18, eerste lid, Pw.
De regering is van mening dat met de voorgestelde wijziging de vrijlating tot 1.200
euro goed uit te leggen is aan de bijstandsgerechtigden en beter aansluit op de leefwereld
van mensen. De vrijlatingsgrens van 1.200 euro per jaar is gekozen omdat – zo leren
gesprekken met de gemeentelijke uitvoering en ervaringsdeskundigen- het niet vaak
voorkomt dat die grens van 1.200 euro wordt overschreden. Het is dan ook niet de verwachting
dat bijstandsgerechtigden structureel de maximaal vrijgestelde giften zullen ontvangen.
Onderdelen D en M, onderdeel 1 (artikelen 18b en 47c Participatiewet)
Met artikel I, onderdeel M, stelt de regering voor de taaleis, met weliswaar aangepast
handhavingsregime2, te behouden in de Participatiewet.
Met het wetsvoorstel wordt een generieke participatieplicht in de Participatiewet
geregeld. In samenhang daarmee werd voorgesteld de huidige bepalingen omtrent de taaleis,
opgenomen in artikel 18b Pw te laten vervallen. Gemeenten kunnen de verplichtingen
in het kader van de generieke participatieplicht voor een individuele bijstandsgerechtigde
nader invullen. De bedoeling was om gemeenten die ruimte ook te bieden ten aanzien
van de verplichting tot het ontwikkelen van de beheersing van de Nederlandse taalvaardigheden.
De regering gaf aan hiermee tegemoet te willen komen aan de behoefte aan handelings-
en beleidsruimte van gemeenten.
Vragen over de taaleis in het verslag van de Tweede Kamer en de motie die bij gelegenheid
van het debat over de geweldsincidenten in Amsterdam is aangenomen, hebben het laten
vervallen van de taaleis voor de regering in een ander perspectief geplaatst. In de
motie wordt verzocht om in het kader van de actieagenda integratie het schrappen van
de taaleis te heroverwegen en het systeem van taalonderwijs onder de loep te nemen3. De regering voert deze motie de komende tijd uit, en zet een eerste stap door het
schrappen van de taaleis, zoals opgenomen in het wetsvoorstel, ongedaan te maken.
Met deze nota van wijziging wordt daarom voorgesteld om de taaleis (artikel 18b Pw)
te behouden, met wijziging vanwege de invoering van een gedifferentieerd maatregelenbeleid
en de wijziging van artikel 18 (artikel I, onderdeel L). Voorgesteld wordt te regelen
dat ook bij niet voldoen aan de taaleis de regels voor verlaging van de bijstand in
artikel 18 van toepassing zijn.
Het spreken, kunnen verstaan, lezen en schrijven van de Nederlandse taal vergroot
naar het oordeel van de regering de kans om goed te kunnen participeren in de Nederlandse
samenleving en op de Nederlandse arbeidsmarkt. Daarom acht de regering het van belang
om de taaleis in de Participatiewet te behouden. Dit houdt kort gezegd in dat het
college de bijstand kan verlagen als een bijstandsgerechtigde de Nederlandse taal
niet of in onvoldoende mate beheerst om te participeren op de arbeidsmarkt. Daarnaast
blijft het toetsingskader in stand alsmede de uitzonderingsgronden, te weten 1) het
hebben gevolgd van acht jaar Nederlandstalig onderwijs, 2) het hebben van een diploma
voor een inburgeringsexamen of onderwijsroute of 3) het overleggen van een ander document
waaruit blijkt dat de bijstandsgerechtigde de vaardigheden in de Nederlandse taal
beheerst.
Wel wijzigen zoals aangegeven de maatregelen die opgelegd worden indien iemand niet
aan de taaleis voldoet. In het Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten zal worden
bepaald welke maatregelen opgelegd kunnen worden als de taaleis niet wordt nageleefd.
De regering is voornemens om de taaleis in te delen in dezelfde categorie als de generieke
participatieplicht, te weten categorie 3. Een maatregel van de 3e categorie is verlaging
met 25% van de uitkering met de mogelijkheid tot afwijking tot ten minste 15% of ten
hoogste 100% met een duur van ten minste 1 maand en ten hoogste 6 maanden.
De generieke participatieplicht blijft onderdeel van het wetsvoorstel, met de mogelijkheid
voor gemeenten om de verplichtingen nader in te vullen. Maar daarnaast blijft een
bijstandsgerechtigde verplicht te werken aan de ontwikkeling van de beheersing van
de Nederlandse taalvaardigheden als naar het oordeel van de gemeente een redelijk
vermoeden bestaat dat betrokkene die vaardigheden niet voldoende beheerst om betaald
werk te krijgen, aanvaarden en behouden.
In het eerste lid van artikel 18b Pw wordt geregeld dat het verlagen van de bijstand
bij niet voldoen aan de taaleis gebeurt overeenkomstig artikel 18, tweede tot en met
zevende lid, Pw. Dat betekent onder meer dat de maatregelen die worden opgelegd niet
meer als standaardverlagingen in de wet zullen staan, maar worden opgenomen in het
Maatregelenbesluit socialezekerheidswetten waardoor meer differentiatie mogelijk is.
De bepalingen in artikel 18b Pw waarin de maatregeloplegging is geregeld vervallen
of worden gewijzigd. Dat betreft de tweede zin van het vierde lid, het zesde lid,
onderdeel b, en het zevende, negende, tiende, elfde en dertiende lid. De bepaling
in het huidige zesde lid, onderdeel b, op grond waarvan de bijstand niet wordt verlaagd
indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, staat in artikel 18, vierde lid (nieuw)
en blijft dus van toepassing. Het afstemmen van een verlaging op de omstandigheden
van de belanghebbende (nu in het zevende lid) staat in artikel 18, vijfde lid (nieuw).
In het dertiende lid is nu geregeld dat het college de toets of belanghebbende voldoet
aan de taaleis steeds afneemt alvorens een zwaardere maatregel kan worden opgelegd.
In het (nieuwe) zevende lid is in plaats daarvan geregeld dat het college de toets
herhaalt indien daartoe aanleiding bestaat. Indien uit de herhaalde toets blijkt dat
belanghebbende de vaardigheden in de Nederlandse taal niet beheerst en belanghebbende
niet voldoet aan de voortgang die van hem mag worden verwacht met het verwerven van
de vaardigheden in de Nederlandse taal is het eerste lid van overeenkomstige toepassing
en verlaagt het college de bijstand met een maatregel uit het Maatregelenbesluit.
Het artikel is verder redactioneel aangepast. In onderdeel M is geregeld dat de verwijzing
naar de taaleis in artikel 47c Pw niet vervalt en is aangepast aan de vernummering
van artikel 18b Pw.
Onderdeel E (artikel 24 Participatiewet)
Aan artikel 24 was abusievelijk «van 21 jaar of ouder» niet opgenomen. Dat wordt bij
deze hersteld.
Onderdeel F (artikel 24a Participatiewet)
In artikel 24a was als voorwaarde opgenomen dat de persoon die recht had op een verhoging
van de norm, geen kostendelende medebewoner mocht hebben. Dit bleek bij nader inzien
niet noodzakelijk en wordt dus geschrapt.
Onderdeel G (artikel 31, tweede lid, onderdeel m, Participatiewet)
In artikel 31, tweede lid, onderdeel wordt voorgesteld dat giften tot € 1.200 per
kalenderjaar worden vrijgelaten. De zinsnede «in ieder geval» wordt geschrapt om mogelijke
onduidelijkheid weg te nemen dat dit bedrag een minimumnorm zou betreffen. Dat is
niet het geval. In een individueel geval blijft uiteraard de mogelijkheid bestaan
om op grond van artikel 18 een hogere vrijlating toe te staan.
Onderdeel H, J en K (artikel 32, 41 en 43 Participatiewet)
In deze drie onderdelen wordt een verschrijving gecorrigeerd. «Over» wordt gewijzigd
in «of» (onderdeel H), er wordt abusievelijk verwezen naar het elfde lid in plaats
van het vierde lid (onderdeel J) en aan artikel 43 wordt niet een vierde maar een
zesde lid toegevoegd (onderdeel K).
Onderdeel I (artikel 34b Participatiewet)
Het bufferbudget wordt als nieuw instrument geïntroduceerd om maatwerk te kunnen leveren
aan bijstandsgerechtigden die naast hun uitkering werken en die door verrekening van
inkomen en uitkering onverhoopt financieel in de problemen (dreigen te) komen en onder
het bestaansminimum raken.
Uit de uitvoeringstoetsen en de internetconsultatie is een gemengd beeld naar voren
gekomen over de uitvoerbaarheid van het bufferbudget. In de uitvoeringstoets van de
VNG wordt aangegeven dat het instrument door de uitvoering als complex uitvoerbaar
wordt aangemerkt. De regering heeft daarom de toelichting op het bufferbudget verduidelijkt.
Omdat dit de zorgen van gemeenten onvoldoende heeft weggenomen, zijn nadere gesprekken
gevoerd met gemeenten, VNG en Divosa om gezamenlijk te bezien hoe het bufferbudget
goed uitvoerbaar gemaakt kan worden. De regering neemt dit serieus en vindt het belangrijk
dat het bufferbudget door gemeenten goed uitgevoerd kan worden. De gesprekken zijn
constructief verlopen en leiden tot onderhavig wijzigingsvoorstel van artikel 34b
Pw. De periode van het inzetten van het bufferbudget van «per 12 maanden» wordt gewijzigd
in «per kalenderjaar» omdat dit minder complex en foutgevoelig is. Een maximumbedrag
per kalenderjaar is voor iedereen gelijk. Dat is door gemeenten eenvoudiger te hanteren
en uit te leggen dan een maximumbedrag voor een periode van 12 maanden, waarbij de
periode voor iedereen anders kan zijn.
Ook is door gemeenten aangegeven dat onvoldoende rekening wordt gehouden met situaties
waarin sprake is van samenwonenden die in de regel gezamenlijk aanspraak maken op
bijstand in aanvulling op inkomen uit arbeid. Daarom wordt in artikel 34b, eerste
lid, onder a, Pw toegevoegd dat het ook kan gaan om het gezin dat minder dan de betreffende bijstandsnorm tot de beschikking heeft of kan hebben.
Om dit verder te verduidelijken wordt een derde lid aan artikel 34b Pw toegevoegd
waarbij artikel 11, vierde lid en artikel 45, vierde lid Pw van overeenkomstige toepassing
worden verklaard. Gemeenten hebben ook aangegeven dat enkele termen uit artikel 34b
Pw in de uitvoering onvoldoende eenduidig geïnterpreteerd kunnen worden, omdat die
ook gebruikt worden als het gaat om financiële handelingen in het kader van de gemeentelijke
begrotingscyclus. Daarom is «reserveren» in het eerste lid vervangen door «inzetten»
en komt «beheert» in het tweede lid te vervallen.
Tevens wordt artikel 34b Pw verduidelijkt door de periode waarin iemand op maandbasis
minder dan de bijstandsnorm tot zijn beschikking heeft of kan hebben en waarin de
inkomensstabiliteit wordt beoogd, in het eerste lid, onder a, en in het tweede lid,
te uniformeren naar «een of meer maanden».
Tot slot worden de artikelen 38b uit de IAOW en IOAZ die betrekking hebben op het
bufferbudget geüniformeerd met de wettekst van de Participatiewet.
Uit de gesprekken met gemeenten, VNG en Divosa is gebleken dat de memorie van toelichting
onduidelijkheid schept als het gaat om het eerst benutten van voorliggende voorzieningen
voordat het bufferbudget ingezet kan worden.
Benadrukt wordt nogmaals dat het bufferbudget voor slechts een kleine groep bijstandsgerechtigden
zal worden ingezet. Voordat toegekomen wordt aan de inzet van het bufferbudget, heeft
de gemeente immers mogelijkheden om te voorkomen dat de problematiek ontstaat waarvoor
het bufferbudget nodig is. Bovendien zullen de nieuwe regels over verrekenen veel
problemen met inkomensverrekening voorkomen. Het bufferbudget is bedoeld als sluitstuk
voor een kleine groep bijstandsgerechtigden bij wie andere oplossingen geen effect
hebben gesorteerd. De regering vindt het belangrijk om te benadrukken dat bijzondere
bijstand voor verwervingskosten en artikel 58, vierde en achtste lid, Pw niet expliciet
worden aangemerkt als voorliggende voorziening. Dit betreffen immers geen instrumenten
zoals beschreven in paragraaf 4.7.2 van de memorie van toelichting en dragen niet
direct bij aan het wegnemen van de problemen waarvoor het bufferbudget bedoeld is.
Het bufferbudget betreft een maatwerkbudget waarmee gemeente de mogelijkheid hebben
om, mocht de individuele situatie daarom vragen, te voorkomen dat bijstandsgerechtigden
financieel in de problemen komen als gevolg van het verrekenen. Met voorliggende voorzieningen
wordt primair gedoeld op instrumenten zoals de vrijlating en de premie voor arbeidsinschakeling.
Bij de vrijlating kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een situatie waarbij een wat
grotere verrekening verspreid kan worden over zes maanden en de inzet van de vrijlating
hierbij zorgt dat de bijstandsgerechtigde niet onder de geldende bijstandsnorm komt.
Het bufferbudget kan worden ingezet als deze instrumenten zijn uitgeput, niet kunnen
worden toegepast of het probleem niet oplossen in de individuele situatie.
Door bovenstaande wijzingen worden onduidelijkheden weggenomen en wordt het bufferbudget
voor gemeenten eenvoudiger te regelen in de processen dan het huidige voorstel. De
VNG heeft aangegeven dat het wetsvoorstel beter uitvoerbaar wordt door deze wijzigingen.
Naast deze wijzigingen zal tijdens het implementatietraject bijzondere aandacht zijn
voor de invoering van het bufferbudget. Er zal een handreiking worden opgesteld en
met onder meer de VNG zal worden bezien welke andere ondersteuningsactiviteiten nodig
zijn.
Onderdeel L (artikel 47a Participatiewet)
Met deze wijziging wordt geregeld dat artikel 32, vijfde lid, in het geheel niet van
toepassing op de uitvoering door de SVB in plaats van uitsluitend het onderdeel over
vakantietoeslag. In de uitvoeringstoets op het wetsvoorstel Participatiewet in Balans
is door SVB opgenomen dat de SVB het vaststellen van het netto-inkomen op uniforme
wijze met gebruik van een standaardpercentage voor de WGA/WHK-heffing uitvoerbaar
onder voorbehoud acht. Pas bij het bespreken van de verdere uitwerking van deze maatregel
in de wijziging van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ was het voor de SVB
mogelijk om de volle omvang van deze maatregel te duiden. Hierbij is gebleken dat
er een dermate samenhang is tussen deze maatregel en de overige maatregelen waarvan
de SVB reeds is uitgezonderd, dat de SVB in de gesprekken over de uitvoeringstoets
van de wijzigingsregeling heeft verzocht ook van deze maatregel te worden uitgezonderd.
De regering is met de SVB van mening dat de maatregelen in de wijzigingsregeling dermate
samenhangend zijn dat zij slecht afzonderlijk toepasbaar zijn. Een gedeeltelijke uitzondering
sluit voorts niet aan bij de doelgroep en de praktijk van de SVB. Gelet hierop heeft
de regering het voorstel om de SVB uit te zonderen van de toepassing van artikel 32,
vijfde lid, onderdeel c, uitgebreid naar het volledige vijfde lid van artikel 32.
Onderdeel M, onderdeel 2 (artikel 47c Participatiewet)
Met de aanpassing van artikel I, onderdeel EE, worden de aanpassingen in artikel 47c
van de wet nader in lijn gebracht met de voorgestelde aanpassingen in artikel 18,
van de wet (Artikel 1, onderdeel L, van het wetsvoorstel). De herzieningsmogelijkheid
op verzoek, nu opgenomen in artikel 47c, twaalfde lid, van de wet, wordt met deze
aanpassing veralgemeniseerd en samengevoegd met de heroverweging, opgenomen in het
vierde lid. Aan de aanvullende specifieke herzieningsmogelijkheid zal, met het vervallen
van de specifieke maatregelen in artikel 47c, zesde tot en met negende en twaalfde
lid, geen behoefte meer bestaan.
Onderdeel N (47d Participatiewet)
Aan artikel 47d wordt een lid toegevoegd op basis waarvan bij ministeriële regeling
regels kunnen worden gesteld over de wijze waarop de SVB de aanspraak op vakantietoeslag
over een inkomen in aanmerking neemt. Deze grondslag stond in artikel 31, vierde lid,
dat wordt gewijzigd waardoor de grondslag komt te vervallen. De nieuwe grondslag,
artikel 32 lid 5, onder c, is niet van toepassing op de uitvoering door de SVB. Per
abuis was niet voorzien in een nieuwe grondslag voor de nadere regels expliciet voor
de SVB. Daar wordt nu alsnog in voorzien.
Onderdeel P (artikel 78f Participatiewet)
In artikel 78f was de verwijzing naar artikel 34b (bufferbudget) abusievelijk vervallen
en wordt artikel 44a toegevoegd waarmee achterstallig onderhoud wordt gepleegd.
Onderdelen R en V (artikel 15 IOAW en IOAZ)
Met de wijziging van artikel 15 in zowel de IOAW als de IOAZ geldt het volgende. Als
iemand een aanvraag doet voor een uitkering op grond van de IOAW resp. de IOAZ maar
blijkt dat deze persoon een aanvraag voor algemene bijstand (artikel 43 Participatiewet),
Bbz (artikel 78f Participatiewet) of niet de IOAW of IOAZ maar andersom, moet doen,
dan geldt de aanvraagdatum van de eerste «verkeerde» aanvraag als aanvraagdatum voor
de juiste uitkering. Deze artikelen zijn het equivalent van artikel 43, lid 6, Participatiewet.
Onderdelen T en X (artikel 38b IOAW en IOAZ)
Dit betreffen wijzigingen van het bufferbudget. Verwezen wordt naar de toelichting
bij onderdeel I (artikel 34b).
Onderdeel Y (artikel 7 Wet gemeentelijke schuldhulpverlening)
Met het wetsvoorstel Participatiewet in balans wordt geregeld dat een burger zich
voor een aanvraag voor een uitkering ook kan identificeren met een rijbewijs. De wijze
van identificatie voor de Participatiewet en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening
is altijd gelijk en om dit zo te behouden wordt voorgesteld ook in de Wet gemeentelijke
schuldhulpverlening te regelen dat een rijbewijs voldoende is om zich te identificeren.
Op basis van het BSN-nummer dat op het rijbewijs staat kan de Basisregistratie Personen
worden geraadpleegd en kan de identiteit gecontroleerd worden op nationaliteit en
verblijfsstatus, welke gegevens ontbreken op het rijbewijs.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid