Verslag van een commissiedebat : Verslag van een commissiedebat, gehouden op 27 november 2024, over Gewasbeschermingsmiddelen
27 858 Gewasbeschermingsbeleid
Nr. 698
VERSLAG VAN EEN COMMISSIEDEBAT
Vastgesteld 9 januari 2025
De vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur en de vaste
commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben op 27 november 2024 overleg gevoerd
met mevrouw Wiersma, Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur,
en de heer Jansen, Staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu, over:
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 21 mei 2024
inzake SCoPAFF-vergadering gewasbeschermingsmiddelen mei 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 655);
– de brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit d.d. 25 juni 2024
inzake invulling moties en toezeggingen op het beleidsterrein gewasbescherming (Kamerstuk
27 858, nr. 671);
– de brief van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur d.d. 21 oktober
2024 inzake reactie op verzoek commissie over de brief van Stichting Urgenda met betrekking
tot lelieteelt als rustgewassen in zevende actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk
27 858, nr. 675);
– de brief van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur d.d. 19 november
2024 inzake juridische uitspraken omtrent gewasbeschermingsmiddelen en verduidelijking
voorzorgsbeginsel (Kamerstuk 27 858, nr. 676);
– de brief van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur d.d. 20 november
2024 inzake reactie op verzoek commissie over een afschrift van het antwoord op de
brief van Pesticide Action Network Netherlands (PAN Nederland) over de stof 8-hydroxyquinoline
(Kamerstuk 27 858, nr. 677);
– de brief van de Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur d.d. 22 november
2024 inzake enkele rapportages op het beleidsterrein gewasbescherming (Kamerstuk 27 858, nr. 678).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en
Natuur, Aardema
De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, P. de Groot
De griffier van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, Jansma
Voorzitter: Van Campen
Griffier: De Keijzer
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Bromet, Van Campen, Flach, Grinwis,
Holman, Kostić, Nijhof-Leeuw, Pierik, Podt en Vedder,
en mevrouw Wiersma, Minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur, en
de heer Jansen, Staatssecretaris Openbaar Vervoer en Milieu.
Aanvang 14.00 uur.
De voorzitter:
Ik heet u allen van harte welkom bij dit debat. Allereerst heet ik natuurlijk beide
bewindspersonen welkom; van harte welkom in ons midden. Van de zijde van de Kamer
heet ik de collega's welkom. Verder heet ik de mensen op de publieke tribune van harte
welkom, net als de mensen die dit debat vanuit huis volgen. Dit debat is gepland van
14.00 uur tot 18.00 uur. De spreektijd is vijf minuten per Kamerlid. Ik wil voorstellen
om in de eerste termijn vier onderlinge interrupties toe te staan. Bij de strategische
procedurevergadering is afgesproken om vast te houden aan de 30 secondenregel, maar
ik ga u daar niet op aanspreken. Als het langer dan 30 seconden heeft geduurd, telt
het voor twee interrupties. U zult dit dus zelf in de gaten moeten houden. Als liberaal
vind ik de eigen verantwoordelijkheid voor een gunstig verloop van dit debat belangrijk.
Dit is onze eigen huishoudelijke mededeling, die niet voor het kabinet geldt. Is iedereen
hiermee akkoord? Dan wil ik de heer Flach het woord geven voor zijn bijdrage namens
de Staatkundig Gereformeerde Partij.
De heer Flach (SGP):
Voorzitter. Voordat ik begin, wil ik even zeggen dat ik vrijwel direct na mijn bijdrage
moet verdwijnen. Dat is geenszins uit gebrek aan interesse voor wat mijn collega's
allemaal nog gaan zeggen – dat ga ik zeker terugluisteren – maar omdat ik hierna terugga
naar de begrotingsbehandeling van Sociale Zaken.
Voorzitter. De SGP maakt zich grote zorgen over het voortbestaan van de groente- en
fruitteelt. Middelen verdwijnen zonder dat er goede alternatieven beschikbaar zijn.
We kunnen de mond vol hebben van plantaardige consumptie en de gezondheidswinst van
meer groente- en fruitconsumptie, maar dan moeten groente en fruit wel geproduceerd
kunnen blijven worden en ook betaalbaar blijven. Ik hoor in het veld tijdens werkbezoeken
en dergelijke een grote urgentie. In de uienteelt resteren nog twee werkzame stoffen.
Wat als de uien daarvoor resistent worden? Slatelers zien met angst en beven het verlies
van het middel Movento aankomen. Fruitteeltonderzoek laat zien dat er met het middelenpakket
van 2027 meer vruchtboomkanker optreedt en oogsten teruglopen. Telers komen steeds
meer in een spagaat: je wilt geen middelen illegaal gebruiken – dat moeten ze vooral
ook niet doen – maar je wilt ook geen teelten zien verpieteren. Erkent de Minister
de urgentie? Wil zij per teelt een werkgroep instellen, inclusief deelname van het
Ctgb, om de vinger aan de pols te houden en te adviseren over middelen en alternatieven?
Deelt de Minister het uitgangspunt dat je geen oude schoenen moet weggooien voordat
je nieuwe hebt?
Het is van belang dat in noodsituaties ruimte geboden wordt voor vrijstelling om alsnog
belangrijke middelen te kunnen gebruiken. Geef meer ruimte aan telers die meedoen
aan benchmarking en hun milieubelasting verkleinen. Wat doet de regering om ervoor
te zorgen dat uitbreiding van toepassingen naar kleine teelten ondersteund en sneller
beoordeeld en toegelaten wordt?
De SGP wil inzetten op het verder terugdringen van de milieubelasting van gewasbeschermingsmiddelen.
In tien jaar tijd is het aantal normoverschrijdingen gehalveerd. Dat moet en kan verder
omlaag door weerbare teelten en gewassen, spotspraying en groene middelen. Hier is
wel inzet van het Rijk bij nodig. Ik pleit daarom ook voor meer investeren in praktijkonderzoek.
De Minister schrijft zelf ook dat voor het uitvoeringsprogramma gewasbescherming financiering
nodig is. Het beschikbare budget van enkele miljoenen matcht niet met de grote opgave.
Nogmaals wijs ik op mijn amendement om dit op te plussen. Gaat de Minister deze handschoen
oppakken? Het mag niet zo zijn dat de aandacht voor stikstof en mest andere noodzakelijke
investeringen in verduurzaming als een koekoeksjong uit het nest duwt.
De Kamer heeft via een motie van de SGP gevraagd om aanvragen voor biologische en
laagrisicomiddelen eerder in behandeling te laten nemen door het Ctgb. Dat duurde
eerder wel drie jaar, nog los van de tijd die voor de beoordeling zelf nodig was.
Goed dat er een apart loket is gekomen. Hoe wordt de voorgestelde voorrang in de praktijk
vormgegeven? Gaat er ook meer capaciteit naar de beoordeling van alternatieve middelen,
zodat aanvragen direct en voortvarend worden behandeld? Het probleem is daarnaast
de trage toelating van werkzame stoffen op Europees niveau. Deze voorafgaande stap
kost een paar jaar. Hoe zorgt de Minister voor versnelling?
Spotspraying is een effectieve methode om én gewassen goed te beschermen én het gebruik
van middelen en de milieubelasting met meer dan 90% te reduceren. Een juridisch knelpunt
is dat het etiket, dat de frequentie van gebruik maximeert, niet hierop is toegesneden.
Gaat de Minister ervoor zorgen dat het etiket met de tijd meegaat?
Voorzitter. De SGP waarschuwt voor een nieuwe stapeling van middelvoorschriften. De
Minister wil bij de toelating kijken naar KRW-normen en ik vraag haar om hiermee terughoudend
om te gaan. Wij willen voorkomen dat telers in gebieden waar weinig normoverschrijdingen
zijn of die precisiebespuiting toepassen, opeens in de problemen komen. Het lijkt
mij verstandiger om vooral in te zetten op een gebiedsgerichte aanpak bij de KRW-waterlichamen
waar het misgaat.
De Minister sleutelt aan het Besluit gewasbeschermingsmiddelen om de beoordeling van
het Ctgb te omzeilen en alternatieven voor chemische middelen verplicht te stellen.
Het is bedoeld voor specifiek gebruik van glyfosaat, maar het conceptvoorstel is breed
en algemeen geformuleerd. Wil zij het voorstel inperken en er criteria aan hangen?
Wat moeten boeren doen als het mechanisch vernietigen van groenbemesters in het voorjaar
niet mogelijk is, tenzij je de bodem kapotrijdt? Dit is middelsturing die in de praktijk
maar zo negatief kan uitpakken. Het sluit ook niet aan op de aangenomen motie om adviezen
van onafhankelijke en deskundige instanties te respecteren. Ik pleit voor een aanpak
zoals bij antibiotica in de veehouderij in plaats van een stapeling van verboden en
middelvoorschriften. Maak samen met sectorpartijen werk van monitoring op bedrijfsniveau
en benchmarking.
Tot slot. We staan met elkaar aan de lat. In de groente- en fruitteelt betekent minder
middelengebruik mogelijk ook meer vlekjes en beschadigingen. Dit wordt door afnemers
zoals supermarktketens nauwelijks getolereerd: een enorme spagaat voor telers. Wil
de Minister – dat is mijn laatste vraag – met supermarktketens om de tafel gaan om
hierover afspraken te maken?
De voorzitter:
Dank, meneer Flach. Dat was strak binnen de tijd. Mijn complimenten daarvoor. Maar
u krijgt wel een interruptie van het lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik was benieuwd naar het volgende. De SGP heeft altijd aandacht voor het welzijn van
het ongeboren kind, maar wel heel vaak in beperkte mate als het gaat om het recht
van vrouwen op abortus. De Gezondheidsraad en het RIVM hebben de regering erop gewezen
dat er gevolgen kunnen zijn voor het ongeboren kind die pas jaren na de blootstelling
naar voren komen. Die worden nu niet meegenomen in de toelatingsprocedures. Het is
een van de vele lacunes in ons systeem. Dat zegt het Ctgb eigenlijk ook: het is aan
de politiek om hierin verdere stappen te nemen en de maatschappelijke belangen af
te wegen. Ik vraag me dus gewoon het volgende af. Ik hoor in het verhaal van de SGP
dat zij de commerciële belangen zwaarder laat wegen dan het belang van het ongeboren
kind.
De voorzitter:
Dat waren twee interrupties.
De heer Flach (SGP):
Dit is wel een hele bijzondere bocht om bij het punt uit te komen. Het is wel mooi
dat ik door de Partij voor de Dieren aangespoord word om nog wat meer over de bescherming
van het ongeboren kind te spreken. Dat doe ik graag. Nee, zeg ik tegen collega Kostić.
Aan de ene kant vind ik dat er inderdaad nuchterheid betracht moet worden bij het
gebruik van middelen. Tegelijkertijd heb ik er in mijn betoog op verschillende momenten
aangedrongen om op wetenschappelijke basis te kijken naar de gezondheidsrisico's en
het terugdringen van de milieubelasting. Ik vind het belangrijk om dit debat echt
op wetenschappelijke gronden te blijven voeren. Ik vind het daarom best wel ingewikkeld
als het Ctgb het teruglegt bij de politiek, want dan is het gevaar van emotiepolitiek
toch wat groter. Ik zou dan liever zien dat er van de kant van het Ctgb gewoon duidelijke
voorstellen komen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Flach. Dan is er nog een interruptie van de heer Grinwis, ChristenUnie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik heb de volgende vraag. De heer Flach maakte op het eind het punt van de supermarkten.
Ja, ik denk dat daar niet het besef is ingedaald dat die niet alleen lege spinazieschappen
krijgen, maar dat dit voor veel meer prachtige oer-Hollandse groenten geldt. Maar
is het schoonheidsideaal bij de consument niet ook een probleem? Wat is de boodschap
van de SGP aan de consument?
De heer Flach (SGP):
Dat is een heel terecht punt van collega Grinwis. Ik denk dat we zo langzamerhand
zo een beetje zijn opgevoed. Als ik langs de groente- en fruitschappen in de supermarkten
loop, vind ik die weleens onnatuurlijk mooi aandoen. Mijn zoon heeft gewerkt op de
groenteafdeling van een grote grootgrutter. Het moest er altijd perfect bij liggen.
Het moest de juiste kant opgedraaid zijn en gerangschikt zijn op grootte, datum, enzovoort.
Daarmee leer je consumenten dat perfectie de norm is. Het leuke is dat als je nu een
keer in het oogstseizoen ergens wat appels of peren langs de kant van de weg koopt,
je mooi ziet hoe verschillend die zijn en dat er hier en daar een vlek op of een putje
in zit. Maar dan heb je wel het gevoel dat je puur natuur eet. Ik denk dat we dat
besef misschien wel gewoon weer eens op scholen moeten terugbrengen. Misschien moeten
we kinderen gewoon eens een keer, daar waar dat mogelijk is, ergens langs de kant
van de weg een zak appels laten kopen in plaats van alleen maar bij de supermarkten.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan mevrouw Podt namens D66.
Mevrouw Podt (D66):
Voorzitter, voordat ik aan mijn betoog begin, wil ik toch heel even een punt van orde
maken. Dat had ik eigenlijk aan het begin willen doen. Het gaat over de brieven. Ik
wil toch aan de Minister vragen of wij de brieven gewoon echt weer wat eerder mogen
krijgen. Ik baalde er namelijk gisteren best wel van dat wij gewoon al een heel eind
waren met het fabriceren van een spreektekst – daar werken allerlei mensen heel hard
aan – en wij dan last minute nog van alles moeten doorploegen en dingen weer moeten
aanpassen. Dat is gewoon heel zonde en volgens mij is dat ook echt niet nodig.
De voorzitter:
Mevrouw Podt, u heeft daar gelijk in. Het zijn drie brieven. Goed dat u daarop wijst
in de richting van het kabinet. Want eigenlijk moet de Kamer de drie dagen voorafgaande
aan het debat de gelegenheid hebben om kennis te nemen van de brieven. Daar vragen
we dus graag aandacht voor. Mevrouw Bromet, heeft u ook nog een punt van orde?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ja, ik heb ook een punt van orde. Ik kan het van harte ondersteunen en ik wil er ook
even bij zeggen dat het niet de eerste keer is. Het is de zoveelste keer. Ik weet
niet wat we moeten doen om het wel voor elkaar te krijgen. Ik doe dus een dringend
beroep op de Minister om ervoor te zorgen dat die stukken gewoon op tijd komen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Aanvullend. Volgens mij is de regel dat de brieven er een week van tevoren moeten
zijn. Er wordt nee geschud.
De voorzitter:
Drie werkdagen.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Drie werkdagen. O, dan moeten wij onze eigen regels eens tegen het licht houden. Maar
dan nog, drie werkdagen heb ik niet geteld. Ik heb in ieder geval het dringende verzoek
om voor het volgende debat, over stikstof, uiterlijk drie dagen van tevoren de brieven
te hebben. Dus als ik terugtel, moeten de brief er dus uiterlijk vrijdag liggen.
De voorzitter:
Ik denk dat de mensen die meeluisteren hier goed naar hebben geluisterd en ik ga ervan
uit dat die medewerking ook wordt verleend vanuit de zijde van het kabinet. Mevrouw
Podt, het woord is aan u voor uw inhoudelijke bijdrage aan dit debat.
Mevrouw Podt (D66):
Dank u wel, voorzitter. Vorige week was ik op bezoek bij mensen die tegenover een
lelieteler wonen. Zij vertelden dat zij in de zomer vanuit de tuin naar binnen vluchten
wanneer de lelieteler onaangekondigd begint met het spuiten van landbouwgif. De barbecue
gaat uit. De kinderen moeten binnen spelen. De hond gaat mee en ook de was aan de
waslijn moet mee naar binnen. Daar zit je dan met je ramen en deuren dicht, opgesloten
in eigen huis, wachtend tot de teler klaar is met spuiten. Let wel, dat is niet omdat
je overdrijft. Het is het gezondheidsadvies van de GGD. Ondertussen zegt dezelfde
overheid dat je je geen zorgen hoeft te maken. De gemiddeld 35 bestrijdingsmiddelen
zijn namelijk allemaal getest. Maar of een mix van die 35 middelen leidt tot een giftige
cocktail? Er is niemand die dat zeker weet. Ondertussen zijn er allerlei signalen
dat bestrijdingsmiddelen ziektes als parkinson kunnen veroorzaken. Dus dan snap je
de zorgen van de GGD en omwonenden wel. Als mensen klachten of vragen hebben, worden
ze van het kastje naar de muur gestuurd. Officieel is de NVWA verantwoordelijk, maar
die kan pas achteraf handelen als de wet wordt overtreden. Maar waar kunnen bewoners
aankloppen als ze meer zorgen hebben dan de vraag of de wet- en regelgeving wordt
nageleefd, of als ze willen weten hoeveel en welke middelen de teler gebruikt? Snapt
de Minister dat een centraal aanspreekpunt deze mensen zou kunnen helpen? Waar zou
dit volgens haar moeten liggen? Vindt de Minister ook dat telers transparant moeten
zijn over de bestrijdingsmiddelen die ze gebruiken?
Voorzitter. Wat de situatie nog lastiger maakt, is dat de lelieteelt enorm veel impact
heeft op de grond. Daarom mogen lelies maar eens in de zeven jaar op één perceel geteeld
worden. Dus moeten telers steeds zoeken naar percelen en komen zij daardoor uit bij
percelen die ook weer dichter bij scholen, fietspaden en huizen liggen. Zeker kleine
gemeentes met weinig capaciteit of kennis kunnen lastig sturen op deze ontwikkelingen.
Burgers zijn daarvan de dupe en stappen dan ten einde raad naar de rechter. Is de
Minister het met mij eens dat dit geen wenselijke ontwikkeling is? Als het aan D66
ligt, krijgen gemeentes die hun burgers vertegenwoordigen meer handvatten om te sturen
op deze ruimtelijke opgave. Een wetenschappelijke onderbouwing voor spuitvrije zones
naar analogie van de motie-Vedder is een goede stap. Maar welke andere maatregelen
voorziet de Minister om gemeentes te ondersteunen die meer grip willen op het gebruik
van bestrijdingsmiddelen binnen de gemeentegrenzen?
Voorzitter. Samen met enkele collega's heb ik een lezing gevolgd over de blootstelling
aan bestrijdingsmiddelen. Wetenschappers vertelden dat landbouwgif je lichaam binnenkomt
via het aanraken van oppervlakten, door de lucht, met wat je inademt of door wat je
eet. Veruit de hoogste concentratie werd gevonden in huisstof. Dat krijg je dagelijks
binnen. Al deze bronnen maken dat wij een mix van vele middelen in ons lichaam hebben.
Er zijn volgens deze wetenschappers alleen normen voor drinkwater, maar niet voor
lucht, bodem en huisstof. Wat het toxicologische effect is van de mix van middelen
in ons lichaam is niet bekend. Er zijn veel onzekerheden met mogelijk grote gevolgen.
Dus hoe zorgen we ervoor dat we voldoende rekening houden met wat we niet weten?
De Minister schreef in haar brief dat lelieteelt nu verboden wordt met een beroep
op het voorzorgsbeginsel, maar dat is weer achteraf. Ook aan de voorkant zouden we
de risico's voor het milieu en de volksgezondheid beter moeten wegen. De risico's
zijn lastig wetenschappelijk te toetsen, maar dat ontslaat ons niet van de verantwoordelijkheid
om hier rekening mee te houden. De heer Ragas van de Radboud Universiteit riep vorige
week op tot het instellen van een onzekerheidsfactor. Hij beschreef dat we onzekerheid
en stapeling kunnen opvangen door de gebruikersnorm met factor 10 te verkleinen. Hoe
kijkt de Minister daarnaar?
Voorzitter. Ten slotte. De Minister liet gisteren weten het de facto verbod op het
doodspuiten van gras met glyfosaat naar de Raad van State te sturen. Maar daar zitten
nogal wat eisen aan. Alternatieven moeten, bijvoorbeeld op economische punten, net
zo goed of beter scoren dan glyfosaat, maar gezondheid wordt in deze weging totaal
buiten beschouwing gelaten. Daarmee zijn de eisen voor alternatieven hoger en wordt
een de facto verbod de facto niks waard. Ik ga ervan uit dat de Minister de vele aangenomen
moties op dit punt niet negeert en dat het de facto verbod vanaf 2025 volwaardig in
zal gaan. Graag een reactie.
De voorzitter:
Mevrouw Podt, dit lijkt mij een natuurlijk moment voor een interruptie van de heer
Pierik, BBB.
De heer Pierik (BBB):
Een korte vraag aan mevrouw Podt: op welke wetenschappelijke inzichten baseert D66
zich als het gaat om de effecten die gewasbeschermingsmiddelen hebben op de gezondheid
van mensen? Want er zijn natuurlijk heel veel rapporten. Mijn tweede vraag is: is
D66 ook voor het uitfaseren van de lelieteelt in Nederland?
Mevrouw Podt (D66):
Waarop baseer ik dat? De heer Pierik stelt nu een hele brede vraag, of eigenlijk twee
vragen. Waarop baseer ik dat bestrijdingsmiddelen slechte effecten hebben? Volgens
mij hebben we uit heden en verleden vele voorbeelden daarvan. Als het specifiek over
glyfosaat gaat, denk ik dat de vraag niet zozeer is of we nu met volle zekerheid weten
dat glyfosaat schadelijk is. We weten namelijk wel dat er grote hiaten zitten in het
wetenschappelijk onderzoek. Dat is ook de reden dat er op dit moment heel hard gewerkt
wordt aan nieuw onderzoek. In de tussentijd zijn die zorgen zo groot dat ik denk dat
we ons dat moeten aantrekken, niet alleen voor de omwonenden, maar zeker ook voor
de boeren die ermee werken.
Voorzitter. Dan was er ook nog de vraag of ik voor de uitfasering van de lelieteelt
ben. Laten we eens beginnen met het drastisch inperken daarvan. Daarvoor lag er al
een voorstel bij de heer Adema. Dat geeft mij de gelegenheid om de Minister daar gelijk
ook nog even naar te vragen. Het verbaast mij namelijk dat er in de beantwoording
van de Minister nu wordt gezegd dat er een convenant met de sector komt, terwijl dat
wat de heer Adema eerder had beloofd, namelijk een vermindering van het areaal aan
lelieteelt, er helemaal niet aan te pas komt. Ik ben dus eigenlijk wel benieuwd wat
daarmee gebeurt.
De heer Pierik (BBB):
Dank voor de antwoorden. Ik heb één aanvullende vraag. Is de rol van het Ctgb niet
afdoende als het gaat om de wetenschappelijke inzichten die mevrouw Podt nodig heeft
om te kijken hoe we verstandig omgaan met het gewasbeschermingsmiddelengebruik in
Nederland?
Mevrouw Podt (D66):
Ik heb heel veel vertrouwen in het Ctgb. Het punt is alleen dat wij als politiek het
Ctgb met een goede boodschap op pad moeten sturen. Als het Ctgb op het geheel niet
toetst wat wij belangrijk vinden dat ze toetsen, namelijk de langetermijneffecten
voor ziektes als parkinson, dan rusten we het Ctgb volgens mij niet voldoende uit
om zijn werk fatsoenlijk te kunnen doen.
De voorzitter:
U had ook nog een interruptie van mevrouw Nijhof-Leeuw van de PVV.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik wilde eerst tot het eind wachten, maar dit haakt wel in op dit punt. Ik zou mevrouw
Podt via u, voorzitter, willen vragen of ze ermee bekend is dat er in zowel de bollenteelt
als de lelieteelt geen andere middelen gebruikt worden dan in de land- en tuinbouw.
Het gaat om dezelfde middelen. Als je naar de statistieken kijkt, zie je bij de lelieteelt
heel veel kilo aan gewasbeschermingsmiddelen. Maar als we daar sec op inzoomen, zien
we in de data dat het weliswaar gaat om 83 kilo paraffineolie en – het is inderdaad
nog steeds hoog – 31 kilo aan gewasbeschermingsmiddelen, maar dat dat overwegend groene
middelen zijn. Daar zit wel iets. We moeten goed kijken en het juiste met elkaar vergelijken.
Laat helder zijn dat we er bij alles dat met gezondheid te maken heeft, bovenop moeten
zitten. Daar moeten we naar kijken.
Mag ik nog heel even, voorzitter? Ik zou ook graag van mevrouw Podt willen weten of
ze ervan op de hoogte is dat glyfosaat – ik kom er straks in mijn bijdrage ook nog
even op terug, met een vraag richting de Minister – voor 7% uit de landbouw komt.
Ik heb het over de effecten op het oppervlaktewater. Voor 93% is het riool- en waterzuivering.
Dat haal ik uit de data van het CBS. Ik was benieuwd of mevrouw Podt daarvan op de
hoogte is.
De voorzitter:
U heeft ook nog een eigen termijn, mevrouw Nijhof. We zullen deze niet voor drie tellen,
maar toch zeker voor twee.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Dat klopt. Daar ga ik «m dan iets inperken, want dan verwijs ik naar mijn interruptie.
De voorzitter:
Dat doet u heel slim.
Mevrouw Podt (D66):
Ik ga mijn best doen, want het was echt een vragenvuur. Mevrouw Nijhof zegt dat er
veel groene middelen tussen zitten. Daar begint al gelijk mijn probleem. Toen ik bij
die mensen thuis zat, vertelden ze me dat ze enorm veel moeite moeten doen om bij
telers los te krijgen wat er precies wordt gespoten. Ze moeten zelfs daarvoor naar
de rechter stappen. Ik vind dat absurd. Als telers serieus zijn over het gebruik van
groene middelen en middelen die helemaal niet zo veel impact hebben, moeten ze, denk
ik, beginnen met transparant zijn over welke middelen ze spuiten. Ik hoop dat mevrouw
Nijhof dat met me eens is, want dan kunnen we die vraag samen aan de Minister stellen.
Mevrouw Nijhof zegt ook: we moeten boven op gezondheid zitten. Mijn bezwaar tegen
de lelieteelt is een beetje dat er én veel middelen worden gebruikt – volgens mij
valt daar weinig aan te sleutelen – én dat hij in mijn ogen bovendien niet heel erg
essentieel is voor Nederland, hoeveel respect ik ook heb voor individuele telers.
Als hij mogelijk zo'n grote impact heeft, zowel maatschappelijk als op de gezondheid
van mensen, dan vind ik dat we de vraag moeten stellen of we dat op deze manier willen
laten voortbestaan. Daarmee bedoel ik: zo dicht bij huizen, scholen en speeltuinen,
zo vaak en zo veel spuiten en met zo veel onzekerheid bij omwonenden. Ik vind dat
echt problematisch.
De voorzitter:
Uw punt is helder.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik deel het punt van de transparantie met mevrouw Podt. Als er een tweeminutendebat
komt – daar ga ik wel van uit – kom ik daarover wellicht ook nog met een motie. Ik
vind u aan onze zijde wat betreft monitoring. Het is gewoon niet helder wat voor en
hoeveel middelen er exact gebruikt worden. Daarover hoop ik u te zijner tijd aan onze
zijde te vinden. Ik kom er in mijn bijdrage nog uitgebreid op terug.
De voorzitter:
Is er bij mevrouw Podt behoefte aan een reactie?
Mevrouw Podt (D66):
Volgens mij hoef ik daar niet zo veel aan toe te voegen. Ik deel de plannen van mevrouw
Nijhof. Wellicht gaan we elkaar daarop vinden. Dat is altijd goed, toch?
De voorzitter:
U heeft een vervolginterruptie van mevrouw Vedder.
Mevrouw Vedder (CDA):
Inmiddels voel ik een beetje de behoefte om wat tegendruk te geven. Ik ken namelijk
ook een boel lelietelers die juist heel erg een proactieve houding opzoeken. By far
het merendeel van de sector doet dat. Zij zijn proactief transparant over wat ze wanneer
gaan spuiten. Maar er zijn ook telers die ertegenaan lopen dat het contact vanaf de
kant van de omgeving niet altijd even soepel verloopt of dat ze bijvoorbeeld worden
opgewacht. Het hoeft niet eens een middel te zijn waarmee ze gaan spuiten: soms worden
ze opgewacht als ze aangeven dat ze op het land aan het werk gaan. Het gaat dus allemaal
best stroef, maar er zitten heel veel goede intenties in die sector. Ik zou mevrouw
Podt en mevrouw Nijhof op het hart willen drukken om de sector nadrukkelijk te betrekken
in hun streven naar transparantie en te vragen hoe je dat op de beste manier doet.
Zij hebben daar namelijk ruime ervaring mee. Dat zou ik niet onder de tafel willen
schuiven.
Mevrouw Podt (D66):
Laat ik vooropstellen dat je moet ophouden met mensen thuis opzoeken. I don't care
wie je bent; dat moet je gewoon niet doen. Volgens mij kunnen we het daar heel simpel
over eens zijn. Ik denk dat mevrouw Vedder daar gelijk in heeft. Ik denk sowieso dat
de meerderheid van de mensen, of dat nou lelietelers zijn of andere mensen, gewoon
van goede wil is en dingen in goede harmonie wil oplossen. Dat kunnen we volgens mij
alleen maar aanmoedigen. Als er initiatieven die kant op zijn, wie ben ik dan om daardoorheen
te lopen?
Wat ik wel lastig vind – dat schetste ik ook een beetje in mijn bijdrage – is het
volgende. Inherent aan de lelieteelt zijn de vele wisselingen van perceel. Dat is
problematisch, want dat zorgt ervoor dat er relatief heel veel mensen mee te maken
krijgen. Als je dan ook hele grote telers hebt, zoals de telers tegenover de mensen
die ik bezocht hebt, krijg je daar op allerlei plekken mee te maken. Dus ook als het
er maar één is, is de impact op de omgeving gigantisch groot. Volgens mij moeten we
dat niet willen met elkaar.
De voorzitter:
Mevrouw Nijhof voor haar laatste interruptie.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Heel kort nog even, voorzitter. Richting mijn buurvrouw zeg ik: laat vooropstaan dat
mijn oproep om monitoring, waar ik straks op kom, ook vanuit de sector komt. Het is
om de sector te ondersteunen en inderdaad niet om ze dwars te zitten. Wellicht vinden
we u straks dus ook aan onze zijde.
De voorzitter:
Mevrouw Podt, vervolgt u uw betoog.
Mevrouw Podt (D66):
Ja, het staartje van mijn betoog. Ik had het over de motie over glyfosaat. Er lag
nog een andere motie, ook van mijn voorganger, over stoppen met het gebruik van bestrijdingsmiddelen
in grondwaterbeschermingsgebieden. Ik heb dat altijd heel raar gevonden, want dat
zijn de plekken waar wij ons drinkwater vandaan halen. Laten we dat alsjeblieft niet
meer doen.
Voorzitter, ten slotte. Volgens mij is dit hele dossier een soort constante belangenafweging.
Ik vind dat gezondheid en milieu eigenlijk standaard te weinig gewicht krijgen in
die afweging. De bewoners waar ik mee sprak, vroegen zich af: als we hier over tien
jaar op terugkijken, hebben we dan niet gewoon heel erg veel spijt? Ik wil er in ieder
geval alles aan doen om dat te voorkomen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Podt namens D66. Het woord is aan de heer Holman, van de fractie
van Nieuw Sociaal Contract. U heeft het woord.
De heer Holman (NSC):
Dank u wel, voorzitter. De Nederlandse land- en tuinbouw is eigenlijk top. Die doen
het gewoon hartstikke goed. Toch hebben we er zorgen over of we voldoende en veilig
voedsel hebben. We hebben er zorgen over of er in de nabije toekomst wel genoeg middelen
beschikbaar zijn die hun werk doen en veilig zijn. Hoe kijkt de Minister daartegen
aan?
We moeten de maatschappelijke onrust die er is wel handelen. We moeten wel een antwoord
bedenken op de vraag: wat betekent het als de rechter uitspraken doet op basis van
het voorzorgsprincipe? Hoe gaan we daarmee om?
Ik maak mij zorgen over de neurodegeneratieve stoffen en het effect op mensen. We
hebben wetenschap. We doen onderzoek. We tonen aan wat de recepturen van één middel
doen. Maar men komt steeds meer tot inzicht over de cumulatie van alle middelen die
beschikbaar zijn. Men komt steeds meer tot het inzicht dat er veel meer diffuse bronnen
zijn en dat de verspreiding van diffuse bronnen veel groter is dan tot nu toe gedacht.
Als je test op de residuen van één gewasbeschermingsmiddel... Het inzicht is nu al:
als je er 10 hebt, heeft dat een versterkend effect, en als je er dan ook nog 20 hebt
van pfas – we komen er nu achter dat die ook indringend zijn – en ook nog 20 van autoverontreiniging
en industrie, dan heb je 50 keer een klein beetje. Dat zou weleens veel meer effect
kunnen hebben dan je met elkaar denkt. Hoe kijken we daarnaar? Daar zou echt aandacht
voor moeten zijn. Hoe kijkt de Minister hiertegen aan? Hoe serieus neemt de Minister
dit probleem?
De voorzitter:
Meneer Holman, dit leidt tot een interruptie van mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Ik dacht dat dit een natuurlijke pauze was voor een volgend puntje. Ik deel de zorgen
van de heer Holman ten aanzien van die stoffen, die zo veel effect hebben op de ziektes
die we allemaal kennen en allemaal vreselijk vinden. Ik herken ook zijn pleidooi over
de accumulatie van middelen. Daarover hebben we hier met een aantal wetenschappers
gezeten. Een van die wetenschappers heeft vervolgens aangedragen: je zou een soort
voorzorgsfactor kunnen opnemen om ervoor te zorgen dat iedereen wat minder van die
middelen gebruikt, zodat die optelling uiteindelijk niet leidt tot allerlei vreselijke
dingen. Ik vroeg me af hoe de heer Holman daarnaar kijkt.
De heer Holman (NSC):
Dat is een interessante vraag. Een van de aanwezige wetenschappers zei: als we tien
middelen bij elkaar moeten optellen, laten we dan alle normen 90% verlagen. Dat zou
iets kunnen zijn. Dan benoem je het probleem wel, maar dan ontken je het probleem
ook. In dezelfde rondetafel werd duidelijk dat het Ctgb zijn werk wel goed doet, maar
dat wij als politiek misschien niet de goede opdracht hebben gegeven. Toen werd ook
gezegd: wij toetsen ons beleid op basis van de EFSA, maar die toetst één keer in de
tien jaar en die loopt toch wel achter op het wetenschappelijke onderzoek dat er plaatsvindt.
De vraag is of al het wetenschappelijke onderzoek wel is meegenomen. Anticiperen we
wel genoeg op zaken die in de toekomst kunnen gaan spelen?
De voorzitter:
U heeft ook nog een interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik vind het goed dat de heer Holman vragen stelt bij de huidige gang van zaken. Hij
maakt zich zorgen. Dat lijkt mij een goed begin. Maar de heer Holman is heel goed
in iets benoemen, maar dan niet met een oplossing komen. Als er politieke keuzes gemaakt
moeten worden, waar staat NSC dan?
De heer Holman (NSC):
Die vraag wilde ik nog stellen aan de Minister, maar dat kan ik dan nu doen. Je hebt
drie mogelijke manieren om te handelen. Je kunt zeggen: wij houden ons strikt aan
de normen die er zijn; als een middel voor negen jaar is goedgekeurd, dan mogen we
dat middel de komende jaren dus onbeperkt gebruiken. Je kunt ook strikt zeggen: «Het
mag niet. De lelieteelt moet verboden worden. We moeten in één keer stoppen met glyfosaat.»
Of de sector, de Minister en de industrie kunnen zich maximaal inzetten om te proberen
een aantal dingen uit te faseren, maar zodanig dat de landbouw door kan gaan en je
teelten kunt houden. Dan doe je het maximale om zo goed mogelijk bezig te zijn, door
met elkaar verantwoordelijkheid te nemen. Ik wil straks een voorbeeld noemen waarin
dat niet gebeurt. De vraag aan de Minister is dus: als je deze drie scenario's hebt,
voor welk scenario kiest de Minister dan?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Wij hebben hier in de Kamer de afgelopen jaren moties aangenomen om glyfosaat op grasland,
die gele velden, te verbieden. Hoe staat NSC daarin? Het gaat niet over teelten, maar
over het doodspuiten van gras.
De heer Holman (NSC):
U kunt bijna vermoeden dat ik voor het middelste van de drie scenario's kies. Ik snap
niet waarom een akkerbouwer, een aardappelteler, standaard al zijn land dood moet
spuiten met glyfosaat. Glyfosaat werkt bijvoorbeeld heel goed als je grasland hebt
met veel kweek. Het is heel goed voor wortelbestrijding bij onkruid, want daar zijn
bijna geen andere middelen voor. Maar je moet niet altijd een groenbemester willen.
Als men in een teeltvoorschrift of in een convenant met elkaar de verantwoordelijkheid
neemt om glyfosaat bijvoorbeeld de komende jaren 90% minder te gaan gebruiken en alleen
nog daar waar het noodzakelijk is, zou ik dat een gewenste ontwikkeling vinden. Daarmee
drijf je de teler niet zodanig in het nauw dat hij niet meer uit de voeten kan, maar
krijg je toch een forse verbetering. Daarmee neem je ook je verantwoordelijkheid.
De voorzitter:
Dank u wel. U vervolgt uw betoog, maar niet voordat het lid Kostić u nog heeft geïnterrumpeerd.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik hoor mooie woorden van NSC, maar ik heb toch een beetje een déjà vu, want we zijn
hier al decennia mee bezig en het lijkt alsof we nu weer de economische belangen van
de agrariërs vooropstellen. Er zijn alternatieven; biologische boeren laten dat zien.
Het is dus niet zo dat er geen alternatieven zijn. Er ligt een aangenomen motie die
verzoekt om het gebruik van glyfosaat per direct te stoppen. Ik vraag NSC om meer
mee te denken over hoe we zo veel mogelijk middelen zo snel mogelijk uit de markt
kunnen halen, in plaats van steeds na te denken over hoe de achterhoede mee kan komen.
De heer Holman (NSC):
Ik ga daar gedeeltelijk met u in mee, maar als u die vraag aan de Minister stelt,
dan zal zij antwoorden dat het nu wettelijk niet mogelijk is om glyfosaat te verbieden.
Aan de andere kant noem ik, bij de keuze tussen de drie scenario's, altijd het netste
scenario. Er kan ook wetenschappelijk bewijs komen voor een relatie tussen glyfosaat
en bijvoorbeeld parkinson. De vorige Minister heeft gezegd: als dat aan de orde is,
stop ik onmiddellijk het gebruik van glyfosaat. Dat moet je ook niet willen. Mijn
pleidooi is en blijft: ga voor de maximale verantwoordelijkheid en het maximaal terugdringen
van middelen, in samenspraak met de drie sectoren.
De voorzitter:
Het lid Kostić voor haar laatste interruptie.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Maar dat is toch precies de omgekeerde wereld: wachten tot het laatste onderzoek naar
glyfosaat honderd procent bewijst dat het schadelijk is, terwijl we meerdere onderzoeken
hebben, onder andere onderzoek van de Gezondheidsraad en buitenlandse onderzoeken,
die zeggen dat het gewoon schadelijk is; dat de kans groot is? Dan begrijp ik gewoon
niet dat NSC nog minstens vijf jaar wil wachten en al die mensen thuis die zich zorgen
maken over hun kinderen in de steek laat. Ik vraag nogmaals aan NSC om hierin met
ons mee te denken en in ieder geval glyfosaat, zoals meerdere aangenomen moties hebben
gezegd, te verbieden. We kunnen altijd samen kijken naar de juridische mogelijkheden.
De heer Holman (NSC):
Het is zonde dat mevrouw Kostić haar vraag weer aan mij stelt, want ze krijgt hetzelfde
antwoord. Ik ben volgens mij hartstikke duidelijk geweest. Ik wil wel bepaalde dingen
mogelijk maken, maar wel maximaal inzetten. En ja, glyfosaat moet je niet willen.
Als je boer bent en verantwoordelijkheidsgevoel hebt, dan moet je het gebruik van
glyfosaat tot een minimum beperken. In mijn vorige leven, toen ik nog boer was, hadden
we PlanetProof, waarbij je glyfosaat gewoon niet mag gebruiken. Daarin zou je, als
het bedrijfsleven zijn verantwoordelijkheid neemt, behoorlijke stappen kunnen maken
in de vorm van teeltvoorschriften en leveringsvoorwaarden. Daar kom ik zo nog even
op terug.
De voorzitter:
En nu heeft u daarvoor de gelegenheid. Vervolgt u uw betoog.
De heer Holman (NSC):
Goed. De case McDonald's. Als u patat eet bij McDonald's, dan betaalt u ongeveer € 3,25
voor een portie patat. Daar zit 200 gram aardappelen in. Er zit voor ongeveer € 0,05
aardappelen in een portie patat van € 3,25. Maar wist u dat die aardappel die gegeten
wordt minimaal twintig keer bespoten is in één seizoen? Gaat McDonald's dat aan u
als burger vertellen? Wist u dat het ras met de cynische naam «innovator», dat meestal
gebruikt wordt, het meest vervuilende ras is? En wist u dat de sector geen afspraken
kan maken met McDonald's om naar een veel duurzamer concept van friet te gaan? Als
McDonald's zijn verantwoordelijkheid zou nemen en de boeren € 0,05 of € 0,10 per kilo
meer zou betalen, dan gaat de kostprijs van de aardappel in een portie friet van € 0,05
naar € 0,06 of € 0,07. Hoe simpel is het? Als McDonald's – dan kom ik bij mevrouw
Kostić – voorschrijft dat er op het land waar aardappelen voor McDonald's geteeld
worden, twee jaar daaraan voorafgaand geen glyfosaat gebruikt mag worden, dan wordt
er geen glyfosaat gebruikt. Hetzelfde geldt voor een bedrijf als Cosun of welk ander
bedrijf dan ook. Maar het geldt ook voor de supermarkten. Als Albert Heijn of zijn
collega's voorschrijven waaraan het product dat zij in het schap leggen, moet voldoen,
dan gebeurt dat gewoon. Ik zie toch een vorm van niet echt de verantwoordelijkheid
nemen die wij wenselijk vinden.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Maar meneer Holman, daar zijn wij toch voor als overheid? Wij zitten hier toch juist
om grenzen te stellen aan kapitalisme, aan de uitwassen van zo'n ondernemer als McDonald's,
die gewoon voor winstmaximalisatie gaat? Dat is toch wat we hier moeten doen?
De heer Holman (NSC):
Ja, dan is even de vraag: hoe maken we deze samenleving en wat kunnen wij als politiek
regelen? Ik geloof meer in de motivatie van mensen en het nemen van verantwoordelijkheid
door telers. Wij gaan niet het hele bedrijfsleven vol in het gareel krijgen als het
gaat om wenselijk gedrag. De consument weet niet wat er gebeurt en de producent en
de verkoper van producten zullen verantwoordelijkheidsgevoel moeten hebben voor datgene
wat zij verkopen. Als de supermarkten op het gebied van gezondheid, gewasbeschermingsmiddelen
en duurzaamheid echt verantwoordelijkheid nemen, dan moeten ze ervoor durven te kiezen
om bepaalde producten niet in het schap te leggen. Voor mijn part ga je zeggen: bepaalde
producten doen wij onder strikte voorwaarden of biologisch, omdat wij dat verantwoord
vinden om te kopen. Wat niet verantwoord is, moet je dan gewoon niet aanbieden. Nogmaals,
de simpelste stap is als dat gebeurt. En hoe – die vraag moet ik dan straks maar aan
mevrouw Bromet stellen – denkt u dan door wettelijke maatregelen invloed te kunnen
hebben op het gedrag van McDonald's? Ik daag u uit om daar straks in uw betoog iets
over te zeggen.
De voorzitter:
Dat gaan we straks vast horen, maar niet voordat we meneer Grinwis de gelegenheid
geven voor zijn interruptie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Een goed punt van de heer Holman. Er is niet alleen vanuit gewasbeschermingsperspectief
het nodige aan te merken op de innovator, maar ook vanuit stikstofperspectief. Het
is een aardappelras dat veel kunstmest, veel mest vraagt en ook veel stikstofresidu
via de bladresten op het land achterlaat. Ik weet dat de sector hier al een paar jaar
mee bezig is. Veel boeren willen best overstappen op een andere lekkere frietaardappel,
maar dan moet McDonald's om. McDonald's is geen Nederlands bedrijf. Hoe wil de heer
Holman McDonald's dan zover krijgen dat we in ons land een stabiele, andere frietaardappel
mogen gaan telen voor die lekkere frietjes?
De heer Holman (NSC):
Dat is een goede vraag. U zou zo meteen aan mevrouw Bromet kunnen vragen hoe ze dat
wil doen, want zij heeft daar een antwoord op. We kunnen als politiek en als sector,
denk ik, gewoon maximaal druk uitoefenen op een dergelijk bedrijf en aan de kaak stellen
dat het maatschappelijk gezien niet verantwoord is dat een bedrijf zo opereert. Het
is toch van de zotte dat alleen vanwege bakkwaliteit of dat je lange, rechte, mooie,
witte frieten wilt hebben, lekker geel, je je daar niet om bekommert. Uw punt is terecht;
ik heb ook al gehoord dat om die grote, mooie, lange, rechte aardappel te krijgen
heel veel stikstof nodig is en dat de teelt qua nitraat het meest vervuilend is.
Wilt u zich er niet mee bemoeien, meneer de voorzitter?
(Hilariteit)
De voorzitter:
Nee, ik krijg bijna honger van uw betoog, meneer Holman. U komt tot een afronding
van uw beantwoording richting meneer Grinwis?
De heer Holman (NSC):
Als het een wens is van de telers, van de sector, om daar met het bedrijfsleven ...We
hebben ook een stuk of vijf producenten van friet en daar geldt hetzelfde voor. Ik
zal geen namen noemen, want dan zijn er meer niet blij vandaag. Ook die kunnen hun
verantwoordelijkheid nemen en ook teeltvoorschriften geven en leveringsvoorwaarden
stellen. Als ik praat met BO Akkerbouw, met akkerbouwers, dat merk ik ook dat zij
dat willen. Zij willen die kant op en hun verantwoordelijkheid nemen. Als wij als
politiek daaraan kunnen bijdragen, mevrouw Bromet, graag. Ik hoor de suggesties straks,
maar zeker, het bedrijfsleven zal het gewoon moeten doen.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog.
De heer Holman (NSC):
Ik ben bijna bij een afronding, voorzitter. Dit zijn wel de twee punten. O ja, nog
één ding, namelijk de suggestie die tijdens de technische briefing over gewasbeschermingsmiddelen
werd gedaan vanwege de onwenselijkheid van het voorzorgsprincipe dat telers in onzekerheid
laat. In principe kan elke burger immers een rechtszaak aanspannen tegen een willekeurige
boer, en die loopt het risico dat het fout gaat. Nu is het bij kort geding, maar de
suggestie is om daar een keer een bodemprocedure over te laten voeren om echt eens
te toetsen of het past binnen het wettelijk kader dat we nu hebben. De sector, het
ministerie of wie dan ook zou dat moeten organiseren. Ik deel de zorg van mevrouw
Podt. Er wonen 750.000 mensen op een afstand van 250 meter van landbouwgrond: heb
oog voor de maatschappelijke zorgen en al die burgers. Verhalen over transparantie,
over duidelijk zijn, over voorlichting zijn gewoon heel erg nodig, want anders gaat
dit een vorm van geëscaleerde discussie worden. Over twee jaar hebben we alle problemen
ten aanzien van mest en stikstof opgelost en hebben we geen discussie meer over de
melkveehouderij. Dan is het volgende onderwerp dat je aan ziet komen toch de akkerbouw:
intensieve teelt en gewasbeschermingsmiddelen en hoe je dat verantwoord kunt doen.
Tot zover, voorzitter.
De voorzitter:
Meneer Holman, ruimschoots binnen de tijd. Dank u wel voor uw medewerking. Mevrouw
Vedder van het CDA.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank, voorzitter. We willen allemaal toe naar een land- en tuinbouw waarin gezond
voedsel in een gezonde omgeving wordt geteeld door boeren, die daar een gezonde boterham
mee kunnen verdienen. Een landbouw waar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
zo veel mogelijk wordt verminderd, en daar waar ze nog wel nodig zijn met zo min mogelijk
emissies. Boeren en tuinders hebben deze ambitie ook en ze hebben ook het vakmanschap
om die ambitie te verwezenlijken. Door in te zetten op doelsturing kan die kennis
en kunde het beste worden benut. Daarom hebben we in het begrotingsdebat met anderen
ook een motie ingediend om zo snel mogelijk aan de slag te gaan met doelsturing op
het gebied van gewasbescherming. Ik zou graag van de Minister willen weten of hierover
al gesprekken zijn gevoerd met de sector en, zo ja, wat die hebben opgeleverd. Er
zijn natuurlijk ook financiële middelen vanuit de sector, maar ook vanuit het Rijk,
nodig om verder te komen met die benchmarking. Kan de Minister aangeven hoeveel geld
er vanuit het Rijk nodig is en wat zij doet om middelen beschikbaar te stellen om
snel met benchmarking aan de slag te gaan? Kan zij ook toezeggen dat daar al in 2025
middelen voor beschikbaar zijn? Of is dat pas in 2026?
Voorzitter. Dan het Uitvoeringsprogramma gewasbescherming 2030. Daar staan ambitieuze
doelen in, waar gemotiveerde sectoren mee aan de slag zijn. Dat maak ik alleen al
op uit het feit dat ik van minstens tien kanten benaderd ben met dezelfde oproep:
maak alstublieft capaciteit vrij voor coördinatie en ondersteuning, en geef zekerheid
over budgetten. Als je het niet belangrijk vindt, dan stuur je zo'n mailtje niet;
laat staan tien keer. Hoe kijkt de Minister naar dit uitvoeringsprogramma? Is zij
van plan zekerheid te geven door hier budget en capaciteit aan toe te wijzen? Hoe
kijkt de Minister naar de wens van de sector om te starten met een nieuw praktijkprogramma
weerbaar telen?
Voorzitter. Ik wil nog iets zeggen over de nieuwe beleidsregel van het Ctgb om bij
een terugkerend patroon van overschrijding qua oppervlaktewater in te grijpen. Die
vind ik positief, want we willen allemaal naar schoon water toe. Maar we hebben ook
ervaring met generiek ingrijpen. Het risico dat telers die de boel goed voor elkaar
hebben daarmee de dupe worden van collega's voor wie dat niet geldt, is natuurlijk
groot. Kan de Minister aangeven hoe daar oog voor blijft? We hebben ook ervaring met
het volgende. Als je generiek gaat sturen, bereik je uiteindelijk altijd een plateau
wat betreft de effectiviteit daarvan. Dat is het moment waarop je eigenlijk moet overstappen
naar een gebiedsgerichte maatwerkaanpak. NAJK, LTO en het bedrijfsleven zijn daarmee
bezig. Die aanpak willen zij graag samen met de Minister verder gaan brengen. Is zij
daartoe bereid? Welke mogelijkheden ziet zij voor het aanstellen van een regisseur,
voor het beschikbaar maken van een jaarlijks budget voor gebiedsprocessen en eventueel
voor een subsidieregeling voor niet-productieve investeringen? Als we namelijk door
blijven lopen op de generieke route, is mijn zorg echt dat we wel steeds strakker
de knop aandraaien, maar niet effectief zijn en het verdienvermogen van boeren beschadigen.
Voorzitter. Weerbaar telen is belangrijk ...
De voorzitter:
Mevrouw Vedder, voordat u verdergaat, heeft mevrouw Podt een interruptie.
Mevrouw Podt (D66):
Dit is niet zozeer een politieke interruptie, maar ik probeer gewoon even te begrijpen
wat mevrouw Vedder nou bedoelt. Want aan de ene kant pleit ze voor doelsturing, maar
aan de andere kant zegt ze ook dat het wel ingewikkeld wordt op het moment dat we
gaan bekijken of het water echt wel schoon is – o, ik hoor «nee»; dan heb ik het overduidelijk
verkeerd begrepen – want dan gaan we mensen daarop aanspreken en dan gaat het misschien
wel mis. Ik snap gewoon niet waar die twee dingen bij elkaar komen. Want volgens mij
zijn we het er allemaal over eens dat het heel belangrijk is dat ons water schoon
blijft. Maar hoe moet dat in haar ogen dan wel gebeuren?
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank voor de vraag, want dan kan ik dit ook verduidelijken; dat is blijkbaar nodig.
Dat doe ik graag. Mijn zorg zit juist in het volgende. Als wij met metingen constateren
dat er ergens een terugkerend patroon van overschrijding is, dan wil je dat aanpakken.
Tot nu toe doen we dat met generiek beleid: we rollen de maatregel over het hele land
uit, en voor alle sectoren op dezelfde manier. Dan hopen we dat dit genoeg gaat helpen
voor de plekken waar de problemen zijn. Maar heel vaak komen we dan tot de conclusie
dat dat niet het geval is. Dan blijven we de knop strakker, strakker en strakker aandraaien,
waardoor we in het gebied met het probleem uiteindelijk niet de stappen zetten die
gezet moeten worden, terwijl we in de rest van het land dingen doen die eigenlijk
helemaal niet nodig waren geweest. Daar sluit doelsturing dus juist op aan. Dan kan
je gaan kijken in de gebieden waar een overtreding plaatsvindt en waar het niet goed
gaat op gebiedsgericht niveau, of misschien wel op bedrijfsniveau. Dan kun je zeggen:
«Jongens, hier hebben we een klus te klaren. Wat hebben we ervoor nodig om wél effectieve
stappen te kunnen zetten?» Je moet namelijk naar die doelen toewerken. Het grijpt
dus juist in elkaar.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Vedder (CDA):
Voorzitter. Ik wilde nog iets zeggen over weerbaar telen. We krijgen steeds meer te
maken met ziekte, plagen en volatielere weersomstandigheden. Collega Kostić had het
net over de biologische teelten, maar afgelopen jaar zijn de biologische aardappelen
en uien vanwege de weersomstandigheden massaal mislukt. Zo makkelijk is het dus lang
niet altijd. Je wilt ten eerste beginnen met weerbare rassen, met een – zo zal ik
het maar noemen – goed afweersysteem, en met een medicijnkast die de middelen bevat
die je kunt inzetten op het moment dat dat nodig is, namelijk op het moment dat het
misgaat. Wat betreft weerbare rassen zou ik de Minister graag willen vragen hoe zij
kijkt naar CRISPR-Cas9. Ziet zij al ruimte in Brussel? Is er beweging op dat vlak?
Of moeten we over een paar jaar concluderen dat Europa door de rest van de wereld
is ingehaald? Dat is namelijk een beetje mijn zorg. Mijn zorg is vooral dat onze zaadveredelaars
dan het nakijken hebben.
Ik heb ook zorgen over resistentie. Andere collega's hadden het daar ook al over.
Hoe smaller we het pakket van beschikbare middelen maken, hoe groter de kans dat ziektes
de resistente genen doorbreken. Dan hebben we echt een groot probleem.
Dan wil ik ook nog even aansluiten op het pleidooi richting de afnemers en de consumenten.
Want verduurzamen is niet alleen een verantwoordelijkheid van onze boeren en telers,
maar ook van de consumenten en van de afnemers. Als je een plekje of vlekje hebt,
hoef je niet direct in de prullenbak: dat doen we niet met mensen, dus dat zouden
we ook niet met groente, fruit en bloemen moeten doen. Ik vind de enthousiaste studenten
van de HAS green academy een mooi voorbeeld hiervan. Die zijn bezig met chemievrije
chrysanten. Omdat die chemievrij zijn, hebben die lichtere bloemen; die zijn niet
te vermarkten. Maar men krijgt dan ondertussen te horen dat telers allemaal gifspuiters
zijn. Zij zitten in die spagaat en balen daarvan. Daar balen ze terecht van. Ik wil
de Minister graag vragen welke mogelijkheden zij ziet om ook afnemers en consumenten
hun verantwoordelijkheid te laten nemen om bloemen, fruit en groente met een plekje
of een vlekje toe te staan en om de gewasbescherming te verduurzamen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vedder. Ik zag een interruptie van de heer Holman.
De heer Holman (NSC):
Ja. Mevrouw Kostić en mevrouw Bromet hebben de vragen bijna op, dus dan zal ik die
maar even stellen. Deze vraag is mij net gesteld: hoe ziet mevrouw Vedder dan de verantwoordelijkheid
van de partijen in de sector? Hoe kom je tot de verantwoordelijkheid van de industrie,
de supermarkten? Wat is de rol van de overheid en wat is de rol van de sector? Oftewel,
hoe ga je een proactief beleid voeren dat leidt tot een versneld resultaat?
De voorzitter:
Meneer Holman, voordat ik het woord geef voor het antwoord: collega Kostić wenst met
«lid» aangesproken te worden. Wilt u daarop letten? Mevrouw Vedder, voor uw antwoord.
Mevrouw Vedder (CDA):
Daar zou een landbouwakkoord nou een goed idee in zijn... Dat hebben we niet meer,
maar ik zou toch wel pleiten voor een tweede poging. Want ik ben ook kritisch op hoe
onze maatschappij in elkaar zit, op doorgeschoten marktwerking en hoe rendementsdenken
verduurzaming continu in de weg staat. Sterker nog, ik word daar zo langzamerhand
een beetje flauw van. We leggen de bal wel neer bij boer en teler; die moeten die
stappen gaan zetten. Maar degenen die echt aan de knoppen kunnen draaien, zijn de
afnemers en de inkopers. Aan de onderhandelingstafel, waar ik nog aan heb gezeten
in een vorig leven, heb ik me altijd toch wel een beetje geërgerd aan hoe daar achterover
wordt geleund. Ik verwacht veel meer verantwoordelijkheid in die partijen, maar ik
besef ook dat wij maar weinig middelen hebben om vanuit de politiek mensen daartoe
te dwingen. En dan komt dus zo'n landbouwakkoord om de hoek kijken, waarin je met
elkaar, overheid, de primaire sector en afnemer/inkoper, beslist dat je bepaalde doelen
echt wil bereiken en dat je ieder daarin je verantwoordelijkheid neemt.
De voorzitter:
Dat was afdoende voor de heer Holman. Dank u wel, mevrouw Vedder. Mevrouw Nijhof-Leeuw
namens de fractie van de Partij voor de Vrijheid.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Dank u, voorzitter. De PVV vindt het van belang dat er bij gebruik van gewasbescherming
geen risico's voor mens, dier en bodem zijn. Het is belangrijk dat er zo snel mogelijk
werkbare alternatieven komen voor chemische bestrijdingsmiddelen. Echter, zonder alternatieven
kunnen we de chemische middelen niet uitsluiten voor gebruik, want onze voedselproductie
en voedselzekerheid zijn anders niet te waarborgen. Daarnaast moeten we ons realiseren
dat de Europese regelgeving voor de beoordeling van gewasbeschermingsmiddelen tot
de strengste ter wereld behoort. De actieve stof wordt pas goedgekeurd door de Europese
Commissie na een zeer strenge en uitvoerige wetenschappelijke beoordeling, die moet
verzekeren dat de stof veilig is voor gebruik. Om de gezondheidsrisico's tot een absoluut
minimum te brengen, hanteert het Ctgb binnen Nederland een worstcasescenario waarbij
een factor 100 boven op de EC-beoordeling wordt gehanteerd. De risico's bij bijvoorbeeld
slechtere naleving van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen worden daarmee dan
ook volledig afgedekt. De conclusie die hieruit getrokken kan worden, is dat het gewasbeschermingsmiddelengebruik
in Nederland voldoet aan uiterst strenge gestelde eisen. Een gezonde bodem en goede
waterkwaliteit zijn voor de PVV belangrijk voor de volksgezondheid, met een landbouw
die binnen de regels voor eten op ons bord kan blijven zorgen. Het is essentieel voor
de haalbaarheid, betaalbaarheid en continuïteit van het voedsel. Nederland is koploper
in de wereld op het gebied van efficiëntie en intensieve landbouwproductie. Dit gaat
in samenhang met gewasbeschermingsgebruik, regelgeving en verduurzaming. In Nederland
realiseren de telers met een zeer lage input van gewasbeschermingsmiddelen een zeer
hoge output. Wereldwijd wordt er naar Nederland gekeken als voorbeeld. Laten we dit
koesteren.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Het lijkt wel alsof ik naar een reclamefolder van Bayer zit te luisteren in plaats
van naar een politieke partij die zegt haar burgers te willen beschermen tegen gezondheidsrisico's.
De PVV was altijd een partner voor partijen die gif wilden verbieden, want we kregen
altijd steun van de PVV. Het lijkt er nu op alsof er een andere wind is gaan waaien
bij de PVV, nu al die reclamepraat gereproduceerd wordt hier. We hebben in vorige
jaren gedebatteerd over de kersenteelt. Gisteren is gebleken dat 75% van de kersentelers
zijn gif gewoon niet gebruikt volgens de voorschriften. Ook in de rondetafel werd
bekend dat die voorschriften helemaal niet nageleefd worden. Hoe kun je nou zo'n reclamepraatje
houden over bestrijdingsmiddelen in Nederland?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Nou, ik weet niet waar ze mijn «reclamepraat» vandaan haalt. Het zijn gewoon echt
de feiten van hoe hier in Nederland de beoordeling van de gewasbescherming tot stand
komt. En als we naar de kersenteelt kijken, dan klopt het inderdaad dat daar de naleving
nog verbeterd kan worden; absoluut. Dat hebben we ook gezien in dat rapport. Wat wel
opvalt, is dat het overgrote deel van de grote telers niet gecontroleerd is. De twintig
grootste telers vertegenwoordigen gezamenlijk namelijk 50% van het areaal. Daar doelen
die opmerkingen op. Daarnaast denk ik dat we in gesprek moeten met de sector, want
dit moet inderdaad beter als die sector producten in Nederland op de markt wil kunnen
blijven brengen, zodat we niet producten als kersen uit Griekenland, waar veel meer
middelen overheen gaan, als enige keuze in het schap hebben.
Voorzitter. Met uw goedvinden ga ik verder met mijn betoog. Ondanks dat zien wij dat
de gewasbeschermingsmiddelen onder grote druk staan. Een voorbeeld: de klachten die
in verband worden gebracht met het middel glyfosaat; mijn voorgangers hadden het daar
ook al over. Wanneer een gewasbeschermingsmiddel bewezen klachten veroorzaakt, moeten
we dit serieus nemen en zal onderzocht moeten worden welke bron deze klachten veroorzaakt.
In het geval van glyfosaat worden de klachten altijd in verband gebracht met landbouw,
waar het ook inderdaad als gewasbeschermingsmiddel gebruikt wordt om de gewassen te
beschermen tegen onkruid. Als we echter kijken naar de belasting van het oppervlaktewater
naar herkomst in 2022 volgens het CBS, de meest recente data, dan zien we dat de landbouwsector
voor slechts 7% verantwoordelijk is voor het glyfosaat in het oppervlaktewater; de
overige 93% komt uit riool- en waterzuivering. Ik wil niet bagatelliseren dat het
belangrijk is dat we naar het gebruik kijken bij de landbouwsector, maar ik zou van
de Minister willen weten of zij hiervan op de hoogte is. Er wordt aan de hand van
glyfosaat vaak gesproken over neurologische klachten, ook door mijn buurman twee stoelen
verder. In dat licht vinden wij het ontzettend belangrijk dat ook de herkomst van
die 93% in kaart wordt gebracht. Ik zou de Minister willen vragen of ze bereid is
om met haar collega van IenW, die een paar stoelen verder zit, hierover in gesprek
te gaan. Wij moeten inderdaad de gezondheid borgen en niet alleen bij landbouw. Kijk
ook verder.
Voorzitter. Wij zien ook een belangrijk verbeterpunt – daar had ik het net al even
in mijn interruptie met mevrouw Podt over – als het gaat om de actuele data van de
hoeveelheid gebruikte gewasbeschermingsmiddelen. Keuzes worden mede gemaakt op basis
van cijfers van het CBS, als een betrouwbare databron. Voor het overgrote deel worden
actuele data gepubliceerd. Echter, de hoeveelheden gewasbeschermingsmiddelen in de
sector worden bepaald door middel van een enquête. Bij kleine sectoren is de kans
dat een enkele teler de enquête krijgt, in moet vullen of in gaat vullen ... Ze doen
het ook niet allemaal. Als het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen onder druk staat,
dan ga je niet helemaal aan de onderkant zitten. Dan denk je: nou, ik doe iets hoger,
want we moeten toch wel minderen. Dus je krijgt dan eigenlijk een heel vertekend beeld.
Is de Minister het met de PVV eens dat er een degelijke monitoring moet komen voor
gewasbeschermingsmiddelen, zodat we op basis van feiten keuzes kunnen maken? Wij vinden
dan wel dat we, totdat er een goede monitoring is, op het gebied van landbouw geen
onomkeerbare besluiten zouden moeten nemen, om onze voedselproductie en voedselzekerheid
te waarborgen.
Voorzitter. Tot zover mijn bijdrage.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Nijhof-Leeuw. Het woord is ... O, een interruptie van de heer
Grinwis van de ChristenUnie.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Inderdaad een andere toon dan de vorige woordvoerder. Ik heb een specifieke vraag
over de wijziging van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Die is destijds
geamendeerd; in mijn ogen destructief geamendeerd. De PVV dreigde om voor die wet
te stemmen. Gaan ze dat nu nog steeds doen of zou de PVV-fractie nu tegen deze wijziging
van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden stemmen?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik heb wat extra uitleg nodig, want dat was voor mijn tijd; ik heb dat niet allemaal
scherp. Anders ga ik nu antwoord geven terwijl ik de hele motie of de amendementen
niet gelezen heb.
De voorzitter:
Dat was een wet die ging over gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Door de
Partij voor de Dieren is met een amendement een combinatie gemaakt met gewasbeschermingsmiddelen
binnen de landbouw. Daar is een discussie over geweest en de vraag ligt voor hoe de
Kamer dit verder gaat behandelen.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
De PVV is er zeker voor om gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw echt helemaal
aan banden te leggen. In mijn optiek – misschien generaliseer ik dan – heeft men er
daarbuiten veel minder verstand van en denkt men: nou, we gaan er wat royaal mee om,
zodat het echt goed werkt. Dus in die zin willen we dat zeker doen. Maar, zoals mijn
voorgangers ook al zeiden, op het moment dat nu we binnen de landbouw alles al op
slot gaan zetten, hebben we wel een probleem met onze voedselzekerheid, en voedselzekerheid
vindt de PVV ook belangrijk. Ja, we zullen naar minder moeten. Daarom willen we ook
graag een versnelling op de toelating van groene middelen, zodat we de middelen die
een probleem zijn, zo snel mogelijk voor gebruik uit kunnen bannen. Maar dan moet
er wel een alternatief zijn. Dat zal de ChristenUnie waarschijnlijk ook met ons eens
zijn.
De voorzitter:
Meneer Grinwis, u bent door uw interrupties heen. U bent ook wel van de boven-de-30-secondenregel.
Ja, u bent er wel doorheen. Maar u heeft toch nog een eigen termijn. Het is ongetwijfeld
mooi om daar nog iets in te vlechten. Het woord is aan mevrouw Vedder voor haar interruptie.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik hoor collega Nijhof vragen om meer transparantie over gebruikte middelen. Ik ben
wel een beetje in verwarring. Ik was in de veronderstelling dat telers dat nu al via
de UMR bij de gemeente doorgeven. Is dat dan niet voldoende voor mevrouw Nijhof?
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ik denk dat het belangrijk is dat er ook actuele, echte data zijn over de hoeveelheid
gewasbeschermingsmiddelen. Als we die willen reduceren, zullen we ook moeten weten
hoeveel kilo er daadwerkelijk gebruikt wordt. Die data zijn er gewoon niet. Het CBS
vermeldt – u kunt het zelf nakijken – dat deze data verkregen worden op basis van
enquêtes. Dat vinden wij eigenlijk niet de juiste wijze, en dat hoor ik ook in de
sector. Ik heb ook al wel in de wandelgangen gehoord dat daar al aan gewerkt wordt,
maar wij vinden het belangrijk dat er ook monitoring komt, zodat je echt de actuele
data hebt over de actuele kilo's. Op dit moment is dat niet inzichtelijk. Dat zeg
ik niet als mevrouw Nijhof; dat heb ik mij door de sectoren laten vertellen en u kunt
ook bij het CBS lezen hoe zij aan die data komen.
De voorzitter:
Dat was het. Het woord is aan mevrouw Bromet van de fractie van GroenLinks-Partij
van de Arbeid.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik denk dat vier van de vijf voorgaande sprekers hun eigen invloed en
macht onderschatten, want zij leggen de verantwoordelijkheid bij de retail, bij de
telers en bij de consumenten. Maar wij zijn hier als politiek om grenzen te stellen
aan overmatig gebruik om zo onze burgers te beschermen. Als ik door Noord-Holland
rij, dan zie ik heel veel platgespoten, gele velden, en ik krijg daar elke keer buikpijn
van. Toen ik vorige week de kaart van Follow the Money zag van waar glyfosaat gebruikt
wordt om die velden leeg te spuiten, bleek dat het in Noord-Holland eigenlijk helemaal
niet zo slecht gesteld is, maar dat het in Brabant echt één grote gele vlakte is.
Er zijn 108 grondwaterbeschermingsgebieden waar glyfosaat in zit. In de buurt van
96 beschermde Natura 2000-gebieden zit glyfosaat. In de buurt van 176 basisscholen
zit glyfosaat en in de buurt van 500 speeltuinen zit ook glyfosaat. 700.000 Nederlanders
wonen binnen 250 meter van een met glyfosaat bespoten akker. Glyfosaat zit overal.
Het zit in ons huisstof, het zit in de lucht, en het zit hier waarschijnlijk ook.
We ademen het in, maar we hebben er niet om gevraagd. Ík heb er in ieder geval niet
om gevraagd. Ik vind het onacceptabel dat deze risico's genomen worden met mens, dier
en milieu.
In de afgelopen jaren is er bijna elk jaar wel een motie over aangenomen in de Kamer.
Ik vind het echt treurig dat de PVV nu een ander standpunt heeft, want we hebben de
PVV altijd als steunpilaar gehad om glyfosaat te verbieden in bepaalde gebieden. Achtereenvolgende
bewindspersonen hadden er geen zin in. Die talmden en draalden. Ook deze Minister
heeft weer een uitweg gevonden om wel iets op te sturen, maar met zo veel mitsen en
maren – D66 stelt daar ook een vraag over – dat het de vraag is of het iets gaat helpen.
Ik word daar echt moedeloos van.
Voorzitter. Een andere ergernis is de lelieteelt. Er wordt hier heel vaak gesproken
over voedselzekerheid, maar lelies kun je niet eten.
De voorzitter:
U heeft een interruptie van de heer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Mijn interruptie gaat niet over de lelieteelt, maar over het verhaal daarvoor over
glyfosaat. Mevrouw Nijhof had het erover dat 7% van het glyfosaat afkomstig is van
de landbouw en 93% niet. Mevrouw Bromet heeft het erover dat glyfosaat overal zit.
Waar komt volgens GroenLinks-Partij van de Arbeid dat glyfosaat vandaan waar we allemaal
dan zo veel last van hebben, en wat doet dat met de bescherming van de burger?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Mevrouw Nijhof had het over het aandeel glyfosaat in water vanuit de landbouw. Ik
heb het over glyfosaat overal. Als je ziet hoeveel grasland en gele vlaktes er zijn
in Nederland, dan lijkt het me logisch. Als je ziet hoeveel kilo glyfosaat verspreid
wordt, dan is het toch duidelijk dat de landbouw daar een heel belangrijk aandeel
in heeft? Het is niet voor niks dat de landbouwliefhebbende partijen zo'n voorstander
zijn van het gebruik, of in ieder geval het gebruik niet heel enthousiast willen afremmen.
Dat is juist omdat het in de landbouw gebruikt wordt. Het gaat mij uiteindelijk niet
om de bronnen; het gaat mij erom dat mensen er niet aan worden blootgesteld. Als er
andere bronnen zijn, moeten die ook worden ingeperkt, maar wij zijn een milieupartij,
dus als het gaat over pfas of glyfosaat uit andere bronnen, kun u ervan op aan dat
in het debat over water en in het debat over ruimtelijke ordening mijn collega's dit
punt ook zullen maken. Het is er niet om te doen de landbouw weg te zetten; het doel
is om het gewoon uit te faseren, om het weg te hebben.
De heer Holman (NSC):
Is mevrouw Bromet van oordeel dat je glyfosaat helemaal moet uitbannen en verbieden?
Hoe moet de Minister dat dan gaan regelen in het voorstel van mevrouw Bromet? En is
mevrouw Bromet ervoor om überhaupt helemaal te stoppen met de lelieteelt in Nederland?
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Allereerst glyfosaat. Wij zijn met de commissie in Oostenrijk geweest. Oostenrijk
heeft het gebruik van glyfosaat verboden. Ik zou dus zeggen: waarom zouden wij dat
niet doen? Het gebruik bezorgt mensen enorm veel ergernis. Ik zat gisteren in de trein
toen we langs zo'n geel gespoten veld reden. Willekeurige mensen achter mij zeiden:
kijk, dat is glyfosaat; erg hè, erg hè? Het is gewoon écht een heel grote ergernis.
Ik snap dat het voor het gebruiksgemak van boeren heel prettig is. Ik snap ook dat
het voor Bayer heel prettig is. Maar wij hebben belangen te wegen en GroenLinks-PvdA
weegt die belangen zo dat wij zeggen: het hoeft voor ons niet meer.
Dan over de lelieteelt. Er wordt hier altijd heel hoog van de toren geblazen over
voedselzekerheid en dat als je een bepaald middel niet gebruikt, de voedselzekerheid
in gevaar komt. Nou, als die voedselzekerheid zó op het punt staat om in gevaar te
komen, zou ik zeggen dat we dan maar stoppen met de sierteelt. Ik zal straks in mijn
bijdrage nog iets zeggen over de lelieteelt, waar zestien keer zo veel bestrijdingsmiddelen
gebruikt worden als in andere teelten, die je wél kan eten.
De voorzitter:
U vervolgt uw betoog. In de microfoon.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
De omwonenden van lelievelden moeten voor hun eigen rechten opkomen omdat de politiek
niet levert. Zij moeten naar de rechter stappen omdat zij denken dat die bestrijdingsmiddelen
grote risico's met zich meebrengen. De GGD onderstreept dat ook wel, door mensen naar
binnen te sturen als er gespoten wordt. Het is ontzettend schadelijk, niet alleen
voor de gezondheid van mensen maar ook voor de biodiversiteit, voor de waterkwaliteit
en voor het milieu. Nederland is een klein land, waar ruimte schaars is. Waarom zouden
we dan in hemelsnaam lelies telen als we voedsel moeten verbouwen, als we huizen moeten
bouwen, als we de veehouderij moeten extensiveren? Waarom hebben wij lelies nodig,
behalve voor een inkomen van een enkele boer? GroenLinks-PvdA vindt dat er scherpere
keuzes gemaakt moeten worden en dat we kritisch moeten gaan kijken welke teelt we
echt willen hebben in dit land. We vragen dan ook aan de Minister of er mogelijkheden
zijn om vervuilende, niet-biologische teelten te verbieden wanneer deze een onevenredige
druk veroorzaken.
Voorzitter. Bij het rondetafelgesprek was het voor mij een eyeopener dat we ons wellicht
meer moeten gaan richten op de toepassing in plaats van op de toelating alleen. Wij
voeren het debat hier heel vaak over de toelating maar niet over de toepassing, terwijl
er toch heel veel misgaat met de kersenteelt, zoals ik net al in mijn interruptie
bij de PVV aangaf. Openheid van gebruiksgegevens om zo te kunnen sturen op de toepassing
is echt nodig. Ik vraag aan de Minister waarom er geen verplichte registratie van
middelen komt, zodat we veel beter zicht krijgen op de toepassing van die middelen
en we kunnen sturen op vermindering van het gebruik. Ten tweede zouden risicomiddelen
eigenlijk alleen gebruikt moeten worden op receptuur bij een zeer ernstige plaag.
Ziet de Minister daar mogelijkheden voor?
Voorzitter. We vinden ook dat het toelatingsbeleid van het Ctgb veel strenger moet.
Daar heb ik twee concrete punten over. Ten eerste moeten we veel meer rekening houden
met de stapeling van stoffen en de combinatie-effecten daarvan. Zo worden nu bijvoorbeeld
vaak meerdere middelen met dezelfde werkzame stof toegelaten. Kan de Minister het
Ctgb vragen om in kaart te brengen welke toegestane middelen per teelt dezelfde werkzame
stoffen bevatten en vervolgens in het gebruiksvoorschrift van die middelen opnemen
dat stapeling van die middelen verboden is?
Ten tweede wordt er op dit moment bij de toelating van stoffen veel te weinig rekening
gehouden met de impact op de waterkwaliteit. Gaat de Minister ervoor zorgen dat het
Ctgb de bestaande toelatingen gaat herzien van alle middelen waarvan de toegelaten
stoffen de normen in de Kaderrichtlijn Water structureel overschrijden?
Ben ik door mijn tijd heen? Dat is niet zo, begrijp ik. Dan doe ik nog een punt. Even
kijken. De Wet gewasbeschermingsmiddelen – hij kwam net al even langs – moet regelen
dat het gebruik van bestrijdingsmiddelen buiten de landbouw wordt verminderd. Deze
wet wordt nu al bijna vier jaar getraineerd, net als al het andere beleid waar de
Kamer om gevraagd heeft. Nadat de amendementen van mij en van de Partij voor de Dieren
om de wet verder aan te scherpen zijn aangenomen, is er echt alles geprobeerd om dit
weer terug te draaien.
De voorzitter:
Nog een korte vraag.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
De vraag aan de Staatssecretaris: wat gaan we daar nou mee doen?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan geef ik het woord aan de heer Grinwis, die in verband met verplichtingen
elders hier in het gebouw ons straks moet verlaten. Vandaar dat hij nu eerst het woord
voert, nog voor de andere fracties.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ik dank de voorzitter en ik dank mijn collega's voor de coulance.
Voorzitter. Bij een debat over gewasbeschermingsmiddelen, zoals vandaag, onthult het
door partijen gehanteerde begrip vaak direct de politieke richting, vaak met een stevige
lading. Zijn het nou plantmedicijnen, gewasbeschermingsmiddelen, bestrijdingsmiddelen
of landbouwgif? Wat mij betreft zijn ze het allemaal, drukt elk begrip een aspect
van de veelzijdige werkelijkheid uit en verdient elk aspect betrokken en nuchtere
aandacht, zowel als het gaat om toelating en toepassing als handhaving. Is de Minister
dat met de ChristenUnie eens?
Voorzitter. De akkerbouwsector, inclusief de vollegrondsgroenteteelt, staat op een
kruispunt. Aan de ene kant zien we helaas dat de afname en reductie van werkzame stoffen
in het water stabiliseren. Aan de andere kant worstelt de akkerbouw met grote en hardnekkige
uitbraken van bijvoorbeeld fytoftora in de aardappelen en valse meeldauw in bijvoorbeeld
de uienteelt. Het is hardnekkig, want we zien dat de resistentie in met veel moeite
veredelde aardappelrassen, noodzakelijk voor de biologische landbouw, vaak is doorbroken.
Weg tien jaar hartstochtelijke veredelingsarbeid. Omgevingsfactoren als vochtige weersomstandigheden,
niet los te zien van klimaatverandering, zijn medeveroorzaker. De akkerbouw zit ondertussen
met de handen in het haar. Voor bestrijding van allerlei ziekten en plagen is de boer
namelijk afhankelijk van steeds minder toegelaten middelen. Hierdoor wordt er meer
en vaker gespoten met minder effectieve middelen. Hoe speelt de Minister in op deze
veranderende omstandigheden in haar beleid en in haar vragen aan het Ctgb?
Zo'n beetje de helft van het middelengebruik in de akkerbouw is ter bestrijding van
de aardappelziekte fytoftora. Vorig jaar moesten aardappeltelers soms wel vijftien
tot twintig keer spuiten vanwege de hoge ziektedruk. Bovendien is men hierdoor genoodzaakt
meerdere middelen tegelijk te spuiten, ook wel cocktails genoemd. Waarom wordt er
in de risicobeoordeling van het Ctgb eigenlijk geen rekening gehouden met de ecologische
en medische effecten van veelvoorkomende cocktails? Ook denk ik aan de teelt van gezonde
en vaak oer-Hollandse vollegrondsgroente als ijsbergsla. We kregen als commissie gisteren
nog een duidelijke petitie van Nederlandse groentetelers met de titel «De sla raakt
op». Dat is terecht, want nu is een leeg schap omdat er geen spinazie is, nog een
uitzondering. Straks, vooral vanaf «26, zal dat veel vaker voorkomen, want een middel
als mancozeb is al verboden en Movento is niet meer te koop en mag nog een klein jaartje
worden gebruikt. En dan? Hoe bestrijden we dan de witte vlieg, andere beestjes en
tal van schimmels in vooral de vollegrondsgroenteteelt?
Voorzitter. Een aantal collega's hier weet dat ik een paar jaar terug al aandacht
heb gevraagd voor dit issue met het pleidooi om de teelt van de oer-Hollandse spruit
toch mogelijk te houden in ons land. Want u weet: de spruit is de favoriete groente
van de ChristenUnie. Er gaat immers niets boven spruitjeslucht! Alle gekheid op een
stokje, deze groenten zijn heel moeilijk biologisch te telen. Het kan wel, maar het
is heel moeilijk. Sterker, het is geprobeerd met biologische spruiten in de supermarkt,
maar omdat consumenten die lieten liggen, zijn supermarkten daar weer mee gestopt.
Dat sluit aan bij het schoonheidsideaaldebatje dat ik met collega Flach had.
Wanneer wordt mijn motie inzake het fonds kleine teelten van enkele jaren terug echt
helemaal uitgevoerd? Ziet de Minister mogelijkheden om de toelating van kleine toepassingen,
afgekort NLKUG, te versnellen? Is de Minister bereid afspraken te maken met supermarkten?
Er liggen nu al behoorlijk wat Poolse peren en Italiaanse appels in Nederlandse schappen
en straks waarschijnlijk ook steeds meer groenten uit Afrikaanse landen. En geen haan
lijkt te kraaien naar wat er op deze groenten allemaal aan middelen is gespoten. Ik
ben benieuwd naar de reactie van de Minister.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik ben natuurlijk heel enthousiast omdat ik een mede-KUG-fan gevonden heb, want ook
ik vind dat dat versneld moet worden. Vindt de heer Grinwis ook dat we een keer zouden
moeten kijken naar het maximale areaal van een teelt om onder de KUG te mogen vallen
aangezien er nu teelten buiten de boot dreigen te vallen?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Dat vind ik een goede. Daar had ik zelf nog niet zo heel erg over nagedacht. Je ziet
de teelt van oer-Hollandse groenten snel afnemen. Het aantal telers neemt nog harder
af. Dat gaat gewoon niet goed. Een KUG-procedure – een snelle procedure – duurt op
dit moment in Nederland niet een of twee dagen maar twaalf maanden. Dat is dus geen
snelle procedure. Alles wat kan bijdragen aan een snellere procedure en aan het bevorderen
van het behoud van de oer-Hollandse vollegrondsgroenteteelt, juich ik toe.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Over het gebruik van glyfosaat in de landbouw zijn in het verleden al genoeg discussies
gevoerd. Het resultaat ligt klaar op het ministerie: een wijzigingsvoorstel op de
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden waarin geregeld is dat de inzet van alternatieven
voor glyfosaat verplicht wordt bij het resetten van groenbemesters en vanggewassen,
dus geen verbod maar een verplichting voor alternatieve toepassingen. De WUR heeft
recentelijk nogmaals aangetoond dat het gebruik van glyfosaat in veel gevallen niet
noodzakelijk is. De Minister heeft dit voorstel naar de Raad van State gestuurd. Wanneer
is dat eigenlijk gebeurd, van de zomer al of net pas?
Er zit nog een addertje onder het gras bij de door de Minister gestelde randvoorwaarden,
las ik in de brief. De impact van alternatieven voor glyfosaat op het klimaat is namelijk
per definitie groter. De boer zal immers groenbemesters moeten klepelen, eggen en/of
onderploegen. Dat betekent vanzelfsprekend meer gebruik van gasolie. Dat is dus minder
goed voor het klimaat. Wat houden de randvoorwaarden nou concreet in? Wat wil de Minister
nu echt? Wat mij betreft hangt zij snel het besluit voor aan de Kamer, zodat wij het
erover kunnen hebben en het verantwoord kunnen doorvoeren. Ik heb het al eerder gezegd:
een boer spuit niet voor zijn lol.
De heer Holman (NSC):
Ik wil graag dezelfde vraag stellen die u aan de Minister stelt, namelijk: wat vindt
u zelf? Wat is volgens u het gewenste resultaat en hoe komen we daartoe? Uw vraag
heeft immers de ondertoon: dit is niet genoeg, Minister; wat vindt u daarvan?
De heer Grinwis (ChristenUnie):
De discussie over glyfosaat is er een met een hele lange baard. We hebben het er al
heel vaak over gehad. Er zijn adviezen ingewonnen. Er is in Europa een strijd geweest
om het al dan niet weer tien jaar toe te laten. Het is toegelaten. Alleen, er is wel
een soort consensus over dat het gebruik kan worden teruggedrongen, met name voor
het resetten van grasland en het doodspuiten van groenbemesters. Ikzelf kom als zoon
van een akkerbouwer uit de akkerbouwwereld en ik weet dat groenbemesters heel goed
op een alternatieve wijze zijn onder te werken. Natuurlijk heb je altijd uitzonderingen,
bijvoorbeeld bij nat weer en zo, maar laten we de uitzondering nu niet dominant maken.
Laten we ons even op de hoofdlijn richten. De hoofdlijn is uiteindelijk goed door
de voorganger van deze Minister ingezet door een besluit voor te bereiden met een
aantal verplichtingen om op een andere wijze om te gaan met het resetten van grasland
en het doodspuiten van groenbemesters. Dat ligt nu bij de Raad van State. Dat lijkt
mij ook een goede lijn. Dus ik ben in principe voorstander van het besluit dat door
de vorige Minister is voorbereid en dat na uitgebreid overleg met de Kamer tot stand
is gekomen. Dat lijkt me uiteindelijk een goede, evenwichtige benadering. Het is namelijk
geen totaalverbod, want sorry, voor hardnekkige wortelonkruiden heb je Roundup nodig,
maar het gebruik van glyfosaat wordt wel zo veel mogelijk teruggedrongen.
De voorzitter:
U heeft uw punt richting mevrouw Nijhof toch nog kunnen maken. U vervolgt uw betoog.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, dat ging natuurlijk nog over die andere wet, maar prima, ik ga verder met mijn
betoog.
Ik heb het eerder gezegd: een boer spuit niet voor de lol. Onder de huidige omstandigheden
gaat de boer alleen maar meer uren doorbrengen in zijn spuitmachine, wat logischerwijs
invloed heeft op het beeld van mensen en sociale spanningen teweeg kan brengen. De
ChristenUnie ziet kansen in geïntegreerde gewasbescherming, in technische termen ook
wel Integrated Crop Management genoemd. Deze benadering, gericht op gezonde bodem
en plant, met als laatste stap chemische middelen heeft potentieel. Na één keer niezen
nemen wij toch ook niet meteen een paracetamol? Uit de pilot van BO Akkerbouw blijkt
dat via deze methode 50% reductie van de impact van chemische gewasbescherming mogelijk
is. Ik heb nog een paar vragen. Heb ik daar nog de tijd voor? Hoe gaat de Minister
het beschikbare budget voor innovatie gericht uitgeven? En in hoeverre was de subsidieregeling
geïntegreerde gewasbescherming succesvol? Is de Minister voornemens deze subsidie
opnieuw open te stellen?
Ik zal de andere vragen laten liggen, voorzitter. De laatste vraag in mijn termijn
is aan de Staatssecretaris van IenW. Is hij bereid om de wet, waarop destructief is
geadviseerd, in te trekken en een nieuwe wet in te dienen bij de Kamer?
De voorzitter:
U doet uw reputatie weer eer aan, meneer Grinwis.
De heer Grinwis (ChristenUnie):
Ja, sorry. Maar dank, voorzitter.
De voorzitter:
Succes met uw andere activiteiten hier. Het beste gewenst. Dat worden overigens, denk
ik, frietjes met spruitjes straks in de schorsing. De heer Pierik met zijn bijdrage
namens de BoerBurgerBeweging.
De heer Pierik (BBB):
Dank, voorzitter. Sommige mensen denken dat boeren zomaar even zonder gewasbeschermingsmiddelen
kunnen. Laat ik hen uit de droom helpen: net als de mens een medicijnenkastje heeft
en bij de apotheek medicijnen haalt om een ziekte of een aandoening te bestrijden,
zo kan de boer gewasbeschermingsmiddelen gebruiken. Medicijnen gebruik je als je ze
nodig hebt. Zo doet een boer dat ook: hij gebruikt alleen gewasbeschermingsmiddelen
als hij het voor zijn gewassen nodig heeft.
De laatste grote Europese hongersnood in vredestijd was 180 jaar geleden, toen de
schimmelziekte de aardappeloogst in grote delen van Noordwest-Europa vernielde. Hongersnoden
door misoogsten met miljoenen doden in Europa kwamen in de negentiende eeuw regelmatig
voor. Sinds de komst van gewasbeschermingsmiddelen heeft Noordwest-Europa nooit meer
een hongersnood gekend in vredestijd. Voor de BBB blijft de mondiale voedselzekerheid
ook in dit debat een cruciale rol spelen. Boeren wegzetten als gewetenloze gifspuiters
is niet alleen respectloos maar ook onterecht. Boeren doen juist hun uiterste best
om voedsel te produceren op een manier die zowel economisch als ecologisch verantwoord
is.
Toch kan ik ook niet recht praten wat krom is. Afgelopen maandag ben ik geschrokken
van een rapport van de NVWA over de kersentelers die zich niet aan de regeltjes hebben
gehouden als het gaat om de vrijgestelde middelen. Als dit waar is, beschadigt dit
het vertrouwen in de hele sector. Ik wil dan ook de onderste steen boven krijgen en
de dingen aanpakken waar het fout gaat. Want zoals een kersenteler het gisteren treffend
zei bij de petitieaanbieding: als één persoon in mijn straat iets verkeerd doet, is
niet de hele straat verkeerd. Kan de Minister toezeggen dat de onderlinge rapportages
over die overschrijding in de kersenteelt geanonimiseerd met de Kamer gedeeld kunnen
worden?
Bescherm onze instituties, een belangrijk onderdeel in de formatieonderhandelingen
met deze coalitie. Een van die instituties is het Ctgb. Het College voor de toelating
van gewasbeschermingsmiddelen en biociden is een onafhankelijk en wetenschappelijk
instituut dat beoordeelt of gewasbeschermingsmiddelen veilig zijn voor mens, dier
en milieu. In deze Kamer is vorige week en ook al eerder twijfel uitgesproken over
de onafhankelijkheid van het Ctgb. Ik vind dat kwalijk en zorgelijk. Het Ctgb is cruciaal
in het garanderen dat gewasbeschermingsmiddelen voldoen aan de strenge veiligheidseisen.
Boeren maar ook burgers moeten hierop kunnen vertrouwen en dat vertrouwen moet niet
ondermijnd worden. Hoe kijkt de Minister naar de twijfels die worden rondgestrooid
over de onafhankelijkheid van het Ctgb? Hoe zorgt zij ervoor dat burgers kunnen vertrouwen
op het Ctgb? Kunnen we bijvoorbeeld de communicatie rondom de beoordelingen van het
Ctgb transparanter maken, zodat onterechte twijfels bij het publiek worden weggenomen?
Voorzitter. Akkerbouwers en tuinders werken al jarenlang aan schoon water, ook in
hun eigenbelang. Na de forse daling van normoverschrijdingen van gewasbeschermingsmiddelen
in het oppervlaktewater stagneert de afname nu. LTO en NAJK hebben daarom een gebiedsgerichte
aanpak ontwikkeld die maatwerk biedt voor ondernemers. Hierbij staan duidelijke doelen
en actuele meetgegevens per regio centraal. Zo kunnen ondernemers gerichte acties
ondernemen die passen bij hun bedrijf en hun teelt. Heeft de Minister al gesprekken
gevoerd met de sectorpartijen over de uitvoering ervan? Wat is de status daarvan?
Ook is er het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. Op welke manier
ondersteunt de Minister de sector bij het uitvoeren van dat programma? Die vragen
zijn ook al door andere fracties gesteld.
Voorzitter. BBB gelooft sterk in innovaties zoals zaadbehandeling, precisielandbouw
en CRISPR-Cas. Hiermee kan de milieu-impact van gewasbeschermingsmiddelen fors worden
beperkt. Momenteel verliezen veel werkzame stoffen hun Europese goedkeuring, waardoor
er ook minder opties komen voor zaadbehandeling. Hoe zorgt de Minister ervoor dat
zaadbehandeling, een techniek die emissies verlaagt, behouden blijft? Blijft de Minister
zich actief inzetten voor passende Europese regelgeving die deze innovaties mogelijk
maken?
Graag wil ik de motie-Grinwis c.s. aanhalen die ertoe oproept om de toelating van
gewasbeschermingsmiddelen in lijn te brengen met de Kaderrichtlijn Water. De Minister
heeft gisteren in een Kamerbrief drie opties gepresenteerd om dit te realiseren. Kan
zij een inschatting geven van de gevolgen van deze opties voor de agrarische praktijk?
Hoe wordt voorkomen dat boeren hierdoor zonder werkzame alternatieven komen te staan?
Het moet natuurlijk wel werkbaar blijven voor de boeren.
Ten slotte, voorzitter. In diezelfde Kamerbrief wordt een algemene maatregel van bestuur
aangekondigd om het gebruik van glyfosaathoudende middelen verder aan banden te leggen.
Dat is jammer, zeker gezien de in het hoofdlijnenakkoord gemaakte afspraak om te vertrouwen
op de wetenschappelijke adviezen van wetenschappelijke instanties.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pierik. Dat was uw termijn.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb nog twee zinnen.
De voorzitter:
Twee zinnen?
De heer Pierik (BBB):
Twee zinnen.
De voorzitter:
Ik zag iets meer op uw blaadje staan, maar ga uw gang.
De heer Pierik (BBB):
Ik had het over die onafhankelijke adviezen. Helaas wil een Kamermeerderheid afwijken
van deze afspraak. Toch waardeer ik de inzet van de Minister om zorgvuldig te kijken
naar de voorwaarden en eventuele alternatieven. Het is positief dat zij benadrukt
dat deze alternatieven doeltreffend, doelmatig, uitvoerbaar en betaalbaar moeten zijn
voor de agrarische sector. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat deze voorwaarden
in de praktijk strikt worden gewaarborgd zodat ondernemers niet de dupe worden van
onhoudbare en onbetaalbare oplossingen?
De voorzitter:
Dank u, meneer Pierik. Uw bijdrage leidde tot een persoonlijk feit bij mevrouw Podt.
Daar wil ik gelegenheid toe geven. Een persoonlijk feit, hè, geen interruptie.
Mevrouw Podt (D66):
Ja. Ik vind het een beetje lastig. De heer Pierik zegt in eerste instantie dat wij
met z'n allen het Ctgb in twijfel trekken. Dat is gewoon niet waar. Dat heeft niemand
gedaan. Ten tweede stelt hij dat wij met z'n allen beweren dat boeren als het ware
losgaan als gifspuitende malloten. Dat heeft ook helemaal niemand hier beweerd. Dus
zullen we dat gewoon niet meer doen?
De voorzitter:
Punt gemaakt. Meneer Pierik. Nee, wacht even. Wil meneer Holman ook een persoonlijk
feit maken? Nee? Dan meneer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb helemaal niet geroepen dat dit in de Kamer beweerd is. «Gifspuitende boeren»
horen we her en der in de samenleving. Daar reageer ik op. Dat het Ctgb hier en daar
als niet-onafhankelijk weggezet wordt ... Ook hier in de Kamer is erover gesproken
hoe de financiering van het Ctgb ...
De voorzitter:
Nou, dit is toch een soort interruptiedebatje. Ik geef daarom gauw het woord aan lid
Kostić voor haar bijdrage namens de Partij voor de Dieren. Meneer Holman, wilt u een
interruptie plaatsen? Dan is het ook een interruptie, meneer Holman.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de heer Pierik graag het volgende voorleggen. Is de heer Pierik tevreden met
de huidige situatie? Want dat is ongeveer wat ik hoor in zijn betoog. Of is er verbetering
mogelijk? Dan de vraag die al velen hebben gesteld: wat is de verantwoordelijkheid
van de primaire sector, de overheid en het bedrijfsleven?
De heer Pierik (BBB):
Dank voor deze vraag. De BBB is voor verdere verduurzaming. BBB zal alles op alles
zetten om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen verder aan banden te leggen daar
waar dat mogelijk is. We zien dat er al stappen gezet worden, maar het gaat de BBB
ook niet om het gebruik in kilogrammen. Het gaat de BBB om de milieu-impact van gewasbeschermingsmiddelen
op de samenleving. Daar zijn niet alleen de boeren verantwoordelijk voor; daar is
de hele keten verantwoordelijk voor. Daar waar de inkopers en partijen in de keten
een rol kunnen spelen, moeten we dat zeker omarmen. Ik denk dat boeren heel goed in
gesprek kunnen met ketenpartijen. Mevrouw Vedder had het over een landbouwakkoord
dat er niet kwam, maar ik kan me voorstellen dat zulk soort gesprekken heel constructief
kunnen zijn en ertoe kunnen leiden dat je ook verdere stappen zet in de verduurzaming
van de landbouw. Dat is dus een combinatie van alle partijen in de keten, van land
tot wat er op tafel komt.
Mevrouw Podt (D66):
We hadden het net over instituties die we vertrouwen. Een andere institutie die ik
vertrouw, is UNICEF, een VN-organisatie. Die zegt dat met name kinderen kwetsbaar
zijn bij blootstelling aan pesticiden. Ik ben heel benieuwd of meneer Pierik een plan
zou steunen om pesticidengebruik rond scholen te verminderen, of te verbieden eigenlijk;
laat ik het zo zeggen.
De heer Pierik (BBB):
Dank voor de vraag. Het is een hele concrete vraag. Ik denk dat het goed is om naar
al die dingen te kijken. BBB is ook altijd heel erg voor transparantie, meten en monitoren
en zo. Op het moment dat we vaststellen dat er grote risico's zijn voor de gezondheid
van kinderen in de nabijheid van scholen, vindt u mij aan uw zijde. Maar het moet
wel eerst blijken uit een wetenschappelijke onderbouwing. Dan ga ik niet af op wat
UNICEF zegt, maar op wat de kennisinstituten zeggen die hiervoor geëquipeerd zijn.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Pierik. Het woord is aan lid Kostić van de Partij voor de Dieren.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Voorzitter, dank u wel. Omdat burgers in deze zaal bijna nooit worden gehoord, citeer
ik Gitta uit Noord-Holland. Die heeft vijf maanden lang non-stop landbouwgif op negen
meter afstand gespoten gekregen. «Wat doet dat met je als persoon, als gezin? Zodra
ik de spuitmachine zie aankomen, sluit ik de ramen en roosters. Ik roep mijn kinderen
naar binnen. Er gaan dan kilo's aan gif over het veld. Ik neem het vooral de overheid
kwalijk. Ik krijg zinnen te horen als «wij kunnen niets voor u doen», «nee, mijn advocaat»
en «wij hechten een zeer zwaar belang aan de bedrijfsvoering van de agrariër». Wie
beschermt ons belang? Het gevoel van onrecht, boosheid, frustratie is wat overheerst.
Je voelt onmacht. Uit zo ontzettend veel onderzoeken blijkt dat het niet goed is wat
we hier doen. Niemand op beleidsniveau komt op voor jouw recht. Wat als blijkt dat
over vijf of tien jaar een van mijn kinderen kanker heeft of mijn man ALS of parkinson
krijgt? Wat dan? Hoe kan de politiek zichzelf in de spiegel aankijken als die willens
en wetens, bewust, heeft nagelaten om ons te beschermen?»
Voorzitter. Het landbouwgif zit inderdaad overal, zelfs in de slaapkamers en luiers
van baby's. Nederlandse boeren en burgers hebben in Europa het hoogste niveau van
landbouwgif in bloed en ontlasting. Burgers worden in hun vrijheid beperkt, de vrijheid
om in de eigen slaapkamer schone lucht te kunnen inademen, de vrijheid om je kinderen
zorgeloos te laten spelen in de tuin, de vrijheid om groenten in eigen tuin te telen
die niet onder het landbouwgif van de buurman zitten. Komen partijen die «vrijheid»
in hun naam hebben staan ook op voor de vrijheid van deze burgers? Of komen ze alleen
op voor de vrijheid van de agro-industrie?
Het is tijd dat de overheid burgers gaat beschermen in plaats van de agro-industrie.
Het is onverteerbaar dat burgers nu hun eigen kinderen moeten beschermen via de rechter
in plaats van dat wij dat hier doen. De overheid heeft zich sinds de jaren negentig
voorgenomen om de afhankelijkheid van bestrijdingsmiddelen te verminderen en af te
bouwen. Dat is nog steeds niet gelukt. Keer op keer halen we de doelen niet. In plaats
van dat deze Minister de maatschappij en de Kamer hoort en zegt «ik ga niet alleen
maar doen wat we hebben afgesproken, maar ik ga nog meer doen, want dat is wat de
mensen willen», zwakt ze ook nog eens af wat al was afgesproken. Dat is voor ons echt
onacceptabel en gaat in tegen de wetenschap en tegen wat mensen willen.
Voorzitter. We hebben volgens de wetenschap ook nog eens een biodiversiteitscrisis,
een ongekende massa-extinctie van dier- en plantensoorten. Het aantal insectensoorten
gaat keihard achteruit en we hebben bijna te weinig insecten voor onze eigen voedselproductie.
Mensen hier hebben het over voedselzekerheid. Nou, die voedselzekerheid kan je wel
vergeten als we de biodiversiteitscrisis uit het oog verliezen. Dat is wat ik ook
mis in het beleid van de Minister. Graag een reactie daarop.
We hebben geen excuus meer en kunnen niet verwijzen naar het Ctgb. Het Ctgb heeft
gezegd: we doen wat we kunnen, maar de politiek is aan zet om meer te doen. Ik heb
collega's horen spreken over transparantie – ik hoor daar graag meer over – en handhaving.
Het is heel belangrijk om daarop in te zetten. Ik wil graag in het eerste kwartaal
van 2025 van de Minister horen wat ze daar precies op gaat doen. Laten we ook eerlijk
zijn: handhaving kost waanzinnig veel geld, belastinggeld. De oplossing is niet alleen
maar handhaving. De oplossing is een ander landbouwsysteem en ervoor zorgen dat de
middelen überhaupt niet op de markt komen. Want laten we ook daarover eerlijk zijn:
normoverschrijdingen en problemen komen ook van middelen die gewoon nog steeds zijn
toegelaten.
Voorzitter. Dan over geld. Het is logisch dat de vervuiler betaalt. Laten we het voorbeeld
van Denemarken volgen, stel ik aan de Minister voor. Ik wil graag van haar weten of
we kunnen onderzoeken of wij ook een heffing kunnen instellen op pesticidengebruik.
In Denemarken heeft dat voor een halvering van landbouwgif gezorgd. Dat lijkt me dus
een zeer effectieve maatregel.
Voorzitter. Dan de strengere toelatingsprocedure. Laten we daar focussen op de cumulatieve
effecten op milieu en verspreiding van stoffen. Wat betreft water is de emissie naar
het oppervlaktewater via drainage nog niet meegenomen. Kan de Minister toezeggen dat
ze het Ctgb de opdracht gaat geven om de voorgestelde RIVM-methode drainage mee te
nemen in de toelatingsprocedure en die te implementeren? En kan er dan ook een stappenplan
gemaakt worden richting de beoordeling van cumulatieve effecten op milieu en biodiversiteit?
Het Ctgb komt daar nu nog niet uit, maar het is goed om in ieder geval stappen te
maken. Graag een reactie van de Minister.
Ik wil ook heel graag van de Minister de toezegging dat ze in gesprek gaat met PAN,
Natuur & Milieu, SoortenNL en Vogelbescherming over welke stappen de politiek kan
nemen om betere monitoring en onafhankelijkheid van de sector te waarborgen ...
De voorzitter:
En de laatste vraag.
Kamerlid Kostić (PvdD):
... en dat ze daarover rapporteert in Q1.
Voorzitter. Ik heb nog een aantal andere voorstellen, maar ik kom tijd tekort. Maar
volgens mij is de boodschap duidelijk.
De voorzitter:
Dank u wel voor uw bijdrage. Dan draag ik voor mijn eigen termijn het voorzitterschap
over aan mevrouw Podt.
Voorzitter: Podt
De voorzitter:
Ga uw gang, meneer Van Campen. Veel succes.
De heer Van Campen (VVD):
Dank u, voorzitter. De discussie over gewasbeschermingsmiddelen raakt vrijwel iedereen
die woont of werkt op het platteland. Voor boeren zijn deze middelen soms noodzakelijk
om ziekten, plagen of schimmels te voorkomen of te bestrijden. Tegelijkertijd maken
omwonenden zich zorgen over mogelijke effecten op de gezondheid. Voor de VVD staat
één ding vast: gebruikers en bewoners moeten erop kunnen vertrouwen dat het gebruik
van gewasbeschermingsmiddelen veilig en verantwoord plaatsvindt.
Uit de recente briefing van het Ctgb en het rondetafelgesprek blijkt hoe complex die
toelating van middelen is en hoeveel strikte voorwaarden daaraan verbonden zijn. Vele
wetenschappelijke studies liggen hieraan ten grondslag. Recente arresten van het Europese
Hof onderstrepen dat nationale beoordelingsinstanties op basis van het voorzorgsbeginsel
gebruik mogen en zelfs moeten maken van de op het moment van beoordeling beschikbare
relevante kennis als daar bij een eerdere beoordeling geen rekening mee is gehouden
en daaruit een onaanvaardbaar risico blijkt voor de gezondheid van mens, dier of milieu.
De Minister stelt dat het Ctgb hierop de werkwijze heeft aangepast, maar wat zijn
deze aanpassingen precies? Mijn fractie was altijd in de veronderstelling dat dit
staande praktijk was. Graag een reactie.
Onze fractie vindt dat het Ctgb als nationale beoordelingsautoriteit boven elke twijfel
verheven moet zijn, maar dit blijkt in de praktijk minder te gelden voor wat betreft
de naleving van gebruiksvoorschriften die het Ctgb aan de teler voorschrijft. De uitkomsten
van het recente onderzoek van de NVWA naar de kersenteelt, al eerder besproken door
de collega's, zijn wat mijn fractie betreft ronduit onacceptabel: nalevingscijfers
daalden van 58% in 2023 naar slechts 23% in 2024. Dit toont niet alleen de fouten
van telers aan, maar toont ook gewoon een tekortschietend toezicht aan door gemeenten
en andere bevoegde instanties. Is de Minister het met de VVD eens dat provincies,
gemeenten en waterschappen hun rol hierin moeten verbeteren en, zo ja, hoe zouden
zij dat volgens de Minister moeten doen? Hoe gaan we er ook voor zorgen dát zij dat
doen? In die zin ben ik het helemaal eens met de opmerking van collega Kostić, namelijk
dat je het niet alleen maar kunt laten aankomen op handhaving. Ook de bevoegde gezagen
moeten daar hun rol pakken.
Tijdens het rondetafelgesprek hoorden we dat de kennis en de data over de naleving
van de gebruiksvoorschriften hopeloos verouderd zijn. Kan de Minister dit bevestigen?
Is dat daadwerkelijk zo? Is zij bereid het onderzoek naar naleving van gebruiksvoorschriften
in de kersenteelt uit te breiden naar andere teelten? Want dan krijgen we een beter
beeld van die situatie.
Voorzitter. Onze fractie, de VVD, steunt de voortzetting van de doelen in het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie Gewasbescherming 2030. Iedereen heeft immers belang bij schoon grond-
en oppervlaktewater. Daarvoor moeten we wel een aantal randvoorwaarden stellen.
Ten eerste roepen wij de Minister op om de oproep van LTO en NAJK te ondersteunen
om een convenant te realiseren, van zaadveredelaars tot retailers en iedereen daaromheen.
Want dit draagt wat onze fractie betreft bij aan een verduurzaming van teelten. Ten
tweede willen we dat het kabinet zich inspant voor een door de sector ontwikkeld instrument
voor monitoring en benchmarking van vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Het gaat om één benchmark voor zowel de telers als de adviseurs. In haar brief blijft
de Minister hierover echter vaag. Is de Minister bereid de sector actief te ondersteunen
bij het opzetten van die benchmark, bijvoorbeeld door het verstrekken van een investeringssubsidie
voor de opstart en uitrol hiervan?
Voorzitter. Met inzicht en transparantie alleen zijn we er niet. Wij hechten veel
belang aan de verbetering van de naleving van de voorschriften bij het gebruik van
gewasbeschermingsmiddelen. Dit vraagt om verantwoordelijkheid van de professionals
die deze middelen gebruiken. Wij zien kansen voor verbetering van de naleving aan
de hand van een bewijs van vakbekwaamheid dat iedere gebruiker en iedere adviseur
moet hebben. Is de Minister bereid het bestaande systeem van vakbekwaamheid via een
gericht verzoek aan Bureau Erkenningen aan te scherpen met specifieke eisen gericht
op het verminderen van het gebruik van hoogrisicomiddelen en betere naleving van gebruiksvoorschriften?
Graag een reactie.
Ten derde is het echt nodig dat de werklast voor de toelating van nieuwe middelen,
groen- of laagrisicomiddelen, eerlijk wordt verdeeld over alle Europese beoordelingsautoriteiten.
Want de wachtlijst voor de toelating van middelen is lang en die toelating is hoognodig
om telers van een goede gereedschapskist te voorzien. Het Ctgb is een zeer professionele,
competente instantie en is daarom populair bij fabrikanten. Op zichzelf is dat een
compliment, maar het leidt ook tot capaciteitsproblemen. Wij vinden dat de werklast
eerlijker verdeeld moet worden over de instanties in Europa. De Minister spreekt in
haar brieven over de ontwikkeling van een Europees richtsnoer en capaciteitsuitbreiding
in andere lidstaten, en er komt een conferentie om toelatingstrajecten te versnellen,
maar kan de Minister niet directer optreden door haar Europese ambtsgenoten tijdens
de Raden gewoon aan te spreken op hun verantwoordelijkheid?
Tot slot. De VVD juicht de voorgenomen wijziging van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen
en biociden toe om alternatieven voor glyfosaat in bepaalde toepassingen verplicht
te stellen. Wij zouden nog graag van de Minister horen of zij daarin aansluit bij
de toepassingen die ook haar ambtsvoorganger heeft geformuleerd, namelijk vanggewas,
groenbemester en grasland, want de brief is daar een beetje vaag over.
Dank u, voorzitter.
De voorzitter:
Nou, keurig! Het voorzitterschap gaat weer terug naar de heer Van Campen.
Voorzitter: Van Campen
De voorzitter:
Dank u wel. Ook dank aan de leden van de Kamer. Ik kijk even naar de bewindspersoon.
Hoeveel tijd heeft u ongeveer nodig voor de voorbereiding van uw termijn? Een halfuurtje?
Zullen we 20 minuten proberen? We schorsen 25 minuten. Dus dan zien we elkaar weer
om ... O, wat erg. Ik was altijd een taalmens op de havo. We zien elkaar weer om 16.05
uur.
De vergadering wordt van 15.39 uur tot 16.08 uur geschorst.
De voorzitter:
De camera draait en we gaan verder met het commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen,
voor de beantwoording van de zijde van het kabinet, de regering. De Staatssecretaris
heeft verzocht om als eerste de beantwoording te mogen verzorgen omdat hem een vrij
beknopt aantal vragen is gesteld. De Minister heeft aangegeven dat zij daar ook akkoord
mee is. Ik wil het dus zo doen. Ik wil voorstellen dat er voor de Kamer vier interrupties
in de richting van het kabinet zijn. Wat zegt u mevrouw Nijhof? Per bewindspersoon?
Nee, mevrouw Nijhof, met dat voorstel laat u zich vandaag weer van uw creatieve kant
zien, maar dat gaan we niet doen! Het woord is aan Staatssecretaris Jansen voor zijn
beantwoording.
Staatssecretaris Jansen:
Dank, voorzitter. Dank ook aan de commissieleden voor de inbreng en de vragen in de
eerste termijn. De vragen aan mij waren vrij beperkt, dus ik ben blij dat ik mag beginnen.
Ik had een vraag van mevrouw Nijhof-Leeuw van de PVV over de CBS-cijfers uit 2022
waaruit blijkt dat de belasting aan glyfosaat op het oppervlaktewater voor slechts
7% afkomstig is van de landbouw. Zijn er dan niet primair maatregelen nodig richting
andere sectoren, dus niet richting de landbouw, om ook de herkomst van de 93% in kaart
te brengen? De vraag die u stelde, was eigenlijk: is de Minister van LVVN bereid om
hierover het gesprek aan te gaan met de collega van IenW? Ik zal dat dan inderdaad
maar doen, zeg ik maar even. Het antwoord is dat emissies van glyfosaat sterk afgenomen
zijn door het verbod op het gebruik van chemische onkruidbestrijding en het niet meer
op de markt brengen daarvan voor particulieren, buiten de landbouw. IenW gaat momenteel
na wat hiervan de nieuwste cijfers zijn, en de Minister van IenW zal hier schriftelijk
op terugkomen voor het volgende commissiedebat in februari 2025.
De voorzitter:
Dat leidt tot interrupties. Eerst mevrouw Nijhof en daarna mevrouw Bromet.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Het is echt niet zo dat de PVV zegt dat er niet naar de landbouw gekeken moet worden.
Er moet óók naar gekeken worden, dus naar beide bronnen. We moeten die andere bron
zeker niet vergeten. Ja, het andere gebruik is op een gegeven moment voor een deel
verboden, maar dan nog zien we in die cijfers inderdaad nog wel wat. Ik ben echter
blij dat hierop nog een opvolging komt middels een brief.
De voorzitter:
Dat was niet direct een vraag. Ik zag een interruptie van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik ben heel blij met wat de Staatssecretaris zegt. Als gevolg van het verbod op glyfosaat
op verharding in gemeentes zijn gemeentes gaan borstelen en daardoor is de druk op
de waterkwaliteit enorm afgenomen. Dat is dus een direct resultaat van dat verbod.
Tegelijkertijd zijn er ook vragen gesteld over het wetsontwerp dat de Staatssecretaris
nu weer teruggenomen heeft. Ik zou in dat verband ook even willen vragen waar hij
mee gaat komen. De industrie heeft namelijk dit verbod aangevochten en dat moeten
we nog repareren omdat we anders weer de omgekeerde wereld hebben, namelijk dat het
weer verder gaat verslechteren.
Staatssecretaris Jansen:
Dat is eigenlijk ook de tweede vraag die ik heb gekregen van zowel het lid Bromet
als het lid Grinwis: wat gaat er nou gebeuren met het wetsvoorstel Wijziging van de
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden? De Voorzitter van de Tweede Kamer heeft
aangekondigd dat op 3 december de eindstemming zal plaatsvinden over het geamendeerde
wetsvoorstel met enkele door de regering voorgestelde wijzigingen. Deze wijzigingen
zijn noodzakelijk om het amendement juridisch en praktisch uitvoerbaar te maken en
om tegelijk ook het oorspronkelijke doel van het wetsvoorstel te behouden. De commissie
voor I&W heeft echter een klemmend beroep op de Kamer gedaan om die wijzigingen op
principiële gronden te verwerpen. Dat is ook de reden waarom ik de Voorzitter gevraagd
heb om de stemming over het wetsvoorstel uit te stellen, zodat het kabinet zich op
deze nieuwe situatie kan beraden. Daar zullen wij komende maand richting de commissie
op terugkomen. Dat is ook direct het antwoord op de vraag die de heer Grinwis stelde:
ik wil niet vooruitlopen op de bespreking binnen de ministerraad over wat het gaat
worden, maar wij zullen daar in ieder geval in december op terugkomen.
De voorzitter:
Het kost u wel een interruptie, mevrouw Bromet. Het is een procesantwoord van het
kabinet. Maar gaat uw gang.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik vind dit een heel belangrijk punt. Zou de Staatssecretaris kunnen aangeven of hij
het wel belangrijk vindt dat die belasting van het oppervlaktewater door glyfosaat
afgenomen is door de maatregelen die al in 2012 zijn genomen?
Staatssecretaris Jansen:
Natuurlijk is het belangrijk dat het gebeurd is. Alleen, laten we niet vooruitlopen
op zaken. Het gaat niet zozeer om wat ik belangrijk vind. Het gaat er uiteindelijk
om wat de ministerraad belangrijk vindt in dezen. Daarover gaan wij de komende maanden
met elkaar het gesprek aan. Dan kom ik terug naar de commissie.
De voorzitter:
Ik dank u. U vervolgt uw beantwoording. Of was u al tot een afronding gekomen?
Staatssecretaris Jansen:
Ik ben tot een afronding gekomen, voorzitter.
De voorzitter:
Dan dank ik u heel hartelijk, maar niet voordat de heer Holman ook nog een vraag heeft
gesteld aan u.
De heer Holman (NSC):
Ik wil de Staatssecretaris een algemenere vraag stellen. Ik verneem van de drinkwaterbedrijven
dat hun zorg is of er over een paar jaar überhaupt nog verantwoord drinkwater is vanwege
gewasbeschermingsmiddelen enzovoort. Deelt de Staatssecretaris die zorgen? Wat denkt
de Staatssecretaris dat we hieraan kunnen doen?
Staatssecretaris Jansen:
Met uw welnemen, voorzitter, zal ik deze vraag doorgeleiden naar de Minister, want
die gaat daarover. Ik kan daar schriftelijk op terugkomen. Ik kan daar nu geen antwoord
op geven namens de Minister.
De voorzitter:
Dan tellen we die vraag niet als interruptie. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn
aanwezigheid en wens hem alle goeds bij de voortzetting van zijn werkzaamheden. Dan
gaan we naar de beantwoording van de Minister van LVVN. U heeft het woord.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Ik zal maar even beginnen met te zeggen dat ik voornemens ben de
beantwoording te doen in drie blokjes. Daarbij begin ik met het blokje toelating.
Dan volgt het blokje gebruik. Daarna kom ik op het blokje naleving en handhaving.
Ik heb mijn best gedaan om hier op tijd te zijn. Dat geldt natuurlijk ook met betrekking
tot de Kamerbrieven. Ik heb gehoord wat hier gezegd wordt. Ik erken dat een aantal
brieven laat zijn toegezonden, dus excuses daarvoor. Ik zal alles op alles zetten
om dat soort situaties in de toekomst te voorkomen.
Ik begin met gewasbescherming. Gewasbeschermingsmiddelen – dat is in dit debat al
een aantal keren naar voren gebracht – spelen echt een cruciale rol bij onze voedselzekerheid
en oogstzekerheid en bij het beschermen van gewassen tegen ziekten, plagen en onkruiden.
Dat is nu nodig en dat blijft nodig. Het telen van gewassen moet daarbij voor de telers
en de tuinders een redelijke beloning opleveren, maar het is uiteraard belangrijk
dat er geteeld wordt binnen de bandbreedtes van de milieueffecten en de gezondheid
van omwonenden. Ook moet er maatschappelijke acceptatie zijn. Dat betekent dat ik
de komende tijd op verschillende terreinen stappen zal zetten op dit dossier. Die
zien op onder andere de toelating, maar ook op het gebruik, de naleving en de transparantie.
In de basis heb ik veel inbrengen gehoord van verschillende Kamerleden over onderdelen
waarmee we aan de slag zijn. Ik denk dat het in de beantwoording van de vragen goed
duidelijk zal worden.
Wat betreft het Ctgb ben ik blij om in deze Kamer te horen dat wij de autoriteit van
deze onafhankelijke organisatie als toelatingsinstituut echt bekrachtigen en erkennen.
Ik ben blij dat er geen sprake is van twijfel over de toonaangevende autoriteit op
het gebied van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen.
Ik begin met een vraag van de BBB over het Ctgb. Er werd gevraagd hoe we de onafhankelijkheid
van het Ctgb beschermen tegen ongegronde kritiek en wat we doen om het vertrouwen
in deze instantie te herstellen. Voor mij staat dit niet ter discussie. Ik ben blij
dat het vandaag meermaals door verschillende Kamerleden, dus partijbreed, is bekrachtigd.
Het Ctgb werkt echt op basis van de objectieve professionaliteit en wetenschappelijke
kennis vastgelegd in het Europese toetsingskader. Dat is gelijk ook de reden – daar
kom ik straks op terug in de beantwoording van de vragen van de heer Van Campen –
waarom heel veel lidstaten juist het Ctgb kiezen als instituut. Het is wettelijk aangewezen
als de onafhankelijke toetsingsautoriteit voor ons land. De integriteit en de professionaliteit
daarvan blijken ook uit de rapportage van de internationale visitatiecommissie. Ik
waardeer en respecteer de adviezen en de werkwijze van het Ctgb zeer. Dat is ook benadrukt
in ons regeerprogramma. Volgens mij is dat nog niet zo lang geleden ook bekrachtigd
met een motie.
De heer Holman (NSC):
De Minister spreekt hele terechte woorden, maar bij de rondetafel kwam niet alleen
de vraag naar voren of de politieke opdracht wel goed is, maar ook dat heel veel Nederlands
beleid is gericht op wat de EFSA doet. Dat is Europees beleid en daarvan was toch
een beetje de suggestie dat vernieuwend inzicht in cumulatie en voorzorg niet met
maximale voortvarendheid werd opgepakt. Hoe kijkt de Minister daartegen aan?
Minister Wiersma:
Er wordt op dit moment breed gewerkt. Dat is ook iets dat wij financieren, een toetsingskader
voor de cumulatie van stoffen. Dat wordt allang gedaan. Dat is echt al iets van voor
mijn ambtstermijn. Als het goed is, is dat volgend jaar gereed voor toepassing en
zal het Ctgb dat ook hanteren. Dat is namelijk een thema waar al langer aandacht voor
is. Uiteraard wordt dat door ons, ook door mij, van groot belang geacht. Dat komt
dus. Op het moment dat het Ctgb nieuwe informatie verkrijgt die de toelating van een
bepaalde stof in een ander daglicht doet staan, omdat er aangetoond wordt dat er toch
gezondheidsrisico's, op welk gebied dan ook, of milieurisico's zijn die bij de toelating
niet in beeld waren, zal het per direct overgaan tot het van de markt halen van de
stof.
Om weer terug te komen op de beantwoording van de heer Pierik: ik spreek daarbij dus
nadrukkelijk de wens uit dat we het vertrouwen houden in het werk van de beslissers
en de bestuurders bij het Ctgb. Dat dragen wij volgens mij met elkaar uit. Ik zal
dat zeker doen en ik ben daarom ook blij te horen dat de Kamer dat ook doet.
De heer Pierik had nog een vraag, over de transparantie vanuit het Ctgb. Hij vroeg
hoe we de communicatie over beoordelingen transparanter kunnen maken, zodat onterechte
twijfel bij het publiek wordt weggenomen. Het antwoord is dat het Ctgb al streeft
naar transparantie. Dat is ook de reden dat het al die stukken over de oordelen die
plaatsvinden en de genomen besluiten publiceert op zijn website. Maar ik hoor uiteraard
ook wat u zegt. Wij zijn op dit moment ook in gesprek om te kijken hoe we die communicatie
nog transparanter kunnen maken. Ik denk dat het ook te maken heeft met de vraag hoe
we ervoor zorgen dat die informatie ook goed terechtkomt waar het gehoord moet worden.
Maar de transparantie staat bij het Ctgb echt hoog in het vaandel. Daar werken zij
ook al mee.
De heer Flach van de SGP had een vraag over het uitgangspunt: geen oude schoenen weggooien
als er nog geen nieuwe zijn. Dat stelt hij ten aanzien van beschikbare alternatieven
voor wegvallende middelen. Ik ben als Vinted-shopper geen tegenstander van oude schoenen,
dus daar kan ik misschien nog weleens koffie over gaan drinken met de heer Flach.
Maar wat het toelaten van middelen of het uit de markt halen daarvan betreft, vertrouw
ik echt op de onafhankelijke wetenschappelijke instantie, en dat is het Ctgb. Dat
beoordeelt de risico's van gewasbeschermingsmiddelen en laat deze alleen toe op de
Nederlandse markt als ze veilig toegepast kunnen worden voor mens, dier en milieu.
Op het moment dat dat niet veilig kan worden toegepast volgens de hiertoe aangewezen
instanties, zoals het Ctgb, moeten we dat serieus nemen en moet de toepassing worden
verboden. Zoals ik zojuist ook al zei, is dat precies wat het Ctgb doet.
Het is natuurlijk wel het geval dat er zo veel mogelijk nieuwe en beschikbare schoenen
moeten komen. Daar ben ik ook voorstander van. Daarom werken we ook aan alternatieven,
bijvoorbeeld de groene middelen, die we meer beschikbaar willen zien. Daar zetten
we op dit moment ook maximaal op in, zowel nationaal door het Ctgb alsook binnen Europa.
Ook doen we dat door nieuwe genomische technieken mogelijk te maken in de EU via adequate
wetgeving, om planten te kunnen veredelen en weerbaarder te maken – er is ook gevraagd
naar CRISPR-Cas; daar zal ik straks ook op terugkomen – en innovatie te bevorderen.
Daarbij gaat het bijvoorbeeld om mechanische bewerking, maar ik was recent in het
kader van een werkbezoek op een symposium – daar was ik heel erg van onder de indruk
– waar ze lieten zien dat ze bijvoorbeeld ook drones gebruiken om met kunstmatige
intelligentie in een heel vroeg stadium ziektes en plagen te kunnen herkennen in teelten.
Daardoor ontdek je dat eerder dan je dat met het menselijk oog kunt waarnemen, waardoor
je ook veel meer precisietechnieken op die manier kunt gebruiken. Het lijkt me voor
al die sporen van groot belang als we daar met elkaar maximaal op kunnen inzetten.
De heer Holman (NSC):
Meerdere Kamerleden hebben de beschikbaarheid van middelen genoemd. Is er een lijst
van kritische gewassen waarvoor er de komende jaren geen gewasbeschermingsmiddelen
meer dreigen te zijn? Zo ja, welke gewassen staan er op die lijst? Is ook duidelijk
wie de trekker en de eerstverantwoordelijke is voor dat hele proces om maximaal te
voorkomen dat we in de problemen komen?
Minister Wiersma:
Ik kan zo niet zeggen of die lijst er is, maar ik kan erop terugkomen in tweede termijn.
Wel is het volgende bekend. De heer Grinwis refereerde bijvoorbeeld aan de spruitjes.
Vorig jaar is er een uitgebreid debat geweest over de kersentelers en de middelen
die toen tijdelijk zijn toegestaan. Of er een expliciete lijst is van de totale teelten
en middelen die daaraan verbonden zijn, daarop kan ik in de tweede termijn terugkomen.
Dat zou ik moeten checken. Als terugvaloptie kan er, zoals vorig jaar bij de nog niet
toegelaten middelen Exirel en Tracer, tijdelijk een uitzondering in noodgevallen worden
toegestaan. Dat kan dus. Voor wat betreft een permanentere oplossing gaat het er toch
echt om dat er meer toegelaten middelen beschikbaar komen. Uiteraard zetten we daar
ook vol op in. Maar goed, dat is de andere weg. Daarbij is het uiteraard ook aan de
producenten om middelen aan te bieden en te laten toetsen. Zo zijn er alleen al het
afgelopen jaar zeker tien groene middelen, waar we nu een loket voor hebben, aangeboden.
Dus het beschikbaar krijgen van alternatieven – dat zie ik dus ook als de nieuwe schoenen
waar de heer Flach aan refereerde – is van groot belang. Daar moeten we met elkaar
goed aan werken. Dat wordt dus ook gedaan, want dat is een van de sporen.
Dan kom ik weer terug bij een vraag van de heer Flach van de SGP. Die gaat gelijk
ook in op een vraag van mevrouw Bromet van GroenLinks-PvdA, over de KRW-normen en
de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. De heer Flach vroeg om terughoudend om
te gaan met de beoordeling in relatie tot de KRW-normen. Het antwoord is dat ik me
bewust ben van de noodzaak en de problemen waar telers voor staan als het gaat om
de beheersing van ziekten en plagen. Tegelijkertijd staan we natuurlijk ook voor een
opgave bij het halen van de doelen van de Kaderrichtlijn Water. Dit is een heel zorgvuldig
proces, waarover ik op dit moment in gesprek ben met mijn collega's van IenW, uiteraard
zowel de Minister als de Staatssecretaris. Daarbij gaat het over de routes die we
als opties hebben. Van belang daarbij zijn natuurlijk de goede waterkwaliteit, het
voldoen aan Europese afspraken maar ook de impact voor de agrarische bedrijfspraktijk.
Dat kost tijd. Dat is ook de reden dat ik de verschillende sporen gedeeld heb, waaruit
op dit moment dus nog geen keus gemaakt is. Dit moet echt zorgvuldig gebeuren, en
ik ga ervan uit dat ik begin 2025 de Kamer daarover kan informeren.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
De Kaderrichtlijn Water schrijft voor dat het water in Nederland in 2027 schoon is,
dus dan heeft de Minister nog twee jaar. Gaat ze dat dan redden?
Minister Wiersma:
We zijn op dit moment volop bezig met de uitwerking van beleid. Daarover komt, als
het goed is, eind deze week een aantal brieven uw kant op. De inzet is natuurlijk
erop gericht te voldoen aan de Europese en nationale wet- en regelgeving en afspraken
die we gemaakt hebben. Dus de inzet is daar zeker op gericht. Dat is ook wat in het
regeerprogramma staat.
De voorzitter:
Dat leidt nog tot een interruptie van mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Ja, sorry, want ik zit naar de Minister te luisteren en dan begrijp ik wel heel erg
de zorg van mevrouw Bromet dat 2027 echt heel dichtbij is. De Minister zegt dan: er
is allerlei beleid in ontwikkeling en u krijgt een brief. Ik weet niet of ik daar
nu veel rustiger door slaap vannacht. Dus kunt u toch nog even aangeven met welk urgentiegevoel
u de komende tijd in gaat en op welke manier wij als Kamer een beetje gerustgesteld
kunnen worden dat er de komende tijd echt stappen worden gezet – dus dat er niet alleen
een brief en beleid komen, maar dat er ook echt stappen worden gezet – om te zorgen
dat we daar in 2027 zijn?
Minister Wiersma:
Wat betreft de toelating van gewasbeschermingsmiddelen in relatie tot de KRW kom ik
toch weer terug op wat ik net zei: het is een zorgvuldig proces, waarbij de verschillende
belangen die ik zojuist noemde goed afgewogen moeten worden. Daarover ben ik op dit
moment met mijn collega's van IenW nog in gesprek. Daar kan ik niet op vooruitlopen,
dus zodra daar iets uit voortvloeit, kom ik daarop terug. Weet wel dat de KRW een
van de belangrijkste opgaves is waar ik mezelf de komende periode voor zie staan en
waar we voor aan de lat staan – ook de sector zelf. Dat zal in mijn beantwoording
van andere vragen straks ook terugkomen: dit is een van de onderwerpen waar ook de
sector zelf mee aan de slag moet. Voor een gedeelte heeft dat te maken met dat benchmarkingsysteem,
zoals net ook door de Kamer aangegeven. Maar we hebben in het regeerprogramma ook
afgesproken dat we willen overstappen op een systematiek van doelsturing. Dat is allemaal
in ontwikkeling. Ik hoop volgend jaar met wat concretere voorstellen daarvoor te komen.
In mijn hoedanigheid als bestuurlijk trekker voor NOVEX heb ik toevallig gisteren
– of was het eergisteren? Excuus, de dagen vliegen voorbij – contact gehad met iemand
van het waterschap Peel. Die zijn op perceelsniveau bezig met afvloeiing van gewasbeschermingsmiddelen;
dat is echt heel interessant. Ik ga daar maandag ook op werkbezoek. Dan wil ik hierover
ook specifiek bijgepraat worden, omdat dat volgens mij de kennis en inzichten biedt
die we nodig hebben om ook op deze onderwerpen in relatie tot de KRW de komende tijd
goede stappen te gaan zetten. Daar wordt dus alle energie op ingezet. De KRW zit er
al heel lang aan te komen. Ik had niet verwacht dat ik daar in de vier maanden dat
ik hier nu rondloop al een pasklaar antwoord op zou hebben, maar het is echt een van
mijn prioriteiten. Dat doe ik in goed overleg met mijn collega's van IenW.
De BBB had een vraag naar aanleiding van een motie van de heer Grinwis. Die heeft
betrekking op de drie opties in de brief over de impact van toelating; er wordt gevraagd
naar een inschatting van de gevolgen van de opties voor de agrarische praktijk. De
motie ging zowel over de toelating als de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.
Het antwoord is om goed na te gaan welke maatregelen het snelst effectief zijn. Om
die normoverschrijdingen terug te dringen en de impact voor de agrarische bedrijfspraktijk
te minimaliseren hebben we extra tijd nodig, want ingrijpen op de toelating kan mogelijk
als consequentie hebben dat telers op onoverkomelijke problemen stuiten om plagen
of ziektes te beheersen. Dat is ook de reden dat het echt zaak is om dit zorgvuldig
na te gaan en alleen in te zetten wanneer dat nodig is.
De heer Flach van de SGP had ook een vraag over de uitbreiding van toepassingen naar
kleine teelten, of die ondersteund kan worden en of die sneller beoordeeld en toegelaten
kunnen worden. Ik heb goed nieuws voor de heer Flach, want er is al een Fonds Kleine
Toepassingen. Daaruit kunnen toelatingsaanvragen voor kleine toepassingen financieel
ondersteund worden. Aanvragen voor laagrisicomiddelen voor de kleine teelten worden
met voorrang behandeld door het Ctgb. Daarbovenop heeft het Ctgb voor laagrisicomiddelen
een vereenvoudigde route ingesteld voor de uitbreiding van een bestaande toelating
met kleine toepassingen en voor de uitbreiding van een bestaande toelating met grote
toepassingen vanwege een uitzonderlijke behoefte. Dit fonds wordt fiftyfifty door
de sector en door het departement, door LVVN, gefinancierd. We ondersteunen dat dus
zeker en daar is veel aandacht voor.
De heer Flach had nog een vraag over hoe de voorgestelde voorrang in de praktijk wordt
vormgegeven rond toelating van alternatieve middelen. Het antwoord is dat ik me op
nationaal en Europees niveau inzet om laagrisicostoffen en -middelen, waaronder veel
biologische middelen, makkelijk en zo snel mogelijk goedgekeurd en toegelaten te krijgen.
Daarvoor heeft het Ctgb – ik heb er zojuist ook al even aan gerefereerd – sinds januari
dit jaar een groen loket ingericht. Via dit loket worden die aanvragen voor laagrisicomiddelen
met voorrang behandeld. Ik gaf zojuist al aan dat er nu al zeker tien gedaan zijn
en drie nog in behandeling zijn. Dus ook Europees gezien blijven we erop inzetten
om de eisen voor laagrisicostoffen en -middelen te verlagen, zodat we de beoordelingsprocedures
kunnen versnellen. Zo heeft Nederland bijvoorbeeld actief bijgedragen aan het aanpassen
van de indieningsvereisten voor micro-organismen. Daarbij is het, zoals ik zojuist
ook aangaf, wel cruciaal dat de producenten daarvan daadwerkelijk die toelatingen
gaan aanvragen voor de Nederlandse markt en dat de telers ze vervolgens ook gaan gebruiken.
Dan kom ik op de volgende vraag, van de heer Holman over – dat onderwerp is al een
aantal keren voorbijgekomen – de cumulatie van verschillende middelen in relatie tot
mogelijke neurodegeneratieve werking, om die te voorkomen. Ik denk dat ik zojuist
in principe het antwoord al heb gegeven. Ik vind het uiteraard ook belangrijk dat
bij de goedkeuring en toelating goed wordt toegezien op cumulatie en dat dit zorgvuldig,
uiteindelijk ook op Europees niveau, gebeurt. Ik heb zojuist al aangegeven dat ik
onderzoek daartoe financier. Een van die onderzoeken ziet juist op die cumulatie en
dat toetsingskader. De methode moet volgend jaar al toepasbaar zijn. Daarnaast is
er een onderzoek dat we financieren en dat is dat naar het ontwikkelen van testrichtlijnen
voor de ziekte van Parkinson. Dat onderzoek is recentelijk van start gegaan en heeft
een doorlooptijd van vijf jaar. Het zijn dus twee onderzoeken. Dat voor cumulatie
in het bijzonder zou volgend jaar klaar voor gebruik moeten zijn voor de toepassing
bij de risicobeoordeling. Uiteraard zijn we daarover ook in goed contact met de EFSA.
De heer Holman had ook nog een vraag over de accumulatie in het voedsel. Ik snap dat
er zorgen bestaan over die cumulatieve effecten en de stoffen waar die op gebaseerd
zijn, maar voor de residuen van gewasbeschermingsmiddelen op voedsel hebben we hele
strenge wettelijke normen. Bij die normen worden echt heel ruime veiligheidsmarges
gehanteerd om de volksgezondheid te beschermen. Daarnaast is het belangrijk om wetenschappelijke
methoden over die cumulatie verder te ontwikkelen. Enerzijds wordt dat dus nu ook
gedaan. Er wordt nu door het RIVM in opdracht van zowel LVVN als VWS in Europees verband
gewerkt aan het uitbreiden van de methodiek voor cumulatieve effecten. Ik zal dit
ook bij de Europese Commissie onder de aandacht blijven brengen. Maar goed, zoals
ik zojuist al zei: er wordt verwacht dat het toelatingscriterium volgend jaar gebruiksklaar
is.
Mevrouw Podt van D66 vroeg hoe ik sta tegenover het verkleinen van de gebruikersnorm
met een factor 10. De WUR is al gevraagd om te werken aan een onderbouwde veiligheidsfactor
voor de cumulatieve effecten in het milieu. Daarmee wil ik bijdragen aan de Europese
discussie. Ik vind het belangrijk dat we toewerken naar een Europese geharmoniseerde
veiligheidsfactor en dat we niet als lidstaat solo opereren. Dat is ook de reden waarom
mijn ministerie en mijn ambtsvoorganger in 2021 aan de Europese Commissie hebben voorgesteld
om een veiligheidsfactor te gebruiken zolang er nog geen wetenschappelijk onderbouwd
richtsnoer is voor het meenemen van cumulatie. De Commissie heeft zich toen niet duidelijk
uitgesproken over de wenselijkheid daarvan en wees op de diverse onderzoekstrajecten
hieromtrent en de complexiteit van het vraagstuk.
Mevrouw Vedder had een vraag...
Mevrouw Podt (D66):
Het gaat hier om de veiligheid, om een opeenstapeling van dingen waarvan verschillende
wetenschappers zeggen: wij maken ons daar zorgen over. Ik begrijp niet zo goed dat
de Minister dan als antwoord geeft: ik wil niet vooroplopen ten opzichte van andere
lidstaten. Veiligheid en gezondheid zouden toch juist gebieden moeten zijn waarop
je als Europese lidstaat voorop wilt lopen?
Minister Wiersma:
Ik heb zojuist gezegd dat we vanuit mijn departement een onderzoek gefinancierd hebben
naar cumulatie. Het staat niet ter discussie dat het van belang is om hier wetenschappelijke
inzichten over te verkrijgen. Dat moet en dat doen we ook. Dat staat niet ter discussie,
maar conform de huidige wetenschappelijke inzichten ga ik niets afdoen aan de huidige
beoordeling door het Ctgb. Het onderzoek waaraan u refereert, komt volgend jaar beschikbaar.
Op het moment dat er twijfel bestaat over een stof, dan wordt die uit de markt gehaald.
Mevrouw Vedder vroeg hoe ik kijk naar weerbare rassen en CRISPR-Cas. Weerbare rassen
zijn uiteraard van cruciaal belang, ook voor een robuuste teelt, die weerbaar is tegen
ziektes, plagen en veranderde weersomstandigheden. Ik was afgelopen maandag bij een
aardappelveredelingsbedrijf in Zeeland. Dat is een heel mooi bedrijf. Het duurt nu
zes jaar. Dat is knap, want het duurde voorheen twaalf jaar. Inmiddels duurt het zes
jaar, wat heel knap is. CRISPR-Cas kan daarin van groot belang zijn. Dit is een onderwerp
van mijn collega, van Staatssecretaris Rummenie. Hij is op dit moment hard bezig om
er in de EU voor te pleiten dat we dit in de gereedschapskist van de veredelaars krijgen,
zodat ze daar gebruik van kunnen maken. Wij zijn er een groot voorstander van. De
EU is op dit moment met wetgeving bezig. Ik juich dit van harte toe, want ik ben een
voorstander van innovatie en dit is een hele belangrijke innovatie. We hopen dat Polen
dit straks gaat oppakken. Dat zullen we ook bepleiten in de Landbouw- en Visserijraad.
Mevrouw Vedder had nog een vraag, over de beleidsregel van het Ctgb om in te grijpen
bij overschrijdingen. Kan ik aangeven hoe wordt voorkomen dat een goede teler lijdt
onder het gedrag van een teler die de regels overtreedt? In die beleidsregel is door
het Ctgb rekening gehouden met onzorgvuldig gebruik. De beleidsregel is erop gericht
om overschrijdingen van het toelatingscriterium aan te pakken die het gevolg zijn
van gebruik volgens de wettelijke gebruiksvoorschriften. Het Ctgb gaat dus niet ingrijpen
bij incidenten. Maar op het moment dat de naleving structureel slecht is en leidt
tot structurele overschrijdingen, dan zal het Ctgb dat meenemen en daarnaar kijken.
Mevrouw Bromet van GroenLinks-PvdA vroeg of ik het Ctgb zou kunnen vragen om in kaart
te brengen welke toegestane middelen op basis van dezelfde werkzame stoffen per teelt
bestaan en om vervolgens in de gebruiksvoorschriften op te nemen dat een stapeling
van deze middelen verboden is. Ik wil vooropstellen dat het van het allergrootste
belang is dat gewasbeschermingsmiddelen alleen op de markt komen op het moment dat
ze veilig kunnen worden toegepast. Al sinds «21 neemt het Ctgb maatregelen tegen het
stapelen van dezelfde stof in verschillende middelen binnen het gebruiksvoorschrift.
Hier wordt dus al aan gewerkt door het Ctgb sinds «21.
De heer Grinwis van de ChristenUnie vroeg hoe ik inspeel op de veranderde omstandigheden
in het beleid richting het Ctgb. Het antwoord is dat het ministerie en het Ctgb voortdurend
in contact zijn, ook over ontwikkelingen rond toelating, het middelenpakket en het
beoordelingskader. Daarover is voortdurend contact. Iedereen beziet vanuit zijn eigen
rol wat we daarin moeten doen. Er wordt dus op ingespeeld. Er is veelvuldig contact
over alle veranderende omstandigheden.
De heer Grinwis had ook een vraag over de spruitjesteelt en over hoe we schimmels
in de toekomst bestrijden. Ik zie mevrouw Vedder lachen. Ik dacht ook ineens aan spruitjeslucht.
Het is lastig om biologisch te telen. Het is aan gewasbeschermingsmiddelenproducenten
om aanvragen te doen voor alternatieve middelen. Daar ga ik niet over. Daar hadden
we het zojuist ook over, in reactie op wat de heer Holman vroeg. Wat wel zo is – dat
ligt in het verlengde daarvan – is dat de spruitjestelers natuurlijk een aanvraag
kunnen doen voor het gebruik van niet-toegelaten middelen in het geval van een noodsituatie.
Ik noem het voorbeeld van de kersentelers. Op dat moment kan ik een besluit nemen
en daarbij laat ik mij uiteraard adviseren door het Ctgb en de NVWA. Dat is de procedure
die we doorlopen.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik hoop dat ik dit ook een beetje in de geest van collega Grinwis doe. De moeilijkheid
voor de kleine teelten zit «m in het feit dat de producenten van gewasbeschermingsmiddelen
het interessant moeten vinden om producten te ontwikkelen voor zo'n teelt. Dat is
heel vaak niet het geval, omdat het niet rendeert. Dat gaat ons waarschijnlijk uiteindelijk
die kleine teelten kosten, terwijl we die wel graag willen behouden. Hoe kijkt de
Minister daarnaar? Ziet zij nog kansen voor ons als politici en beleidsmakers om daar
een rol in te spelen?
Minister Wiersma:
Dat is een goede vraag. Binnen ons bereik doen we daar al iets aan. Ik zei net al
iets over de fondsen voor kleine teelten. Ik zie zeker het belang ervan. Ik deel ook
de onderliggende zorg die ik hier hoor. Het zou zonde zijn als er geen toelating plaatsvindt
in die teelten omdat het kleine teelten zijn en we daardoor belangrijke oud-Hollandse
groente of wat dan ook zouden verliezen. Ik zal dit in het vervolg meenemen als we
echt tot de uitwerking van beleid komen. Misschien zijn er haakjes waarvoor we nog
extra oog kunnen hebben, naast datgene wat ik al aangaf, namelijk dat we de fondsen
voor toelating van die middelen gedeeltelijk financieren. Maar ik hoor wat u zegt,
in het verlengde van de heer Grinwis. Ik denk dat we met elkaar moeten kijken wat
we daarmee kunnen doen.
Dan kom ik op een vraag van de heer Van Campen. Ik zie hier een tweeledige vraag over
workload van het Ctgb, omdat het zo'n mooie instantie is en die ook door heel veel
andere Europese landen en door bedrijven ingezet en gebruikt wordt. Ik zie hier ook
een kostencomponent, dat de Nederlandse belastingbetaler voor die kosten opdraait
omdat de bedrijven voor hun toelating relatief vaak naar het Ctgb stappen. De vraag
is wat ik daaraan kan doen en of ik wil agenderen in de Landbouw- en Visserijraad
dat dat anders moet. Wij kwamen net al tot de conclusie dat deze en gene inderdaad
veelvuldig gebruikmaken van het Ctgb. Ik wil daarbij wel benadrukken dat de kosten
die wij betalen echt zitten op de adviezen die zij aan ons geven. Als het gaat om
de toelating van stoffen betaalt de aanvrager dat. De overheid staat voor 15% van
de totale kosten van het Ctgb en de bedrijven dus voor 85% van die kosten. Wij betalen
voor beleidsadvisering en bezwaar en beroep, inclusief openbaarmakingsverzoeken. Daar
zit het dus niet in, maar ik ben het met u eens dat het belangrijk is dat die totale
werklast beter en evenrediger verdeeld gaat worden over de lidstaten. Dat ga ik aan
de orde stellen in de Landbouw- en Visserijraad.
Dat was het blokje toelating, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik zie dat dat een verzadigende beantwoording is, dus we gaan door naar
het volgende blokje. Nee? Niet? Ik zie alleen het lid Kostić en mevrouw Bromet.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Volgens mij zijn onder het kopje toelating wat vragen ...
De voorzitter:
Het lid Kostić, u heeft een interruptie. Gaat uw gang.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Excuus, voorzitter. Volgens mij zijn onder toelating wat vragen onbeantwoord gebleven
– maar misschien komen ze in de volgende ronde – over cumulatie, met name naar het
milieu. De beantwoording ging volgens mij over wat volgend jaar ingaat en dat gaat
over cumulatie met betrekking tot mensen, de effecten daarop. Ik was dus specifiek
benieuwd naar cumulatie met betrekking tot het milieu en ook water.
De voorzitter:
Die is beantwoord, dus dat rekenen we gewoon als een interruptie. De Minister.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Nou, voorzitter...
De voorzitter:
Nee, we kennen hoe u dat doet. Het is dus een interruptie en de beantwoording is aan
de Minister.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Hier maak ik echt bezwaar tegen, voorzitter. We hebben vier interrupties en dit is
niet beantwoord.
De voorzitter:
U doet vaker iets onder de noemer «onbeantwoorde vragen». Dit is een interruptie,
want ik heb goed gehoord dat de Minister de vraag heeft beantwoord. Maar de Minister
krijgt de gelegenheid om er nog eens nader op in te gaan.
Minister Wiersma:
De risicobeoordeling die volgend jaar komt, is inderdaad gericht op gezondheid. Voor
milieu wordt daar ook naar gekeken, maar dat ligt wel een stuk complexer. Dat loopt,
maar dat is niet volgend jaar al toepasbaar. Wanneer kan ik zo niet zeggen. Ik kan
daar in de tweede termijn wel even op terugkomen.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Bromet, een interruptie.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik heb ook nog een vraag over de beantwoording van de Minister. Zij zegt dat het Ctgb
al kijkt naar stapeling van stoffen, maar ik heb begrepen dat dat maar voor vier stoffen
zo is. Klopt het dat er maar voor vier stoffen naar die stapeling wordt gekeken of
wordt er naar alle stoffen gekeken?
Minister Wiersma:
Ik kom hier in de tweede termijn op terug. Ik weet niet hoeveel stoffen dat zijn,
of dat er vier zijn of alle stoffen. Volgens mij is cumulatie, echte cumulatie, waar
ze op dit moment aan werken, aan een kader daarvoor in de risicobeoordeling. Maar
hoeveel het exact zijn? Ik kom in de tweede termijn wel even terug op hoeveel het
er zijn.
De voorzitter:
En dan is er ook nog een interruptie van mevrouw Vedder.
Mevrouw Vedder (CDA):
Zitten de vragen over de KUG in dit blokje of in een ander blokje?
Minister Wiersma:
Die heb ik volgens mij voorbij zien komen in een ander blokje.
De voorzitter:
Dan gaan we naar het blokje gebruik.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Gebruik en verduurzaming. Recent heeft de Europese Commissie de
goedkeuring van glyfosaat met tien jaar verlengd. Die beslissing is genomen op basis
van een beoordeling door de EFSA, maar er zijn ook heel veel wetenschappelijke studies
beoordeeld door de instanties uit de lidstaten. Nog niet zo lang geleden hebben we
er tijdens het vragenuur ook uitgebreid over gesproken. Uit die beoordeling blijkt
dat er geen kritische zorgpunten zijn en dat glyfosaat veilig kan worden toegepast.
Uiteraard neem ik zaken die volksgezondheid en veiligheid aangaan zeer serieus. Daarom
hebben we in het regeerprogramma ook opgenomen dat we onafhankelijke wetenschappelijke
adviezen van de daarvoor aangewezen instanties volgen.
Ik ga over naar de vragen. Daar zal ook een hele hoop in terugkomen. Ik hoorde zojuist
een opmerking over de uitgebreide beantwoording. Ik begin bij vragen van de heren
Grinwis, Pierik en Van Campen. Die waren hieraan gerelateerd en gaan over het inperken
van alternatieven voor glyfosaat: wat houden de randvoorwaarden in als die slechter
zijn voor het klimaat? De aanverwante vraag is hoe ik ervoor ga zorgen dat oplossingen
betaalbaar en uitvoerbaar blijven voor de sector. Ik zie daar een aantal randvoorwaarden
bij. Die moeten uitvoerbaar en betaalbaar zijn; dat lijkt me logisch. De impact van
een alternatief op andere doelen – dat kan stikstof, klimaat of biodiversiteit zijn
– moet niet nadeliger zijn dan de impact van gangbare methoden.
Aangezien het hier gaat om het voorschrijven van een alternatief, zoals zojuist heel
terecht werd aangekaart door de heer Holman, is een verbod op glyfosaat niet aan de
orde; dat kan juridisch gezien niet. Als we alternatieven gaan voorschrijven, moet
dat dus wel op een zorgvuldige manier gebeuren. Ik ga me daarbij laten adviseren.
Wat nu voorligt met de AMvB, is dat er alleen maar een haakje wordt opgenomen dat
kan leiden tot een ministeriële regeling. Bij de toetsing van die randvoorwaarden
laat ik me uiteindelijk adviseren door zowel de wetenschap als de sector.
Dan de opmerking met betrekking tot het klimaat. Ik heb ook collega's in dit kabinet
die dat van groot belang vinden en er ook echt op toezien dat alle voorstellen waarmee
ik kom, geen negatieve invloed hebben op hun doelen. Dat geldt op het gebied van zowel
het klimaat als uiteraard de waterkwaliteit. Daarom is het van belang niet alleen
vol in te zetten op voldoende alternatieven, maar ook op innovatie, want het is gewoon
belangrijk dat er ook iets voorhanden is als we toe willen naar alternatieven om de
gewassen te beschermen, in de brede zin van het woord.
De heer Holman (NSC):
Ik ben blij dat de Minister de zaken uitermate serieus neemt, maar ik zou graag toe
willen naar maximaal niet gebruiken. Ik heb iets geschetst met McDonald's als voorbeeld,
maar voor anderen geldt dus ook dat we in de vorm van teeltvoorschriften en leveringsvoorwaarden
veel meer kunnen doen. Ik schets eigenlijk dat ik het gedrag van McDonald's onverantwoord,
onmaatschappelijk gedrag vind. Is de Minister dat met mij eens? Ligt daarin een uitdaging
voor het bedrijfsleven?
Minister Wiersma:
Ik ben het wel eens met de heer Holman. Dat is ook de reden van het volgende. Wij
kunnen allemaal kaders stellen en verplichtingen opleggen, maar volgens mij zijn juist
ook de keten- en sectorpartijen aan zet om hierin stappen te zetten. Dat kan ook zeker
door middel van het opnemen van leveringsvoorwaarden. We zien dat dat namelijk ook
in andere sectoren echt wel leidt tot een beweging. Ik zou zeggen: ik heb liever dat
de handschoen ook wordt opgenomen door sector- en ketenpartijen dan dat wij met allerlei
voorschriften en regels komen. Ik ben het dus eens met de heer Holman. Bij dezen zou
ik dat signaal ook nadrukkelijk willen uitspreken. Maar ik ben de afgelopen week en
daarvoor natuurlijk ook in gesprek geweest met veel sectorpartijen. Ik zie ook dat
er goede stappen worden gezet en dat men zich bewust is van het belang daarvan, of
dat nou is met oog op het milieu of op het maatschappelijk draagvlak. Maar de ketenpartijen
hebben daar ook absoluut een rol in, of het nou om de buitenbeentjes gaat of over
gewasbescherming. Helemaal mee eens.
De heer Flach vroeg of ik het voorstel zoals het nu voorligt ook in zou willen perken
en er criteria aan wil hangen. Het is altijd laveren van ... Laat ik het zo zeggen:
de wens is zeer divers. De criteria die aan het voorstel hangen dat nu voorligt, zijn
er juist om ervoor te zorgen dat er echt gedegen en gedragen alternatieven zijn, en
dat er pas tot voorschrift wordt overgegaan als die er daadwerkelijk zijn en zowel
de wetenschap als de sector daarover advies kunnen geven. De criteria zijn dus noodzakelijkheid,
geschiktheid en evenredigheid. In navolging daarvan heb ik ook verduidelijkt dat ik
vind dat het in de praktijk doeltreffend, doelmatig, uitvoerbaar en betaalbaar moet
zijn.
Ik begrijp de vraag over het inperken van het voorstel. Op dit moment staat er in
de AMvB iets over chemische gewasbeschermingsmiddelen in de brede zin. Dat komt doordat
het haakje dat nu geslagen is, aan een wet gehangen moet worden. In de wet wordt alleen
gesproken over gewasbeschermingsmiddelen, en niet over glyfosaat. Het inperken van
het voorstel via die weg is dus geen optie, omdat je daar geen haakje in de wet voor
kunt maken. Dat heeft tot dit voorstel geleid. Uiteraard zullen die criteria en randvoorwaarden
ook goed beschreven worden in de nota van toelichting, voordat het naar de Raad van
State wordt gestuurd.
De heer Flach had het erover dat het mechanisch vernietigen van groenbemesters in
het voorjaar soms lastig is. Ik zie uitvoerbaarheid ook als belangrijk criterium voordat
we overgaan tot het mogelijk verplichten van alternatieven. In dat geval zullen we
dus ook rekening houden met eventuele ongunstige weersomstandigheden in het voorjaar
voor het mechanisch vernietigen van groenbemesters en vanggewassen.
Mevrouw Podt van D66 vroeg of ik de moties over het de facto verbod vanaf 2025 ga
uitvoeren. Er zijn verschillende moties aangenomen om glyfosaat te verbieden. Mijn
ambtsvoorganger heeft uw Kamer er reeds over geïnformeerd dat dit juridisch gezien
onmogelijk is. Het verplichten van alternatieven is dus wel een begaanbare weg. De
eerste stap daartoe is gezet met de AMvB in het voorliggende voorstel. Ik ben dus
wel voornemens – dat heb ik ook met uw Kamer gedeeld – om dit voorstel via de ministerraad
voor advies naar de Raad van State te sturen. Inwerkingtreding van de AMvB is pas
de eerste stap. Daarna is het ook mogelijk om via een ministeriële regeling alternatieven
te verplichten.
De voorzitter:
U bent eigenlijk door uw interrupties heen, mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Nee, ik had er nog één.
De voorzitter:
Ja, maar dat is eigenlijk een beetje dezelfde situatie als bij het lid Kostić. Ik
denk dat we het even ... U stelt voor om er allemaal één extra te doen? Ja? Oké, dan
doen we dat. Maar dan blijven we wel allemaal binnen de 30 seconden. Het is namelijk
niet mijn tijd; u doet dat voor uw collega's.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter, dat respecteer ik. Een hele korte vraag: is gewoon ploegen ook zo'n alternatief?
Minister Wiersma:
Dat wordt getoetst. Maar dat zou in principe een alternatief kunnen zijn. Mechanische
bewerking in de brede zin des woords kan natuurlijk ook, mits die voldoet aan de criteria
en de randvoorwaarden. Zeker.
De voorzitter:
Lid Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik had alleen een punt van orde, en dat is nu opgelost.
De voorzitter:
Maar u wilde volgens mij interrumperen? Nee? Oké. Dan een interruptie van mevrouw
Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Dat was het antwoord op mijn vraag, maar toch niet, want deze vraag had ik niet gesteld.
Mijn punt is dat alternatieven net zo goed of nog beter moeten scoren dan glyfosaat.
Maar er worden allerlei randvoorwaarden aan gesteld, waardoor je jezelf moet afvragen
of dit de facto nu wat gaat opleveren, want de kans dat glyfosaat op deze manier vermindert,
acht ik niet heel erg groot. Ik ben dus wel benieuwd hoe de Minister daarnaar kijkt.
Minister Wiersma:
Ik kijk er op deze manier naar. Glyfosaat is een toegestaan middel. Op het moment
waarop wij verplichtend andere middelen hetzij bewerkingen gaan voorschrijven, dan
moet er zorgvuldig gekeken worden of de kosten tegen de baten opwegen. Daarom vragen
we om een oordeel van de wetenschap en de sector om te kijken of de alternatieven
daaraan voldoen. Ik vind het zeker, ook juist in het kader van afwenteling en andere
milieudoelen, van groot belang om daar wel randvoorwaarden aan te hangen, want anders
kunnen de kosten weleens hoger zijn dan de baten. Dan spannen we het paard achter
de wagen en dat lijkt me ook zeer ongewenst.
Dan gaan we over naar een vraag van mevrouw Vedder. Ook de heer Grinwis en de heer
Pierik hadden hier een vraag over. De gebiedsgerichte maatwerkaanpak is van het NAJK
en de LTO. Ze vroegen of ik daar wat mee wil doen en welke mogelijkheden ik zie rondom
het aanstellen van een regisseur en een subsidieregeling daarvoor. Het antwoord is
dat ik samen met IenW al een tijd in gesprek ben met de LTO en het NAJK over dit voorstel
om normoverschrijdingen terug te dringen. Ook de waterschappen zijn erbij betrokken.
Ik ben bereid de aanpak te ondersteunen, maar ik vind dat het plan wel aan kracht
wint als er gefocust wordt op gebieden en teelten. Want het is nu al bekend waar de
meeste normoverschrijdingen zijn. Het betreft zowel het gebied als de teelt als de
werkzame stoffen. Ik wil daar ook mee starten, waardoor het uitvoerbaar wordt in de
praktijk. Dat sluit ook aan bij de motie-Grinwis over een snelle terugkoppeling van
de monitoringsgegevens door waterschappen aan het gebied. Dan kunnen we op basis van
die ervaringen besluiten of en hoe de aanpak verder kan worden uitgerold, ook naar
andere gebieden, en kunnen we dus wel echt met focus beginnen. Op de subsidieregelingen
kan ik op dit moment niet vooruitlopen, want ik heb zelf pas echt financiële middelen
beschikbaar per 2026. Over die middelen en de afwegingen daarvan moet nog besluitvorming
in het kabinet plaatsvinden. Die toezegging kan ik dus nog niet doen, maar ik sta
wel positief tegenover het plan.
De heer Pierik van de BBB had een vraag over het uitvoeringsprogramma.
De voorzitter:
Maar niet voordat mevrouw Vedder nog een interruptie heeft gepleegd.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank aan de Minister voor het antwoord. Begrijp ik het goed dat er in een bepaald
gebied een bepaalde teelt gaat worden gestart – dat snap ik ook heel goed – om daarna
te kijken hoe we dit plan van aanpak verder kunnen uitrollen? Klopt dat? Wanneer gaat
het dan ook daadwerkelijk starten? Ik vraag me af of daar dan geen middelen voor nodig
zijn.
Minister Wiersma:
We staan er positief tegenover. Dus het plan starten? Ja, maar laten we dan beginnen
in de aandachtsgebieden. Want we weten nu inderdaad in welke teelt en in welke gebieden
er normoverschrijdingen zijn. Daar moeten we op focussen. Maar de middelen heb ik
pas per «26 beschikbaar, dus dan kunnen we die eraan vasthangen. Mocht de sector daar
zelf al eerder in die focusgebieden mee willen starten, dan is dat ook goed, maar
ik heb begrepen dat er bij het totale plan nog wel wat bij moet. Daar is op dit moment
nog geen ruimte voor, maar dat zal in de besluitvorming rondom de incidentele middelen
wel een onderdeel van het gesprek zijn. We zullen kijken hoe we daar zo snel mogelijk
stappen in kunnen zetten.
Een andere vraag was hoe we de sector ondersteunen bij het uitvoeringsprogramma. Uiteindelijk
moet er natuurlijk toegewerkt worden naar een goede dekking voor gewasbeschermingsmiddelen.
Het is, zoals ik net ook al aangaf, een van de belangrijke doelsturingen en doelen
die in het kader van de KRW gehaald moeten worden. De uitvoering van de rijkstaak
in het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 is conform het regeerakkoord.
Ik heb het over de continuering van de subsidieregelingen en stimulering van biologische
middelen en laagrisicomiddelen, innovaties op het gebied van robotisering, precisietoepassing
en een systeem van benchmarking. Daar gaan we allemaal mee aan de slag. Alleen, het
is wel zo dat het gros van de middelen daarvoor in de 5 miljard zit. Het kabinet heeft
hierover nog geen besluit genomen. Maar goed, ik vind dat daar structureel geld voor
beschikbaar gesteld moet worden.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik zei in mijn inbreng al: ik ben misschien wel van tien kanten benaderd met dezelfde
vraag, in verschillende bewoordingen. Dat geeft volgens mij aan dat de sector dit
graag wil en belangrijk vindt. Ik vind het zelf ook belangrijk. Ze zeggen allemaal:
«Wij hebben behoefte aan meer duidelijkheid en meer zekerheid. Maak capaciteit vrij,
want we kunnen het niet alleen. We hebben duidelijkheid rondom budgetten nodig.» Ik
hoor het antwoord van de Minister. Kunnen wij haar daar als Kamer in ondersteunen?
Zou een ondersteunende motie bijvoorbeeld helpen?
De voorzitter:
Minister, er wordt zakengedaan.
Minister Wiersma:
Ik vraag me nu even af of dit binnen de bandbreedte valt waarbinnen ik mij namens
het kabinet kan bewegen. Ik ben natuurlijk binnen het kabinet in afstemming hierover.
Ik sta positief tegenover de initiatieven, zeker op het gebied van gewasbeschermingsmiddelen.
We moeten alle initiatieven energie meegeven; zo sta ik er echt tegenover. Daar horen
middelen bij. Daarvoor ben ik gebonden aan besluitvorming binnen het kabinet. Uiteraard
is de Tweede Kamer vrij om daarin zelf stappen te zetten. Dat is uw taak en verantwoordelijkheid.
Ik zou u de vrijheid willen geven om die afweging dan ook te maken.
De heer Flach vroeg of het etiket met de tijd mee kan gaan en of ik daarvoor zorg.
Het antwoord is dat de technische mogelijkheden voor precisiebespuiting steeds groter
worden en de gebruiksvoorschriften daar niet op zijn aangepast. Samen met stakeholders
wordt op dit moment bekeken hoe we dit generiek kunnen oplossen. Dat is dus zowel
de sector, als de overheid, als het Ctgb. Maar het aanpassen van dat soort regelgeving
heeft echt een lange doorlooptijd, omdat het ook Europese regelgeving betreft. Ik
ben het eens met de heer Flach dat dit wel moet. Ik zal daar ook aandacht voor blijven
vragen. In 2025 zal binnen het uitvoeringsprogramma specifiek aandacht worden gegeven
aan de registratie en handhaafbaarheid van precisietechnieken, ook om deze toepasbaar
te krijgen voor de praktijk.
De heer Grinwis had een vraag over het kruispunt waarmee de akkerbouwer te maken heeft.
Hij zei dat die worstelt met ziekteresistentie die is doorbroken. Hij zei dat er ziektes
en plagen zijn die op dit moment niet meer goed kunnen worden bestreden. Hij vroeg
hoe we daarop inspelen, ook vanwege een veranderend middelenpakket. Nogmaals, het
is natuurlijk zo dat gewasbeschermingsmiddelen echt alleen op de markt mogen en kunnen
komen als die aantoonbaar veilig kunnen worden gebruikt voor mens, dier en milieu.
Op het moment dat dit niet kan, moeten we dat gewoon heel serieus nemen. De toegewezen
instanties acteren daar dan ook op. Dan wordt het middel verboden. Ik zet er natuurlijk
wel op in om zo veel mogelijk alternatieven beschikbaar te krijgen. Dat is onder andere
door meer groene middelen beschikbaar te krijgen. Dat doen we door die capaciteit
en het groene loket binnen het Ctgb, dat de afgelopen jaren is opengesteld. Uiteraard
bepleiten we dat ook binnen Europa. Daarnaast hebben we het zojuist gehad over nieuwe
genomische technieken die hier een belangrijke rol in kunnen spelen om planten te
veredelen en teelten weerbaarder te maken, en over het bevorderen van innovaties,
ook op het gebied van mechanische toepassingen, precisietechnieken of bijvoorbeeld
het gebruik van drones. Tot slot is het, zoals ik zojuist in het eerste blokje al
een aantal keren heb gezegd, ook aan de markt om hierop in te spelen door alternatieven
te ontwikkelen en toelating daarvoor te vragen.
De heer Flach had ook een vraag over investeren in praktijkonderzoek. Hij had een
amendement om dit op te plussen en vroeg of die handschoen opgepakt wordt. Ja, ik
vind ook dat daar structureel geld voor beschikbaar moet komen en dekking voor moet
zijn. Dat gaat ook over de uitvoering van de rijkstaak in het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie Gewasbescherming. Het is ook opgenomen in het regeerprogramma. Dat geldt
ook voor de continuering van subsidieregelingen en de stimulering van biologische
en laagrisicomiddelen, innovaties ... Ik kan de hele riedel weer opnoemen, maar dat
doe ik maar even niet. En nogmaals, ik vind dat daar structurele dekking voor moet
komen, maar die moeten we op dit moment vinden in de incidentele middelen, in die
5 miljard vanaf «26. De besluitvorming daaromtrent moet nog plaatsvinden.
Mevrouw Bromet had een vraag over gebruiksregistratie en zei dat risicomiddelen eigenlijk
alleen gebruikt zouden moeten worden op receptuur, bijvoorbeeld bij een ernstige plaag.
Zij vroeg of die mogelijkheden er zijn. Laat ik vooropstellen dat ik zeker mogelijkheden
zie, met name voor de sector zelf, om voorstellen te doen voor het terugdringen van
het gebruik van chemisch-synthetische hoogrisicogewasbeschermingsmiddelen. Sectororganisaties
kunnen daarvoor een gids voor goede gewasbeschermingspraktijken opstellen. Daarin
geeft de sector zelf aan hoe geïntegreerde gewasbescherming moet worden toegepast.
Ik zie ook kansen voor de afnemers in de keten, zoals de heer Holman zojuist ook in
zijn interruptie aangaf. Afnemers kunnen strengere leveringsvoorwaarden opnemen waarbij
er vervolgens echt wel een ontwikkeling gaande is. De afnemers kunnen daarbij ook
ondersteunen, hetzij door een iets hogere financiële compensatie in het verdienvermogen
van de boeren. Dat zijn de mogelijkheden die ik daarvoor zie.
De heer Grinwis vroeg of de subsidieregeling geïntegreerde gewasbescherming succesvol
is en of die verlengd wordt. Die is in 2023 en 2024 opengesteld en had als doel om
innovatie en het gebruik van preventieve en niet-chemische maatregelen tegen ziekten,
plagen en onkruid te stimuleren. Er is beperkt gebruikgemaakt van de mogelijkheid
om aanvragen in te dienen voor innovatieprojecten, maar er was wel heel veel belangstelling
voor investeringen om groenbemesters en vanggewassen mechanisch te vernietigen en
om ziekten, plagen en onkruid op een niet-chemische wijze te bestrijden. De openstelling
van de subsidiemodule heeft geleid tot veel meer aanvragen dan toegekend konden worden
gezien het budget. Dus ik zie het zeker als een succesvolle subsidieregeling en wil
onderzoeken of een derde openstelling daarvan financieel haalbaar is.
Het lid Kostić had een vraag over een heffing op pesticidengebruik. Ik zie een rol
voor de sector zelf om voorstellen te doen om chemisch-synthetische gewasbeschermingsmiddelen
terug te dringen. Ik heb zojuist al iets gezegd over die gids voor goede gewasbeschermingspraktijken
waarin ze dat voorschrijven, en over de rol van de afnemers. Ik zie zelf niet zo veel
in een heffing, maar ik zie wel dat de sector daar ook echt mee aan de slag moet gaan,
bijvoorbeeld via die benchmarksystematiek waar de sector nu zelf mee bezig is. Er
worden echt stappen gezet, maar een heffing in deze zin lijkt me prematuur.
Dan hebben een aantal partijen in dit blokje nog vragen gesteld over de lelieteelt.
Ik heb vorige week een brief gestuurd over de uitspraak van de rechters. Daar kan
ik nu dus verder niets over zeggen, ook omdat er nog een aantal zaken lopen. Er wordt
in de bollenteelt inderdaad relatief veel gebruikgemaakt van gewasbeschermingsmiddelen.
Voor een deel zijn dat middelen die ook in de biologische sector zijn toegestaan.
Dat zijn de oliën waar mevrouw Nijhof net ook aan refereerde. De sector, zowel de
teelt als de handel, heeft aangekondigd zelf ook te zien dat de handschoen opgepakt
moet worden om het gebruik van die gewasbeschermingsmiddelen terug te brengen. Dat
werken ze op dit moment uit in een convenant, dat dit jaar gereed moet zijn. Ik waardeer
dat en vertrouw erop dat dat dit jaar ook gereed is. Ik zal dat goed in de gaten houden.
Daarbij gaat de benchmark, die ik in de brief van gisteren ook heb benoemd, inzicht
geven in het gebruik in de bollensector. Die gaan daar ook aan meedoen, als ze daaraan
mee gaan doen. Ik heb begrepen dat daar gesprekken over lopen, want dat zorgt voor
transparantie in het gebruik en meer bewustwording in de zin van: waar sta je in vergelijking
met je collega's? Het kan een goede prikkel zijn om door middel van andere praktijken
via zo'n systeem te leren en die prikkel te krijgen. Want ik ken ook een aantal boeren
en die willen toch altijd net zo goed presteren als de rest. Dus ik ben heel positief
over dat benchmarkingsysteem. Dat past ook heel goed bij de overgang waar we voor
staan op het gebied van niet alleen gewasbescherming maar ook doelsturing. Dus in
het totaalpakket denk ik dat daarin grote stappen gaan en zullen worden gezet.
Ten derde is het in elke teelt ... Dat is niet alleen in de bollenteelt, want helaas
heb ik ook het bericht gelezen van de NVWA over de naleving van de kersenteelt. Daar
ben ik ook teleurgesteld in, want naleving van de gebruiksvoorschriften die door het
Ctgb zijn opgesteld, is van cruciaal belang. Ik vind echt dat de telers, de adviseurs
en de rest van de keten hier werk van moeten maken, want ook dat valt en staat met
maatschappelijk draagvlak. Dus ik zie het grote belang daarvan, maar de verantwoordelijkheid
voor naleving ligt echt bij de telers en indirect bij de keten, die de telers daarop
mag aanspreken. Dat doe ík ook. En ik merk ook dat u dat doet in uw inbreng. Ik denk
dat dat goed is, dat dat veelvuldig gehoord wordt en dat dat ook een belangrijke prikkel
is.
Het laatste punt, dat ook een aantal keer is aangestipt, gaat over de ruimtelijke
ordening in relatie tot het gebruik. Als het bijvoorbeeld gaat om het toestaan van
woningbouw naast agrarische percelen, zijn de gemeenten het bevoegd gezag. Dat is
ook logisch, want zij hebben toezicht op de lokale situatie en kunnen de afwegingen
maken die recht doen aan de specifieke plaatselijke omstandigheden. Op dit moment
is er geen wettelijke verplichting om een spuitzone te hanteren bij woningbouw, maar
jurisprudentie heeft inmiddels wel min of meer geleid tot een soort vuistregel. Dat
is die 50 meter. Gemeenten kunnen daarvan afwijken, maar ik snap ook dat het lastig
is om zo'n afweging te maken en dat ze daar liever een kader voor hebben.
Op dit moment is er al een handreiking beschikbaar om die afweging te maken, maar
er is wel nog steeds behoefte aan een meer wetenschappelijk gebaseerd afwegingskader
om die onderbouwing te versterken. Om in die behoefte te voorzien hebben we op dit
moment vanuit LVVN samen met RVO de opdracht gegeven aan de WUR en het RIVM om een
onderzoek te beginnen dat dat kader zal ontwikkelen en definiëren. Dat doen we ook
om de decentrale overheden daarbij te helpen en te ondersteunen.
Dit was het einde van mijn blokje, voorzitter.
De voorzitter:
Laten we een inventarisatie doen, maar dan wel even kort in een paar steekwoorden.
Eerst mevrouw Podt.
Mevrouw Podt (D66):
Ik hoop dat dit niet een signaal is van hoe belangrijk het is, maar ik heb mijn beide
vragen over omwonenden gemist en de motie die gaat over het gebruik van bestrijdingsmiddelen
in grondwaterbeschermingsgebieden.
De voorzitter:
Oké. Meneer Holman.
De heer Holman (NSC):
Ik heb de vraag gemist over het voorzorgsprincipe. Wat betekent dat voor het krijgen
van juridische zekerheid voor boeren? En ziet de Minister heil in een bodemprocedure,
zodat we hierover een uitspraak van de rechter hebben?
De voorzitter:
Oké. Ik zie mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Ik had gevraagd of er een verplichte registratie van middelen kan komen. Die vraag
is ook niet beantwoord.
De voorzitter:
Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Ik heb geen gemiste vraag, maar gewoon een interruptie over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
De voorzitter:
Daar wachten we even mee. Kostić.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Mea culpa als ik het antwoord gemist heb, maar even een check.
De voorzitter:
Zijn er gemiste vragen?
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ja, twee vragen. Is er met betrekking tot emissies naar oppervlaktewater al iets gezegd
over het kijken naar drainage in plaats van alleen maar naar drift? Daar ligt al sinds
2012 een advies over van ik meen het RIVM. Dat moet alleen maar even toegevoegd worden.
Dan de tweede vraag. Ik had specifiek gevraagd naar de toezegging om in gesprek te
gaan met PAN, SoortenNL en de Vogelbescherming over welke stappen de politiek kan
nemen met betrekking tot monitoring van de effecten op dieren en planten, te borgen
dat het onafhankelijk van de industrie gebeurt en daarover in Q1 te rapporteren.
De voorzitter:
Oké. Mevrouw Nijhof-Leeuw heeft ook nog gemiste vragen. Het zijn er wel een hoop.
Mevrouw Nijhof.
Mevrouw Nijhof-Leeuw (PVV):
Ja, ik had een vraag over de registratie van de daadwerkelijke kilo's gewasbeschermingsmiddelen
in plaats van een enquête.
De voorzitter:
Mevrouw de Minister, werkt dit? Of zouden we kunnen zeggen dat we dit in de tweede
termijn nog eventjes in de beantwoording meenemen?
Minister Wiersma:
Ja.
De voorzitter:
Dan gaan we dat doen. Dan is er nog een interruptie van de heer Pierik. De gestelde
vragen worden natuurlijk ambtelijk even geïnventariseerd. De Minister zit hier namelijk
niet alleen met haar bijstand ter rechterzijde; er zijn meer mensen in het gebouw
aanwezig. We komen in de tweede termijn nog even terug op de vragen die nu zijn geïnventariseerd.
Meneer Pierik voor een interruptie.
De heer Pierik (BBB):
Als we het hebben over het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen – er zijn steeds
meer groene gewasbeschermingsmiddelen – dan hebben we het vaak over het gebruik in
kilo's. Wat we heel graag willen weten, is wat de milieu-impact van die gewasbeschermingsmiddelen
is. Hoe kunnen we nou in het kader van doelsturing straks het beste gaan stroomlijnen
hoe we toegaan naar het verlagen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen?
Minister Wiersma:
Het verlagen van het gebruik van de gewasbeschermingsmiddelen is onderdeel van de
benchmarksystematiek, waar de sector zelf mee aan de slag is en waar ik echt positief
tegenover sta. Ik heb die vraag gehoord. Ik zit even te kijken, hoor. O, dat komt
in het volgende blokje. Ik ben voornemens om daar een financiële impuls aan te geven
om daarmee van de wal te komen. Ik denk namelijk dat het een heel belangrijk onderdeel
kan zijn van die doelsturing. Ik ben het helemaal eens wat betreft de impact op milieu.
In de eerste beantwoording zie ik een aantal raakvlakken hiermee. Het Ctgb toetst
nu natuurlijk al de impact op het milieu. Dan gaat het met name om de naleving van
de voorschriften die voor de middelen worden voorgeschreven. We moeten wel degelijk
aan de slag met die normoverschrijdingen in water, heel specifiek met betrekking tot
de gewasbeschermingsmiddelen, het doelbereik van bepaalde middelen en teelt in bepaalde
regio's. Daar had ik het zojuist ook met mevrouw Vedder over. We kwamen net tot de
conclusie dat we dat met een focusaanpak gaan aanpakken. Dat is dus een samenhang
van verschillende inzetten en aanpakken. Dat even op de vraag van de heer Pierik.
Ik wil nog even terugkomen op de vraag van mevrouw Podt over de gebruikersnorm en
de milieu-impact. Op dit moment is de WUR gevraagd om te werken aan een onderbouwde
veiligheidsfactor voor cumulatieve effecten in het milieu. We willen daarmee bijdragen
aan de Europese discussie. Tot zover even de interruptie over dit blokje.
De voorzitter:
Ik zie dat er nog een interruptie is van de heer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Een korte vervolgvraag dan. Als ik het goed begrijp, dan vindt de Minister een reductie
puur op het aantal kilo's niet het meest relevante criterium.
Minister Wiersma:
Nogmaals, ik denk dat het in algemene zin goed is dat de sector zelf aan de slag gaat
om zo weinig mogelijk middelen toe te passen en, waar het kan, ook middelen te gebruiken
die een minder grote impact hebben op het milieu. Uiteraard ben ik ook van mening
dat we daarin als overheid niet alles moeten voorschrijven, omdat de middelen ter
voorkoming van plagen en ziektes soms echt nodig zijn. We kennen allemaal de voorbeelden
van mislukte oogsten. Laten we dus wel heel blij zijn dat er middelen zijn. Het Ctgb
heeft toepassingsvoorschriften. Ik vind het van belang dat die worden nageleefd. Ik
vertrouw er ook op dat het Ctgb dat gewoon goed voorschrijft.
De voorzitter:
Dit is een mooie brug naar het volgende en laatste blokje: naleving en toezicht. Ik
zou de Minister willen aanmoedigen om het echt kort en bondig te doen. Anders is er
geen tweede termijn meer en dan moeten de geïnventariseerde vragen per brief naar
de Kamer worden gestuurd. 18.00 uur is 18.00 uur. Dan gaat het licht uit en dan is
het feest voorbij. Maar eerst is er nog een interruptie van het lid Kostić met betrekking
tot het tweede blokje.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Sorry, hoeveel interrupties heb ik nog? Dan heb ik het scherp.
De voorzitter:
Ik heb u net geappt dat u er nog vier heeft.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank u wel. Dan ga ik proberen het kort en bondig te houden. Ik ben benieuwd welke
extra stappen de Minister gaat nemen, anders dan die de voorgangers al hebben ingezet.
Ik heb dat nog niet gehoord. Gaat ze bijvoorbeeld inzetten op instrumenten rondom
ruimtelijke ordening en de instructies in het Besluit kwaliteit leefomgeving? Denk
dan aan bufferzones en spuitvrije zones. Gaat zij daar in Q1 stappen in ondernemen?
Of gaat ze er, heel basaal, voor zorgen dat wij hier maximaal biologisch inkopen?
De Minister heeft daarover iets heel beperkts gezegd. Als wij niet het goede voorbeeld
geven, wie dan wel? Dus wat gaat de Minister nou extra doen?
De voorzitter:
Dat waren twee interrupties. De Minister.
Minister Wiersma:
Ik zei zojuist ook al dat het beperken van het gebruik, waar dan ook, en het toezien
daarop echt niet aan de rijksoverheid is maar aan de decentrale overheden. U had het
net over de bufferstroken. Wij zijn op dit moment bezig om te werken aan een afwegingskader,
zodat we de gemeenten daarbij kunnen helpen. Op dit moment wordt bij de toelating
van middelen natuurlijk getoetst op gezondheid en milieu. Ik heb geen reden om daaraan
te twijfelen. Ik heb er natuurlijk oog voor dat er soms maatschappelijke zorgen bestaan.
Ik woon zelf ook in landbouwgebied. Ik heb die zorg zelf niet, omdat ik echt, oprecht
vertrouw op de toelatende instanties. Ik vertrouw erop dat de middelen die gebruikt
worden op een zorgvuldige manier worden toegepast. Natuurlijk is de naleving daarbij
van belang. Ik werk dus aanvullend aan een afwegingskader voor gemeentes en voorzie
daarbij in een wetenschappelijke onderbouwing. Wat ik verder aanvullend wil doen ten
opzichte van wat er nu al gebeurt, is het geven van een financiële impuls aan het
initiatief benchmarken vanuit de sector zelf. Volgens mij gaan we ook over op doelsturing.
Ik heb zojuist al iets gezegd over de innovatie, die ik echt wil aanjagen. Dat gaat
voor een gedeelte over innovatieve technieken, of het nu gaat om veredelingstechnieken
of om het werken met drones, waardoor je het veel gerichter op teelten kunt toepassen.
Ik ben in mijn antwoorden ook al veelvuldig op groene middelen ingegaan. Bij het Ctgb
hebben we daar ook extra aandacht voor. Er is een speciaal loket geopend, waar alleen
dit jaar al tien middelen zijn aangemeld voor toetsing. Er wordt dus een heleboel
inzet op gepleegd. Ook in het kader van doelsturing gaan we daar de komende tijd nog
grote stappen in zetten.
De voorzitter:
Meneer Holman nog? Nee. Het lid Kostić nog.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Ik hoor nog steeds helemaal niks nieuws. Dat baart mij zorgen. Ik vraag me het volgende
af. We weten al 30 jaar dat er bijna geen vooruitgang is. De Minister wil inzetten
op nog meer vrijwillige maatregelen. De monitoringsrapportage over de toekomstvisie,
waar de Minister haar beleid op voert, is ook heel treurig. Die zegt eigenlijk dat
we heel veel doelen niet halen en dat ze uit het zicht raken. Dat vraagt dus gewoon
om meer actie, anders dan wat eigenlijk al die jaren is gedaan en anders dan wat de
Minister zegt. Mijn vraag is dus: waar baseert de Minister het op dat alleen maar
innovaties en nog meer convenanten gaan helpen? Want alle rapportages zeggen: we gaan
niet goede kant op; de doelen worden waarschijnlijk niet gehaald. Kom op.
De voorzitter:
Dat waren uw interrupties.
Minister Wiersma:
Ik wil niet in herhaling vallen, maar als het gaat om het niet halen van doelen, gaat
het volgens mij over de normoverschrijdingen in de KRW. Zoals u weet, heb ik daarover
een goed gesprek met mijn collega's van IenW en wordt er op verschillende manieren
aan gewerkt om het in beeld te brengen. Ik heb zojuist ook een klein debatje gehad
met mevrouw Vedder over waar de normoverschrijdingen zijn en welke teelten dat zijn.
Daar is ook vanuit de sector zelf een plan op, dat ik van harte ondersteun. Volgens
mij is het niet altijd per se met weer iets heel nieuws komen, hoewel doelsturing,
wat we met elkaar hebben afgesproken, straks wel een nieuwe vorm is die hieraan gaat
bijdragen. Soms is het ook kijken wat er aan kennis is en hoe we de goede praktijken
ook landelijk goed voor het voetlicht kunnen brengen. Ik denk dat we daar de komende
periode veel inzet op gaan plegen.
De heer Holman (NSC):
Geen interruptie, maar er is een vraag niet beantwoord. Ik heb nog geen helder antwoord
gekregen voor wat betreft de juridische onzekerheid over voorzorg ...
De voorzitter:
Meneer Holman, dit gaan we niet doen. Dit gaan we echt niet doen. Ik heb net een inventarisatie
gedaan. Toen heeft u de gelegenheid gehad. We gaan nu naar het derde blokje van de
Minister: naleving en handhaving. Als er nog tijd is voor een tweede termijn, kunt
u het daar nog in terug laten komen.
Een punt van orde van mevrouw Bromet.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Met respect voor de Minister, maar ik hoorde steeds echt heel veel herhaling. We weten
van doelsturing et cetera, et cetera. Dat hoef ik op zich niet nog een keer te horen.
De voorzitter:
Oké. Nou, laten we dat als aanmoediging meenemen naar het derde blokje. Ik zou de
Minister willen verzoeken om met dat blok te beginnen.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Ja, een antwoord is natuurlijk ook gewoon een antwoord.
Het laatste blokje. Mevrouw Bromet vroeg waarom er geen verplichte registratie van
middelen komt. Want, zei ze, dan komt er zicht op het verminderen van gebruik. Voor
professionele gebruikers geldt al de verplichting om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
te registreren. Die houden dat bij op bedrijfsniveau en dat gebeurt vormvrij. Ik ga
toch maar weer in herhaling vallen. Ik hecht eraan om te zeggen dat vanuit de sector
de benchmarksystematiek wordt ontwikkeld. Die steun ik ook van harte. Daarin kunnen
telers het gebruik digitaal registreren en de toepassing onderling vergelijken. Dat
ondersteun ik van harte, zoals gezegd.
De heer Van Campen had een punt over het verbeteren van de naleving. Hij had het over
het aanscherpen van bestaande eisen en een vakbekwaamheidsbewijs voor iedere adviseur.
Hij vroeg of ik bereid ben Bureau Erkenningen te verzoeken de eisen aan te scherpen
in relatie tot twee zaken. Ik zeg met u, meneer Van Campen, dat het ten eerste de
verantwoordelijkheid is en blijft van de telers en adviseurs zelf om de wet na te
leven. Ik doe hier dan ook expliciet de oproep om dat netjes te doen. Ik vind het
een goede suggestie en zeg u toe dat ik met Bureau Erkenningen naga hoe het instrument
van het vakbekwaamheidsbewijs effectiever kan worden zodat de naleving verbetert.
Bij dezen. Dat in het kort. Die toezegging is er dus.
De heer Van Campen had ook een vraag over de toezichthoudende rol van provincies,
gemeenten en waterschappen. Hoe moeten we dat doen en hoe gaan we ervoor zorgen dat
zij dit naleven? Ook over dit onderwerp ben ik samen met IenW, de NVWA, waterschappen
en VNG in gesprek. We spreken over versterkt toezicht en handhaving. Dan over het
verzoek om het nalevingsonderzoek van de NVWA breder in de teelten te doen. De NVWA
doet op dit moment risicogebaseerd nalevingsonderzoek. Dat is ook echt aan de NVWA
en dus niet aan mij. Ik ben het met u eens dat het zeer belangrijk is, maar het toezicht
daarop is op dit moment aan de NVWA. En met de andere overheden wordt samengewerkt.
Dan heb ik nog een vraag van mevrouw Podt van D66 over het verbeteren van de informatievoorziening
voor omwonenden. Kan de informatievoorziening beter en vooral transparanter? Mensen
met vragen worden bij gemeenten soms van het kastje naar de muur gestuurd, zei zij.
Is een centraal aanspreekpunt een optie? Ik heb die vragen bij elkaar genomen, omdat
ze beide te maken hebben met de informatievoorziening. Een goede informatievoorziening
voor omwonenden is natuurlijk ontzettend belangrijk. Een informatiepunt kan in die
informatiebehoefte voorzien. Ik wil dus toezeggen dat ik samen met gemeentes, provincies,
de GGD en de NVWA kijk of zo'n informatiepunt in die behoefte kan voorzien en bij
welke organisatie dat eventueel kan worden ondergebracht. Ik zeg toe dat het wordt
onderzocht. Mij wordt nu gevraagd wanneer. Ik ga dat gesprek nog met ze aan. Wanneer
dat is, zal blijken. Als ik daar meer zicht op heb, informeer ik u erover.
De voorzitter:
U vervolgt uw beantwoording.
Minister Wiersma:
Dit gaat natuurlijk in overleg met de instanties. Ik heb daar nog niet mee gesproken,
dus ik vind het nog lastig om daar uitspraken over te doen.
Wat betreft transparantie steun ik de oproep aan telers en boeren om het gesprek aan
te gaan en om ook gebruiksgegevens te delen. Soms denkt men dat er iets wordt gebruikt
en dan blijkt het iets heel anders te zijn. Ik ben ook blij te horen dat mevrouw Vedder
uit eigen ervaring ziet dat veel boeren dat toch ook wel doen. Boeren en telers kunnen
gebruikmaken van de handreiking Nabuurschap bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Ik steun de oproep om daar transparant over te zijn.
De heer Flach van de SGP vroeg naar het gesprek met de supermarktketen. Wil ik met
ze aan tafel gaan over minder middelengebruik? Ik heb zojuist al een paar keer gezegd
dat afnemers eisen kunnen stellen aan de leveringsvoorwaarden en er op die manier
aan kunnen bijdragen dat er minder gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. Als
de keten mijn hulp daarbij nodig heeft, ga ik daar graag met ze over in gesprek. Ik
ga ervan uit dat uw Kamer vandaag ook goed gehoord is. Dat geldt ook voor andere in
de keten. De heer Holman heeft zich zojuist uitgesproken over bijvoorbeeld McDonald's.
Ik ben het eens met de heer Flach dat de keten hierin ook een verantwoordelijkheid
heeft. Ik zal dat ook meenemen in de gesprekken die ik met ze voer.
Mevrouw Vedder had een vraag over de vlekjes met betrekking tot bloemen en fruit.
Welke mogelijkheden zien we daar? De afnemers spelen hier in de eerste plaats een
grote rol in. Ik moet wel zeggen dat ik recent een subsidie heb verleend aan een supermarktketen,
waarbij telers worden begeleid in duurzaam telen en waarbij wordt geëxperimenteerd
met een aanbod in de schappen van producten die minder gaaf zijn. Dit is een voorbeeld
van een ketenaanpak dat bredere navolging verdient. We zullen de leerlessen beschikbaar
stellen aan alle supermarkten. In algemene zin zeg ik het volgende. Ik weet niet meer
zo goed welke terminologie u gebruikte, maar het was iets in de zin van «alles moet
mooi lijken». Daar ligt ook een verantwoordelijkheid voor ons: om aan de consument
het beeld uit te dragen van wat reëel is. Zelf heb ik ook fruitbomen in mijn tuin.
Je weet dan dat de vruchten er niet altijd rond en shiny uitzien als je het niet gebruikt.
Ik steun dit dus van harte en ga er ook graag verder over in gesprek. Er lopen dus
initiatieven, ook bij de supermarkten, want zij zien ook dat dit een belangrijk onderwerp
is. Ik heb dit toevallig recent, in de voedselverspillingsvrije week, besproken met
een aantal supermarktketens. Zij gaven toen aan dit als een belangrijk doel te zien,
uiteraard ook in het kader van voedselverspilling, wat een belangrijk onderwerp is.
Dat mes snijdt dus aan twee kanten.
Er was nog een vraag van de BBB of de rapportage van de kersenteelt geanonimiseerd
naar de Tweede Kamer kan worden gestuurd. Het antwoord is dat ik alle gegevens die
in mijn bezit zijn, met de Kamer heb gedeeld. Als het gaat om de onderliggende data
is dat niet aan mij, want de NVWA is daarin zelfstandig het bevoegd gezag. Daar kan
ik dus geen uitspraken over doen.
Mevrouw Kostić had een vraag over de naleving.
De voorzitter:
Het lid Kostić.
Minister Wiersma:
O, excuus. Ja. Het lid Kostić had een vraag over de naleving. Het antwoord is dat
de teler daar uiteindelijk zelf verantwoordelijk voor is. De NVWA is de aangewezen
handhavingsautoriteit en stelt een jaarplan op waarin de werkzaamheden op toezicht
en handhaving ten aanzien van het juiste gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zijn
opgenomen. De NVWA ziet daar dus op toe. Ik vind ook dat het van belang is dat de
voorschriften goed worden nageleefd.
Het lid Kostić had ook een vraag over drainage en de strengere toelating. De emissie
van drainage naar water is niet meegenomen, zei zij. Kunnen wij die meenemen in de
toelating van middelen? Het antwoord is dat hiervoor een model in ontwikkeling is.
Dat zou in de loop van 2025 klaar moeten zijn. Als het klaar is, zal ik het uiteraard
met uw Kamer delen. Dat is dus in ontwikkeling.
Dit was het blokje naleving en handhaving, voorzitter.
De voorzitter:
Bent u daarmee ook aan het einde van uw termijn gekomen?
Minister Wiersma:
Ja.
De voorzitter:
Zijn er onbeantwoorde vragen? Ik zie er twee, van Vedder en van Holman.
Mevrouw Vedder (CDA):
Ik had eerder al iets gevraagd over de KUG. Volgens mij heb ik het antwoord daarop
nog niet voorbij horen komen.
De heer Holman (NSC):
Ik herhaal mijn vraag in het tweede blokje over de juridische onzekerheid op het gebied
van voorzorg. Kan een bodemprocedure daarin helpen?
De voorzitter:
Kan dat nu direct, of doet u dit bij de beantwoording in tweede termijn?
Minister Wiersma:
Die was net opgehaald. We hadden afgesproken om dit in de tweede termijn mee te nemen.
De voorzitter:
Oké. Nee, lid Kostić, u bent door uw interrupties heen.
We gaan meteen maar door naar de tweede termijn van de Kamer. Zullen we een minuut
doen? Anderhalve minuut wordt het. Het woord is aan mevrouw Podt van D66.
Mevrouw Podt (D66):
Yes, voorzitter. Ik ben blij met de toezegging van de Minister over een aanspreekpunt
voor omwonenden. Ik denk dat dit voor veel mensen heel prettig is. Ik hoop dus ook
dat ze daar vaart achter kan zetten.
Ik vond het teleurstellend dat de Minister, als er dan toch weer een debatje ontstaat
over het opvangen van de stapelingen door betere gebruiksnormen, zegt dat we niet
te veel voorop moeten lopen ten opzichte van andere lidstaten. Nederland heeft het
hoogste gebruik van bestrijdingsmiddelen per hectare, ik geloof op Malta na. Maar
ja, Malta is zo klein dat je daar al wint als je één busje bestrijdingsmiddel gebruikt.
Zolang je dat niet heel hard vermindert, moet je meer veiligheidsmaatregelen nemen.
Dat kan gewoon niet anders. Vandaar dat ik een tweeminutendebat aanvraag, want ik
wil de Minister graag nog wat de goede kant op aansporen. Ik denk echt dat heel veel
omwonenden vandaag zitten te kijken en denken: het gaat niet de goede kant op.
De voorzitter:
U zult daarbij de eerste spreker zijn. Het woord is aan de heer Holman.
De heer Holman (NSC):
Voorzitter. Ik heb geen vragen. Ik wil alleen zeggen dat ik blij ben met de erkenning
dat het bedrijfsleven een heel grote verantwoordelijkheid heeft. Ik zal niet de vraag
stellen of mevrouw Wiersma nog patat gaat eten met haar kinderen bij McDonald's.
De voorzitter:
Dan gaat u samen. Het woord is aan mevrouw Vedder, CDA.
Mevrouw Vedder (CDA):
Dank, voorzitter. Ik heb een aantal initiatieven genoemd waarmee de sector zelf bezig
is om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen naar beneden te krijgen. Ik hecht
daar heel veel waarde aan, omdat ik echt geloof dat je samen de snelste stappen kunt
zetten. Ik hoor ook positieve woorden van de Minister over die programma's, maar ik
hoor ook bij alles: ik heb pas geld in 2026. Dat vind ik natuurlijk jammer, want dan
missen we 2025. Wat doet dat met de energie die nu in zo'n uitvoeringsprogramma zit?
Wat doet het met de energie om met benchmarking aan de gang te gaan? Ik zou het heel
vervelend vinden als we ons in 2026 zouden omdraaien en zouden constateren dat de
energie eruit is en het programma kapot is. Ik ga me er dus op beraden wat ik daar
als Kamerlid aan kan doen.
Verder wacht ik nog vol spanning op het verlossende antwoord van de KUG op de vraag
hoe we de processen kunnen versnellen en misschien ook meer teelten onder de KUG-regeling
kunnen laten vallen.
Dank, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Nijhof-Leeuw ziet af van haar tweede termijn. Dan mevrouw Bromet,
GroenLinks-Partij van de Arbeid.
Mevrouw Bromet (GroenLinks-PvdA):
Voorzitter. Ik probeer ook te bedenken hoe dit debat moet overkomen bij de mensen
die nu de gifspuit vlak bij hun huis vrezen of die, zoals ik, door Nederland rijden
en overal die gele velden zien. Ik denk dat zij niet heel blij worden van dit debat.
De Minister staat erbij en kijkt ernaar en de sector gaat het allemaal zelf oplossen.
Dat is een ander idee dan ik heb van een overheid die burgers moet beschermen en moet
geruststellen, maar eerlijk gezegd had ik ook niet heel veel meer verwacht.
De voorzitter:
Dank u wel. Meneer Pierik.
De heer Pierik (BBB):
Dank, voorzitter. Ik ben daarentegen juist heel blij dat Onze Minister van LVVN zo
veel aandacht heeft voor de sector en dat ze ook op zoek is naar convenanten en naar
mogelijkheden om het gewasbeschermingsmiddelengebruik in de sector verder terug te
dringen. We hebben in de rondetafelgesprekken gezien dat benchmarking en heel veel
innovaties en dergelijke enorm kunnen helpen om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
verder terug te dringen. Wat dat betreft ben ik ook heel blij dat die innovaties een
rol gaan spelen. We zien dat er met het pleksgewijs toedienen van gewasbeschermingsmiddelen
nog een wereld te winnen is. Reducties van ongeveer 90% zijn denkbaar. Ik denk dat
we heel aardig op de goede weg zijn, maar dat ook als een paal boven water staat dat
we er nog niet helemaal zijn. Volgens mij werkt Onze Minister daar keihard aan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Lid Kostić, tweede termijn.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Dank u wel. De trieste conclusie is dat we hier een Minister van de gifindustrie hebben,
die geen extra serieuze maatregelen neemt om mensen en water te beschermen anders
dan wat er al is ingezet. Ze zwakt alleen eerder ingezette stappen af. Het is beleid
dat ten koste gaat van onze burgers en boeren. Het is geen realistisch beleid maar
een giftig beleid. Gezondheid is juist iets dat links en rechts kan verbinden. Dat
hebben we in deze Kamer eerder gezien. Ik neem aan dat de mensen die in 2022 hebben
gezegd dat in de wet goed geregeld moet zijn dat het landbouwgif voor 95% afgebouwd
is in 2030, inclusief de PVV, geen kiezersbedrog zullen plegen maar gewoon zullen
doorzetten. Dat is namelijk wat ons allemaal verbindt.
Voor de Minister heb ik de volgende vraag over de monitoringsrapportage over de Toekomstvisie
Gewasbescherming. In die toekomstvisie zitten een aantal indicatoren en doelen, maar
uit de monitoringsrapportage blijkt dat we die doelen waarschijnlijk niet gaan halen.
Dat vraagt om een update van het uitvoeringsprogramma. Is de Minister daartoe bereid?
Is zij in ieder geval bereid om daarnaar te kijken en er in Q1 over te rapporteren?
Wil de Minister ook terugkomen op de adviezen in de monitoringsrapportage, waaronder
het advies over het stellen van doelen, ook in Q1?
Ten slotte. Toch bedankt voor de toezegging over de drainage. Ik weet dat er al een
voorstel ligt van het RIVM uit 2012, dus zo lang zou het niet moeten duren. Nog één
korte vraag daarover. Zou de Minister kunnen toezeggen om hierover duidelijkheid te
geven in Q2, dus medio 2025?
De voorzitter:
Dank u wel. Ik hoop dat u mij toestaat dat ik mijn inbreng in tweede termijn namens
de VVD-fractie meteen doe, zonder het overdragen van het voorzitterschap.
Allereerst wil ik de Minister hartelijk danken dat zij zo positief aan de slag wil
gaan met het plan voor benchmarking, en dat zij ook toezegt om het bestaande systeem
van de vakbekwaamheid aan te scherpen via een gericht verzoek aan Bureau Erkenningen.
Dat is een goede zaak. Ik zou haar willen vragen op welke termijn wij daarover worden
geïnformeerd.
De Minister geeft aan dat het onderzoek naar het naleven van de gebruiksvoorschriften
een competentie is van de NVWA. Dat snap ik institutioneel, want het is natuurlijk
een organisatie die valt onder een inspecteur-generaal, maar ik zou de Minister toch
echt willen vragen of zij bereid is om daarover met de inspecteur-generaal in gesprek
te gaan. Het is namelijk heel belangrijk dat die nalevingsdata actueel zijn en dat
we weten waar het over gaat. Want als het bij de kersenteelt al gaat zoals het gaat,
hoe zit dat dan bij andere teelten? Ik hoop dus dat er geen motie voor nodig is om
de Minister hiermee te helpen in de richting van de NVWA, maar indien dat wel het
geval is, zal ik daar een voorstel voor doen.
Daar wil ik het bij laten.
Dan vraag ik de Minister nu of zij direct kan antwoorden of toch even een korte schorsing
wil. Twee minuten, hoor ik. Prima.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De voorzitter:
We gaan door met het commissiedebat voor de beantwoording in tweede termijn van de
zijde van het kabinet. Het woord is aan de Minister.
Minister Wiersma:
Dank, voorzitter. Ik wil toch even beginnen met het punt dat ik hier «de Minister
van de gifindustrie» werd genoemd. Dat werp ik verre van mij. Wij hebben echt een
objectief, onafhankelijk, gerenommeerd wetenschappelijk instituut dat beoordeelt of
stoffen toegelaten kunnen worden, binnen de veiligheidsgrenzen van de gezondheid van
mens, dier en milieu. Dus dat even vooropgesteld.
Dan ga ik over naar de vragen van de tweede termijn.
De voorzitter:
We gaan eerst even luisteren naar de beantwoording van de Minister.
Minister Wiersma:
De heer Van Campen vroeg wanneer het gesprek is met Bureau Erkenningen over het vakbekwaamheidsbewijs.
Ik zeg u toe dat ik daar zo snel mogelijk mee ga starten. Medio april ga ik u daarover
informeren. Ook heb ik uw oproep gehoord over de nalevingspercentages, ook bij andere
teelten. Ik zeg toe dat ik daarover contact opneem met de ig van de NVWA.
De heer Van Campen had ook een vraag over de benchmark. Hier gaan we echt heel snel
mee verder. Sterker nog, we zijn er in principe al min of meer mee begonnen. We streven
ernaar om snel resultaat te zien. U kunt er echt op rekenen dat ik het ook van belang
vind om dit schip zo snel mogelijk van de wal te krijgen. In april zal ik u over de
tussenstand informeren.
Mevrouw Vedder vroeg of de NLKUG, de procedure rondom kleine toepassingen, voldoende
is. Vooropgesteld, het is aan het Ctgb om te beoordelen of zo'n aanvraag voor een
kleine toepassing voldoet aan de criteria van de KUG voor een snelle procedure. Nog
verder versnellen kan niet, want de beoordeling moet natuurlijk ook zorgvuldig gebeuren.
Uiteindelijk bekijkt het Ctgb per aanvraag of de aanvraag voldoet aan de KUG. Dus
dat is echt aan het Ctgb. Daar wordt iedere aanvraag op beoordeeld. Maar ja, een aanvraag
moet wel eerst binnenkomen. Dat vooropgesteld.
De heer Holman had een vraag over de lijst met kritieke gewassen waarvoor dreigt dat
er geen middelen zijn. Het antwoord is dat er in het kader van het uitvoeringsprogramma
een lijst bestaat met de actuele vraagstukken. Dat is hoe het daar benoemd wordt.
Ik ken geen andere lijst dan die lijst. Ik wil die lijst wel met u delen als ik het
jaarplan 2025 van het uitvoeringsprogramma aanbied aan de Kamer. Dat wordt begin volgend
jaar. Als u wilt, niet ik hem eraan vast. Dan krijgt u de lijst ook.
De heer Holman vroeg ook naar de trekker van of de verantwoordelijke voor het proces
om te voorkomen dat we in de problemen raken omdat we geen middelen beschikbaar hebben.
In de basis is het aan de sector om aanvragen in te dienen. Dat kan ik niet doen.
Binnen het uitvoeringsprogramma werken alle stakeholders, dus de overheid maar ook
alle andere stakeholders, samen om alternatieven beschikbaar te krijgen. Er is dus
veel aandacht voor, met verschillende rollen en verantwoordelijkheden. Die van de
overheid is er een, maar er moeten ook aanvragen komen voor alternatieve middelen.
Het lid Kostić had een vraag over PAN en over de biologische landbouw. Zoals gebleken
is uit de stukken die gisteren zijn nagezonden, correspondeer ik regelmatig met PAN.
Er zijn dus contacten met deze organisatie. En wat de biologische landbouw betreft:
daarvoor doen we in principe al veel. Ik verwijs u naar het actieplan biologische
landbouw. Dat is de lijn waarlangs we inzet plegen om de biolandbouw te vergroten.
Mevrouw Bromet van GroenLinks-PvdA had een vraag over het stapelonderzoek: wordt er
naar vier stoffen gekeken of naar meer? Dit is echt iets waar het Ctgb op beoordeelt,
aan de hand van de noodzaak en op basis van de waterkwaliteit en de stapelgevoeligheid
van de stof. Op dit moment gebeurt dit voor vier werkzame stoffen. Dat is het begin;
het is een eerste stap. Het Ctgb beoordeelt ieder jaar opnieuw of dit ook voor andere
stoffen of middelen nodig is.
De heer Holman had een vraag over het voorzorgsbeginsel. Het voorzorgsbeginsel houdt
in dat gewasbeschermingsmiddelen pas kunnen worden toegelaten nadat de uitgebreide
toetsing op de gezondheid van mens en dier en op milieu heeft plaatsgevonden. Dat
betekent dus ook dat een middel is verboden tenzij is aangetoond dat veilig gebruik
mogelijk is. Het is dus een «nee, tenzij»-toetsing. Daarnaast zijn er gerechtelijke
uitspraken, waarin in specifieke gevallen aanvullende afwegingen worden gemaakt door
de rechter. In de brief van 20 november jongstleden heb ik zowel het voorzorgsprincipe
als de rechterlijke uitspraken toegelicht.
De heer Holman had ook nog een vraag over een bodemprocedure in relatie tot de lelieteelt
en gerechtelijke uitspraken. Ik denk dat procedures tussen omwonenden en telers echt
iets zijn tussen omwonenden en telers. Op dit moment gebeurt dat met een aantal organisaties
of met collectieven van omwonenden. De Staat is in principe geen partij daarin, dus
wij gaan daarin ook geen procedure starten. Voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
vertrouwen wij op het Ctgb. Maar ik volg de procedures die lopen uiteraard met grote
belangstelling.
Mevrouw Podt van D66 wilde graag weten wanneer wij gaan informeren over het informatiepunt.
Ik heb zojuist naar aanleiding van vragen van de heer Holman toegezegd om in april
2025 terug te komen op een rits toezeggingen die ik in dit debat heb gedaan. Ik zou
deze toezegging daarin ook willen meenemen. Ik zal u dan nader informeren daarover.
Het lid Kostić had een vraag over het monitoren van het uitvoeringsprogramma. Dat
vindt al plaats; daar is al een afspraak over. Ik zal de Kamer hierover informatie
geven in Q1 van 2025. In april wordt de informatie dan met de Tweede Kamer gedeeld.
Dit was het laatste.
De voorzitter:
Daarmee zijn wij aan het einde gekomen ... Tot slot mevrouw Podt over een gemiste
vraag.
Mevrouw Podt (D66):
In de eerste termijn had ik gevraagd hoe het staat met de uitvoering van de motie
van mijn voorganger over het stoppen met het gebruik van bestrijdingsmiddelen in grondwaterbeschermingsgebieden.
De Minister zou daar in de tweede termijn op antwoorden. Ik heb dat antwoord niet
gehoord.
De voorzitter:
Kan dat nu of moeten we er schriftelijk op terugkomen? Dat kan natuurlijk ook.
Minister Wiersma:
Er is een onderzoek naar de Kamer gestuurd. Er komt ook nog een onderzoek.
De voorzitter:
Daarmee zijn we aan het einde gekomen ... We lopen uit de tijd. Dit is nu even wat
de Minister erover kan antwoorden. Mevrouw Podt stelt nog een heel concrete vraag.
Mevrouw Podt (D66):
Er zitten gewoon nog heel veel hiaten in dat monitoringsprogramma. Dat schrijft de
Minister zelf in haar brief. Ik maak me daar zorgen over. Ik wil dan wel weten op
welke termijn wij dat tweede onderzoek krijgen. Als dat ook weer jaren gaat duren,
zitten we nog jaren ons grondwater te vervuilen.
Minister Wiersma:
Ik kom hier even schriftelijk bij u op terug.
De voorzitter:
De Minister komt er schriftelijk op terug. Daarmee zijn we gekomen aan het einde van
de termijn van de Minister en daarmee aan dit commissiedebat Gewasbeschermingsmiddelen.
Er is één troost voor de collega's in de Kamer: er komt een tweeminutendebat. Dan
kunnen we nog moties indienen en vragen stellen. In twee minuten kunnen we de Minister
confronteren met een spervuur aan vragen. Voor nu dank ik de Minister, haar ambtelijke
organisatie, de leden van de Kamer, de mensen op de publieke tribune, de ondersteuning
van de Kamerorganisatie en de mensen thuis.
Tot slot wil ik de toezeggingen die door de Minister zijn gedaan nog even herhalen.
De volgende zes toezeggingen zijn gedaan.
– De Minister van IenW zal de Kamer in februari 2025 informeren over de emissiecijfers
inzake glyfosaat.
– De Minister van LVVN zal de Kamer begin 2025 informeren over de verschillende routes
en opties die zij en de bewindspersonen van Infrastructuur en Waterstaat zien voor
het in lijn brengen van de toetsingskaders van het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen
en biociden met de Kaderrichtlijn Water.
– De Minister van LVVN zal de Kamer medio april informeren over gesprekken met Bureau
Erkenningen over het aanscherpen van de vakbekwaamheidseisen.
– De Minister van LVVN zal de Kamer informeren over het model dat in ontwikkeling is
voor de toetsing van de toelating van middelen inzake drainage en emissies naar water.
Ik heb nog wel een het verzoek om aan die laatste toezegging een termijn toe te voegen.
De aprilbrief? We noemen het nu al «de aprilbrief».
– De Minister van LVVN zal begin 2025 het jaarplan 2025 van het Uitvoeringsprogramma
Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 naar de Kamer sturen inclusief de lijst met vraagstukken.
– De Minister van LVVN zal medio april terugkomen op diverse gedane toezeggingen aan
de leden Podt, Holman en Kostić, en op de onbeantwoorde vragen van het lid Podt.
Ik zie dat dit akkoord is. O, het lid Kostić wil nog wat zeggen.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Het gaat over de toezegging over de monitoringsrapportage, de vraag wat die betekent
voor het uitvoeringsprogramma en de vraag of dat geactualiseerd moet worden. Komt
dat inderdaad in Q1? Dat hoorde ik net.
De voorzitter:
Oké. Ik zie dat dit is toegezegd.
Kamerlid Kostić (PvdD):
Oké, fijn.
De voorzitter:
Dat is dus akkoord zo. Daarmee dank ik eenieder nogmaals. Ik sluit de vergadering
en wens eenieder een hele mooie avond toe.
Sluiting 18.07 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. Aardema, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur -
Mede ondertekenaar
P.C. (Peter) de Groot, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.