Brief regering : Voortgang actieplan voortijdig schoolverlaten
26 695 Voortijdig school verlaten
31 524
Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 145
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2025
In deze brief informeer ik uw Kamer over de ontwikkeling in het aantal nieuwe voortijdig
schoolverlaters (vsv), de voortgang op het actieplan vsv waarin de focus op het middelbaar
beroepsonderwijs (mbo) ligt1 en mijn inzet voor de komende periode om zo veel mogelijk jongeren te ondersteunen
naar een passende plek op de arbeidsmarkt.
Daling ingezet: bijna 2000 minder vsv’ers in het mbo
In het mbo is het aantal nieuwe vsv’ers met bijna 2000 minder uitvallers flink gedaald:
van 24.286 vsv’ers in schooljaar 2022–2023 naar 22.308 in schooljaar 2023–2024.2 Daarmee lijkt het tij verder te keren in het mbo: de daling die al was ingezet, zet
verder door. Dit is een positieve ontwikkeling, want het behalen van een startkwalificatie3 geeft jongeren de beste kansen op de arbeidsmarkt en bestaanszekerheid.
Ondanks de daling van vsv in het mbo, is de totale opgave nog steeds groot en ligt
het totaal aantal nieuwe vsv’ers met 29.163 (uit het voortgezet onderwijs en het mbo)
nog ver af van de doelstelling van maximaal 18.000 in 2026.4
Om het doel van maximaal 18.000 nieuwe vsv’ers te halen, ga ik door met het actieplan
vsv, waarmee mijn voorganger is gestart. Dit landelijke actieplan is een belangrijke
impuls voor de regionale vsv-aanpak en brengt daarin focus aan, doordat de actielijnen
gericht zijn op de belangrijkste oorzaken van uitval: persoonlijke problemen, een
mismatch tussen de opleiding en de verwachtingen van de student, ongediplomeerde uitval
naar werk en onvoldoende begeleiding in de overstap van school naar werk. Met de uitvoering
hiervan lig ik op koers, zoals per actielijn is toegelicht in bijlage 1. Samen met
de inzet op vsv van de mbo-instellingen in de kwaliteitsagenda’s5, verwacht ik een verdere daling van de uitval.
Sturen op betere samenwerking in de regio
Eén van de belangrijkste maatregelen in het actieplan vsv is het aan uw Kamer toegestuurde
wetsvoorstel van school naar duurzaam werk en de onderliggende regelgeving.6 Deze wet en regelgeving is gericht op jongeren tot 27 jaar met een (risico op) afstand
tot de arbeidsmarkt. Dit zijn jongeren uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso),
praktijkonderwijs (pro), de entreeopleiding, de mbo-opleidingen op niveau 2 in de
beroepsopleidende leerweg (bol) en vsv’ers. Het doel is om deze jongeren te ondersteunen
naar duurzaam werk door vsv te verminderen en jeugdwerkloosheid te bestrijden. De
inzet is om zo veel mogelijk van deze jongeren te helpen aan een startkwalificatie,
maar – indien dat niet passend of haalbaar is – te borgen dat er goede praktijkgerichte
routes zijn waarin deze jongeren zich verder kunnen ontwikkelen. Hierbij werk ik nauw
samen met het Ministerie van SZW.
Een belangrijk onderdeel van het wetsvoorstel is het regionale programma waarin scholen,
het Doorstroompunt en gemeenten samenwerkingsafspraken moeten maken en aanvullende
maatregelen nemen om jongeren de hulp te bieden die ze nodig hebben. Voor jongeren
is deze samenwerking essentieel. Uitval en jeugdwerkloosheid zijn namelijk geen problemen
die door één van deze partijen alleen opgelost kunnen worden. Jaarlijks is er ruim
€ 90 miljoen beschikbaar voor deze regionale programma’s.
Ik ga sterker inzetten op de kwaliteit van deze nieuwe regionale programma’s door
voorwaarden te stellen aan de maatregelen die regio’s nemen. Zo moeten de maatregelen
aansluiten bij de regionale opgave en gericht zijn op jongeren met een hoge kans op
uitval en op jongeren tot 27 jaar die geen onderwijs volgen en ook niet werken. Maatregelen
die op scholen worden uitgevoerd, moeten voor alle jongeren op school die dat nodig
hebben toegankelijk zijn, ongeacht de woonplaats. Regio’s met veel jongeren die in
België naar school gaan, maar in Nederland wonen, krijgen extra budget. Hiermee neem
ik passende maatregelen voor grensstudenten, zoals u mij in de motie van het lid Ergin
heeft verzocht.7
Daarnaast benoem ik in de nieuwe regeling onderwerpen waarover regio’s verplicht afspraken
moeten maken. Deze onderwerpen sluiten aan bij de oorzaken waarom jongeren uitvallen
of werkloos worden. Zo borg ik dat elke regio hiermee aan de slag gaat. Op basis van
een serie aan bijeenkomsten in het land, de vsv-effectrapportages en een analyse van
de huidige regionale vsv-programma’s, blijkt dat nog niet alle regio’s een doordachte
aanpak hebben op al deze onderwerpen. Wel benaderen en begeleiden alle gemeenten vsv’ers,
en zijn zeker de leer- en kwalificatieplichtige jongeren goed in beeld, zoals u mij
heeft verzocht in de motie van het lid Martens-America.8 Hoe de gemeente jongeren benadert en welke ondersteuning precies geboden wordt, verschilt
per jongere en per gemeente. Dit past bij de ruimte die gemeenten hierin hebben.
Eén van de onderwerpen waarvan ik het wenselijk vindt dat regio’s er afspraken over
maken, is het gebruik van de mbo-verklaring als jongeren voortijdig hun opleiding
verlaten. Uit onderzoek naar de werking van de mbo-verklaring9 blijkt dat nog niet alle vsv’ers standaard een mbo-verklaring krijgen. Jongeren en Doorstroompunten zijn vaak nog niet op de hoogte van
het bestaan van dit document, terwijl de mbo-verklaring juist voor vsv’ers een relevant
document is om terugkeer in het onderwijs of de overstap naar werk makkelijker te
maken. In lijn met de motie van het lid Soepboer10 zal ik borgen dat de mbo-verklaring in de praktijk beter wordt benut door regio’s
te verplichten om afspraken te maken over het gebruik van de mbo-verklaring.
Laagdrempelige en toegankelijke ondersteuning
Jongeren met meervoudige problematiek hebben een veel grotere kans om geen startkwalificatie
te halen of niet duurzaam aan het werk te komen.11 Regio’s worden verplicht om met elkaar af te spreken hoe zij de ondersteuning voor
jongeren laagdrempelig en toegankelijk organiseren. Bijvoorbeeld op school, zodat
jongeren makkelijker hulp kunnen vragen. De problemen waar deze jongeren mee kampen,
kunnen soms niet alleen door de partijen die primair verantwoordelijk zijn voor het
maken en uitvoeren van het regionaal programma opgepakt worden. Daarom vraag ik regio’s
om partijen uit andere domeinen te betrekken, zoals partijen uit de jeugdzorg, die
verantwoordelijk zijn in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning, afdelingen
die inkomensondersteuning of schuldhulp bieden en partijen in het veiligheidsdomein
als er sprake is van crimineel gedrag.
Ook op landelijk niveau zet ik in op betere begeleiding voor jongeren met een ondersteuningsbehoefte.
De afgelopen jaren heb ik met een groot aantal partners gewerkt aan de Verbeteragenda
passend onderwijs mbo. Zo zet ik met onder meer de MBO Raad en ECIO in op verbetering
van de informatievoorziening over het ondersteuningsaanbod op school voor studenten.12 Ook heb ik samen met de partners van de Verbeteragenda twee handreikingen ontwikkeld,
die duidelijkheid moeten scheppen over wat kan en mag met betrekking tot begeleiding
en ondersteuning. Eén daarvan richt zich op ondersteuning in en om het onderwijs,
de ander specifiek op de beroepspraktijkvorming.13 Of de ingezette acties ook daadwerkelijk tot de juiste beweging leiden, volg ik met
de Monitor passend onderwijs mbo die ik als bijlage bij deze brief aanbiedt aan uw
Kamer.14 Hieruit blijkt onder andere dat het weigeren van studenten met een ondersteuningsbehoefte
nauwelijks voorkomt, zoals uw Kamer mij had gevraagd om in deze brief in kaart te
brengen.15 Omdat de Verbeteragenda passend onderwijs in 2025 afloopt, gebruik ik deze meting
onder meer bij het bepalen van de mogelijke vervolgstappen voor het verbeteren van
passend onderwijs in het mbo. Voor het eind van 2025 informeer ik uw Kamer hierover.
Verbeteren van de overgang van v(s)o naar mbo
Van de jongeren afkomstig van het vso valt 60% ongediplomeerd uit in de entreeopleiding
en opleidingen op mbo-niveau 2.16 Ook op mbo-niveau 3 en 4 vallen zij veel vaker uit dan andere studenten. Daarom wordt
het in het regionaal programma verplicht om afspraken te maken over de overstap van
het vo naar het mbo, met speciale aandacht voor het vso. Veel regio’s nemen extra
maatregelen om deze overstap soepeler te laten verlopen, bijvoorbeeld met overstapcoaches
die voor, tijdens en na de overstap betrokken zijn. Om regio’s te helpen bij het verbeteren
van deze overgang heb ik onderzoeksbureau Oberon gevraagd om effectieve interventies
in kaart te brengen. Hierbij wordt ook meegenomen op welke wijze de ondersteuning
van begeleiders uit het vso voortgezet kan worden in het mbo. Dit onderzoek zal in
het najaar van 2025 beschikbaar zijn.
In het vo is een toename te zien van vsv’ers. Dit is mede te verklaren doordat nieuwkomers
relatief vaak uitvallen in het vo en in de overstap naar het vervolgonderwijs. Voortbordurend
op de toekomstverkenning naar het onderwijs aan nieuwkomers, zal uw Kamer voor de
zomer door Staatssecretaris Paul worden geïnformeerd over verbeteringen in het nieuwkomersonderwijs.17
Tegengaan van ongediplomeerde uitstroom naar werk
Veel jongeren gaan ongediplomeerd aan het werk, maar slechts een relatief klein deel
doet dit bij het eigen leerbedrijf.18 Ik merk dat veruit de meeste bedrijven er veel waarde aan hechten dat jongeren hun
mbo-diploma halen en dat juist jongeren zonder startkwalificatie een grotere kans
hebben hun baan te verliezen. Ik vind het zeer positief dat het onderwijs en het bedrijfsleven
steeds vaker samen optrekken en leren in de beroepspraktijk steeds meer gestalte krijgt.
Dit kan jongeren motiveren om hun opleiding af te maken. Voor jongeren die liever
werken dan leren kan een opleiding in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) uitkomst
bieden om voortijdige uitval te voorkomen. Met het zogeheten bbl-offensief zet ik
in op een breder aanbod van bbl-opleidingen en op een veel grotere bekendheid van
de bbl bij aankomende studenten en ouders. Voor de zomer wordt uw Kamer uitgebreid
geïnformeerd over de voortgang van het bbl-offensief.
Scholen geven aan dat het voor jongeren die rechtstreeks doorstromen vanuit het vo
soms beter is om eerst te starten in de beroepsopleidende leerweg (bol), omdat zij
nog niet de kennis en vaardigheden hebben om zelfstandig bij een bedrijf aan de slag
te gaan. Een oplossing voor jongeren die toch zo snel mogelijk in de praktijk willen
leren is om na een jaar te switchen van de bol naar de bbl. Er zijn al veel van dit
soort maatwerktrajecten mogelijk, maar scholen maken hier nog te weinig gebruik van.
Goede voorbeelden zoals de TechniekFabriek van de NS, wil ik met de partners in het
bbl-offensief beter onder de aandacht brengen.
TechniekFabriek NS
In Zwolle, Berkel-Enschot en Amsterdam worden al een aantal jaar jonge techneuten
opgeleid binnen de TechniekFabriek, onderdeel van de NS. In twee jaar tijd worden
studenten opgeleid tot monteurs Service en onderhoud (mbo-niveau 2). Dit doen zij
in een gecombineerde bol (1e jaar) met bbl (2e jaar) constructie, in samenwerking met een ROC. Zij komen in het tweede jaar van
de opleiding in dienst van de NS en ontvangen een salaris. Tijdens de opleiding ligt
de nadruk op het leren in de praktijk, ondersteund met de nodige theorie. Zij leren
hier alles op het gebied van railvoertuigen, spanningsvoorzieningen en comfortsystemen
zoals klimaat, verlichting en de informatievoorziening in de trein, en de jongeren
worden gecoacht op werknemersvaardigheden.
Meerdere instroommomenten
Jongeren die om welke redenen dan ook tijdelijk uit het onderwijs zijn geweest en
weer willen instromen hebben baat bij meerdere instroommomenten. Uit een verkenning
naar meerdere instroommomenten19, blijkt dat veel mbo-instellingen flexibel onderwijs als een voorwaarde zien voor
het realiseren van meerdere instroommomenten. Flexibel onderwijs kent vele vormen,
waarbij bijvoorbeeld het onderwijs in korte modules wordt aangeboden. Scholen willen
hiermee beter inspelen op diverse leerbehoeften van studenten. Zij geven aan dat dit
leidt tot meer gemotiveerde studenten, betere leerprestaties en minder uitval. Ook
kan meer flexibiliteit in het onderwijs leiden tot een betere aansluiting met het
bedrijfsleven en beter opgeleide werknemers. Hierbij blijkt het wel essentieel dat
de structuur en de begeleiding binnen de opleiding op orde is, anders kan het juist
tot meer uitval leiden. Een positief voorbeeld is de Barneveldse Techniekopleiding.
De Barneveldse Techniekopleiding (BTO)
In de regio rondom Barneveld hebben ruim 160 technische bedrijven een bedrijfsschool
opgericht: de Barneveldse Techniekopleiding (BTO). In samenwerking met MBO Amersfoort
en het Hoornbeeck College worden bij BTO studenten opgeleid om hun bbl-diploma te
halen en bij één van de betrokken technische bedrijven aan het werk te gaan.
Studenten die kiezen voor de BTO krijgen een mooi aanbod: ze komen in dienst bij de
bedrijfsschool en volgen twee dagen per week theorie en praktijk bij BTO, waar ze
persoonlijke aandacht en maatwerk krijgen. De overige drie dagen steken ze hun handen
uit de mouwen bij één van de aangesloten bedrijven, waarbij BTO ook daar begeleiding
kan bieden.
Het flexibele karakter van de opleiding komt tot uiting in verschillende aspecten:
studenten kunnen doorlopend instromen, krijgen salarisverhogingen bij goede prestaties
en kunnen hun diploma in hun eigen tempo behalen. Na het behalen van het diploma kunnen
de studenten doorstromen en zo volledig bij één van de aangesloten bedrijven aan het
werk gaan.
Ik zie in het mbo veel ambitie om het onderwijs flexibeler vorm te geven en het gemakkelijker
te maken om tussentijds in te stromen. Het is wenselijk dat een student in principe
bij elke opleiding minimaal twee keer per jaar kan instromen. Deze beweging wordt
ondersteund door ervoor te zorgen dat mbo-instellingen ervaringen met elkaar uitwisselen
en te zorgen dat de randvoorwaarden op orde zijn. Binnen het Nationaal Groeifondsprogramma
Npuls worden instellingen ondersteund en gefaciliteerd bij het inrichten van wendbaar
en flexibel onderwijs. Ik ga in gesprek met de Inspectie van het Onderwijs over hoe
het toezicht omgaat met meer flexibilisering in het mbo en hoe dit een plek krijgt
in het Onderzoekskader 2027. Daarnaast wil ik de mbo-bekostiging herzien, onder andere
vanwege de dalende studentaantallen. Eén van de inhoudelijke doelen die ik mee laat
wegen bij de herziening is het inspelen van het mbo op de leer- en begeleidingsbehoeften
van verschillende groepen studenten. De wijze waarop mbo-instellingen worden bekostigd
hoort flexibilisering niet in de weg te staan. Over de herziening van de bekostiging
heb ik uw Kamer in de beleidsbrief over het vervolgonderwijs en de wetenschap geïnformeerd.20
Mogelijkheden om een deel van een mbo-opleiding te volgen
Voor sommige jongeren die uitstromen naar de arbeidsmarkt is het halen van een startkwalificatie
in een reguliere opleiding niet haalbaar of passend. Dit geldt bijvoorbeeld voor veel
jongeren die uitstromen uit het pro, vso en de entreeopleiding. Ook is directe terugkeer
naar het reguliere onderwijs voor sommige vsv’ers een te grote stap. Het is wel belangrijk
dat deze jongeren zich blijven ontwikkelen en meer vaardigheden opdoen, waarmee zij
hun arbeidsmarktpositie verbeteren. Dat kan door tijdens het werk een deel van een
mbo-opleiding in de derde leerweg te volgen en die af te ronden met een mbo-certificaat
of een praktijkverklaring. Door een deel van een mbo-opleiding in de praktijk te volgen,
krijgen jongeren de kans om zich stapsgewijs te ontwikkelen en wellicht op termijn
alsnog een mbo-diploma te behalen. Opleidingen gericht op het halen van een mbo-verklaring
of praktijkverklaring hebben ook een plek in de zogeheten sectorale Ontwikkelpaden.
Deze sectorale ontwikkelpaden bevatten laagdrempelige in- en opstapfuncties in maatschappelijk
cruciale sectoren en brengen in beeld welke opleidingen hiervoor gevolgd kunnen worden.
Hierdoor wordt het gemakkelijker om in- of door te stromen in een sector of over te
stappen tussen sectoren. Juist voor jongeren zonder startkwalificatie voor wie het
halen van een mbo-diploma (nog) een brug te ver is, biedt dit een mooie kans om zich
verder te ontwikkelen en hun positie op de arbeidsmarkt te verbeteren.
Ontwikkelpaden worden gemaakt door sectoren zelf in samenwerking met de Ministeries
van SZW en OCW. De Minister van SZW erkent deze na vaststelling door de sector als
aan de voorwaarden is voldaan zoals opgenomen in de vernieuwde SLIM-regeling, die
op 28 februari in werking is getreden.21 Erkende Ontwikkelpaden worden gepubliceerd op Rijksoverheid.nl en Leerovericht.nl.
Voor opleidingen (waaronder praktijkleren in het mbo) uit de Ontwikkelpaden voor maatschappelijk
cruciale sectoren kunnen werkgevers en samenwerkingsverbanden van sectoren en arbeidsmarktregio’s
ook subsidie krijgen. Op basis van de verkenning naar de wettelijke opdracht voor
een aanbod voor Leven Lang Ontwikkeling (LLO) zal ik na de zomer mogelijkheden verkennen
voor een structureler LLO-aanbod voor jongeren zonder startkwalificatie.22
In de nieuwe regionale programma’s worden regio’s verplicht om afspraken te maken
over het stimuleren van duurzame arbeidsinschakeling van jongeren zonder startkwalificatie
om zich tijdens hun baan verder te ontwikkelen via het praktijkleren in het mbo of
een praktijkgerichte non-formele opleiding met een branchewaardering, zoals opgenomen
in de sectorale Ontwikkelpaden. Dat vraagt naast samenwerking met de arbeidsmarktregio’s
ook om een samenwerkingsverband te vormen om zodoende gebruik te kunnen maken van
voornoemde scholingssubsidie voor jongeren. De Ministeries van SZW en OCW zullen deze
samenwerking de komende maanden faciliteren samen met de vertegenwoordigers van scholen,
Doorstroompunten, gemeenten en andere partners.
Tot slot
Ik blijf me onverkort inzetten voor het terugdringen van vsv. Hierbij benadruk ik
wel dat het terugdringen van vsv voor mij geen eindstation is. Mijn streven is dat
jongeren goed terechtkomen op de arbeidsmarkt. Ook jongeren voor wie het halen van
een startkwalificatie niet voor de hand ligt. Met het wetsvoorstel van school naar
duurzaam ben ik deze weg al ingeslagen en daar ga ik mee door. De komende periode
zal ik samen met het Ministerie van SZW en landelijke partners de scholen, Doorstroompunten
en gemeenten ondersteunen met als gezamenlijk doel om alle jongeren te begeleiden naar duurzaam werk.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap