Nota van wijziging : Nota van wijziging
36 638 Wijziging van enkele wetten op het gebied van Justitie en Veiligheid en op het gebied van Asiel en Migratie in verband met aanpassingen van overwegend technische aard (Verzamelwet Justitie en Veiligheid en Asiel en Migratie 20XX)
Nr. 7
NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 24 maart 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel XI wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 22, tweede lid, wordt «artikelen 6 lid 5» vervangen door «artikelen 6 lid
6».
B
In artikel XI wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
C
In artikel 109, derde lid, wordt «artikelen 25 lid 6» vervangen door «artikelen 25
lid 5».»
C
In artikel XXIII wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Artikel 13a van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen wordt als volgt
gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «van een overeenkomstig artikel 62 van de Wegenverkeerswet
1994 erkende natuurlijke persoon of rechtspersoon» vervangen door «van een natuurlijke
persoon of rechtspersoon met een op grond van artikel 4aud, eerste lid, van de Wegenverkeerswet
1994 verleende erkenning bedrijfsvoorraad».
2. In het tweede lid wordt «als bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994»
vervangen door «met een op grond van artikel 4aud, eerste lid, van de Wegenverkeerswet
1994 verleende erkenning bedrijfsvoorraad».
3. In het derde lid wordt «, bedoeld in artikel 62 van de Wegenverkeerswet 1994,»
vervangen door «met een op grond van artikel 4aud, eerste lid, van de Wegenverkeerswet
1994 verleende erkenning bedrijfsvoorraad».
D
In artikel XXXIV wordt voor onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
aA
In artikel 2, vijfde lid, artikel 6, vijfde lid, artikel 7a, vijfde lid, en artikel
8, vijfde lid, wordt de zinsnede «door gemeenten, provincies, het rijk of het openbaar
lichaam Bonaire, Sint Eustatius of Saba» vervangen door «door gemeenten, provincies
of het rijk».»
E
Na artikel XXXIV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXXIVa
De Wet op de rechterlijke organisatie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 66 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Zij worden op eigen verzoek
bij koninklijk besluit ontslagen.
2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin een deskundig
lid of een plaatsvervangend lid van de ondernemingskamer de leeftijd van zeventig
jaren heeft bereikt, wordt aan hem bij koninklijk besluit ontslag verleend.
B
Artikel 67 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het vierde lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Zij worden op eigen verzoek
bij koninklijk besluit ontslagen.
2. Onder vernummering van het zesde lid tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
6. Met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin een deskundig
lid of een plaatsvervangend lid van de penitentiaire kamer de leeftijd van zeventig
jaren heeft bereikt, wordt aan hem bij koninklijk besluit ontslag verleend.»
F
Voor artikel XXXV wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXXIVb
De bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid wordt als volgt gewijzigd:
1. In het onderdeel betreffende de Advocatenwet wordt «de artikelen 8, 8a, 8b en 45a»
vervangen door «de artikelen 8, 8a, 8b, 19, tweede lid, voor zover met gesloten deuren
vergaderd wordt, en 45a».
2. In het onderdeel betreffende de Gerechtsdeurwaarderswet wordt «artikel 1a» vervangen
door «de artikelen 1a, 72 en 75, voor zover met gesloten deuren vergaderd wordt».
3. In het onderdeel betreffende de Wet op het notarisambt wordt «artikel 5», vervangen
door «de artikelen 5, 76 en 79, voor zover met gesloten deuren vergaderd wordt».
G
In artikel XLV wordt na onderdeel A een onderdeel ingevoegd, luidende:
Aa
Aan artikel 33 worden twee leden toegevoegd, luidende:
6. Indien niet is voldaan aan een verplichting tot het elektronisch verrichten van
handelingen op grond van de wet dan wel bij of krachtens algemene maatregel van bestuur
als bedoeld in het tweede lid, stelt de rechter de desbetreffende partij of andere
betrokkene in de gelegenheid dit verzuim te herstellen binnen een door de rechter
te bepalen termijn. Maakt eiser of verzoeker van deze gelegenheid geen gebruik, dan
kan de rechter eiser of verzoeker niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering of
verzoek dan wel het stuk buiten beschouwing laten. Ook in andere gevallen waarin geen
gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om het verzuim te herstellen, kan de rechter
het stuk buiten beschouwing laten.
7. In afwijking van de voorgaande leden kan de rechter bepalen dat de procedure wordt
voortgezet volgens de regels die gelden voor stukkenwisseling op papier.
H
In artikel XLV, onderdeel C, wordt na «op een motorrijtuig» ingevoegd «of een aanhangwagen».
I
In artikel XLV worden na onderdeel C onderdelen ingevoegd, luidende:
Ca
In artikel 474i wordt «de leden 2–4 van het vorige artikel» vervangen door «artikel
474h, tweede en derde lid».
Cb
Aan artikel 475, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van
onderdeel f door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. Indien betekening aan het elektronisch adres van de derde-beslagene als bedoeld
in het derde lid niet mogelijk is: de reden van deze onmogelijkheid.
Cc
Artikel 475a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde en zesde lid, wordt «kalendermaand» telkens vervangen door «maand».
2. In het zevende lid wordt «en in artikel 475aa worden» vervangen door «wordt» en
wordt «en onder bank wordt verstaan» vervangen door «en in dit artikel en in artikel
475aa wordt onder bank verstaan».
Cd
Artikel 475aa wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «welke bank geldmiddelen van hem onder zich heeft» vervangen
door «bij welke bank de schuldenaar een betaal- of spaarrekening als bedoeld in artikel
1:1 van de Wet op het financieel toezicht aanhoudt».
2. In onderdeel b, wordt «of deze geldmiddelen van die schuldenaar onder zich heeft»
vervangen door «of de schuldenaar bij de bank een betaal- of spaarrekening aanhoudt
als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht».
Ce
In artikel 556, derde lid, wordt na de eerste zin een zin ingevoegd, luidende: Zaken
waarvan redelijkerwijs aangenomen mag worden dat de rechthebbende daar geen belang
bij heeft, kunnen terstond worden afgevoerd en vernietigd.
Cf
In artikel 570, tweede lid, wordt de zinsnede «de artikelen 514, tweede en derde lid,
515, 517, tweede lid, 518, 519, eerste lid, 523, 525 en 528- 540» vervangen door «de
artikelen 514, tweede en derde lid, 515, 517, tweede lid, 518, 519, eerste lid, 523,
525, 528, 529 en 538 tot en met 540».
Cg
In artikel 626, eerste lid, wordt «»het hem verschuldgide» vervangen door «het hem
verschuldigde».
Ch
In artikel 734, eerste lid, vervalt «, en 541».
Ci
Artikel 770a wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
2. In geval van een beslag op een roerende zaak die geen registergoed is, zijn de
artikelen 441, derde lid, 447 en 448 niet van toepassing.
Cj
In de artikelen 455, tweede lid, 455a, tweede lid, 474b, derde lid, 507, derde lid,
en 507b, tweede lid, wordt telkens na «475i,» ingevoegd «eerste lid,».
J
In artikel XLVI wordt na onderdeel D een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
In artikel 227b vervalt het tweede lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste
lid.
K
Na artikel XLVII, onderdeel D, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Da
In artikel 258a, eerste lid, onderdeel b, wordt na «141, eerste lid en tweede lid,
onder 1°, » ingevoegd «151f, tweede lid,» en wordt «248c, 252, tweede lid» vervangen
door «253».
L
Na artikel LII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL LIIa
1. De benoeming van een deskundig lid of plaatsvervanger als bedoeld in artikel 66,
vierde lid, of 67, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, die vóór
het tijdstip van inwerkingtreding van artikel XXXIVa is benoemd en vóór dat tijdstip
de leeftijd van zeventig jaren heeft bereikt, blijft van kracht tot:
a. de eerste dag van de maand volgende op die waarin het deskundig lid of de plaatsvervanger
de leeftijd van drieënzeventig jaren heeft bereikt, of
b. het in het benoemingsbesluit genoemde tijdstip, indien dat tijdstip ligt vóór het
in onderdeel a bedoelde tijdstip.
2. In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder a, vindt het ontslag plaats bij
koninklijk besluit.
M
Na artikel XXVIII wordt een artikel ingevoegd, luidende:
ARTIKEL XXVIIIa
De Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische
activiteiten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 22 komt te luiden:
Artikel 22. Wijziging Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden in verband
met verhouding tot Zorg- en Veiligheidshuizen
Aan artikel 2.31 van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden wordt een
lid toegevoegd, luidende:
13. Indien de deelnemers van een Zorg- en Veiligheidshuis ten aanzien van een aangemelde
of in behandeling genomen casus aanleiding hebben om te vermoeden dat die casus in
overeenstemming is met het doel van het casusoverleg ten behoeve van de persoonsgerichte
aanpak van radicalisering en terroristische activiteiten, bedoeld in artikel 2 van
de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische
activiteiten, dan dragen die deelnemers er zorg voor dat de casus overeenkomstig artikel
5, eerste lid, van die wet voor overleg wordt aangemeld bij de politie, het openbaar
ministerie of de burgemeester van de gemeente van verblijf van de betrokkene. Indien
de casus op grond van artikel 5, vierde lid, van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte
aanpak radicalisering en terroristische activiteiten in behandeling wordt genomen
door het casusoverleg als bedoeld in artikel 2 van die wet, dan vindt het onderhavige
artikel 2.31 geen verdere toepassing.
B
Artikel 23 vervalt.
Toelichting
Met deze nota van wijziging worden in het wetsvoorstel een aantal wijzigingen doorgevoerd.
Het betreft wijzigingen van technische aard, dan wel ter herstel van eerder gemaakte
fouten of in de praktijk ontstane onduidelijkheden. Gezien de aard van deze wijzigingen
is advies van de Afdeling advisering van de Raad van State niet nodig geacht. Het
gaat om wijzigingen van de voorgestelde artikelen XI (Boek 10 van het Burgerlijk Wetboek),
XXIII (Wet aansprakelijkheidsverzekering motorvoertuigen), XXXIV (Wet op de naburige
rechten), XLV (Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering), XLVI (Wetboek van Strafrecht)
en XLVII (Wetboek van Strafvordering). Daarnaast worden drie artikelen ingevoegd,
te weten artikel XXXIVa (Wet op de rechterlijke organisatie), artikel LIIa dat het
overgangsrecht daarbij regelt, en artikel XXXIVb (Wet open overheid). De wijzigingen
worden hierna afzonderlijk toegelicht.
Onderdelen A en B
Per abuis waren er fouten geslopen in de verwijzingen naar artikel 6 van de Rijkswet
op het Nederlanderschap in artikel 10:22 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en
naar artikel 1:25 BW in artikel 10:109 BW. De verwijzing naar de verkeerde leden in
deze bepalingen wordt hiermee rechtgezet.
Onderdeel C
Dit onderdeel bevat een technische wijziging die voortvloeit uit de Wet van 10 mei
2023 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de modernisering van
het erkenningenstelsel, het verbeteren van de handhaafbaarheid en enkele andere wijzigingen
van technische aard (Stb. 2023, 195). Artikel I, onderdeel K, van genoemde wet laat onder andere hoofdstuk IV, paragraaf
5 (waar artikel 62 Wegenverkeerswet 1994 onderdeel van uitmaakt) vervallen. De verwijzing
in de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen dient daarom te worden vervangen
door een verwijzing naar het nieuwe artikel 4aud Wegenverkeerswet 1994.
Onderdeel D
In artikel 2, vijfde lid, artikel 6, vijfde lid, artikel 7a, vijfde lid, en artikel
8, vijfde lid van de Wet op de naburige rechten wordt de verwijzing naar Bonaire,
Sint-Eustatius of Saba geschrapt. Zij kennen hun eigen intellectueel eigendomsrechtelijke
wetgeving.
Onderdeel E
A
Met deze aanpassing wordt artikel 66 van de Wet op de rechterlijke organisatie (hierna:
Wet RO), dat gaat over de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam, gewijzigd.
Bij een eerdere wijziging van het tweede lid van dit artikel (Stb. 2004, 215) is abusievelijk de verwijzing naar artikel 46h van de Wet rechtspositie rechterlijke
ambtenaren (hierna: Wrra) vervallen. Artikel 46h van de Wrra regelt het ontslag van
rechterlijke ambtenaren. Hierin staat dat rechterlijke ambtenaren op eigen verzoek
bij koninklijk besluit worden ontslagen. Verder is in deze bepaling vastgelegd dat
bij koninklijk besluit ontslag wordt verleend aan rechterlijke ambtenaren die leeftijd
van zeventig jaar hebben bereikt.
Deze omissie wordt thans hersteld. Aan artikel 66, vierde lid wordt een zin toegevoegd
waarin staat dat deskundige leden en plaatsvervangers van de ondernemingskamer op
eigen verzoek bij koninklijk besluit worden ontslagen. Het nieuwe zesde lid regelt
dat deskundige leden en plaatsvervangers bij het bereiken van de leeftijd van zeventig
jaren, bij koninklijk besluit worden ontslagen. Voor de formulering is aangesloten
bij de wijze waarop het voorgaande in artikel 48a Wet RO is geregeld voor de pachtkamers
van de rechtbanken.
B
Met deze aanpassing wordt artikel 67 van de Wet RO, dat gaat over de penitentiaire
kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gewijzigd. Bij een eerdere wijziging van
het tweede lid van dit artikel (Stb. 2004, 215) is abusievelijk de verwijzing naar artikel 46h van het Wrra vervallen. Artikel 46h
regelt het ontslag van rechterlijke ambtenaren. Hierin staat dat rechterlijke ambtenaren
op eigen verzoek bij koninklijk besluit worden ontslagen. Verder is in deze bepaling
vastgelegd dat bij koninklijk besluit ontslag wordt verleend aan rechterlijke ambtenaren
die de leeftijd van zeventig jaar hebben bereikt.
Deze omissie wordt thans hersteld. Aan artikel 67, vierde lid wordt een zin toegevoegd
waarin staat dat deskundige leden en plaatsvervangers van de penitentiaire kamer op
eigen verzoek bij koninklijk besluit worden ontslagen. Het nieuwe zesde lid regelt
dat deskundige leden en plaatsvervangers bij het bereiken van de leeftijd van zeventig
jaren, bij koninklijk besluit worden ontslagen. Voor de formulering is aangesloten
bij de wijze waarop het voorgaande in artikel 48a Wet RO is geregeld voor de pachtkamers
van de rechtbanken.
Onderdeel F
De bijlage bij artikel 8.8 van de Wet open overheid (Woo) bepaalt dat de in die bijlage
genoemde bepalingen voorgaan op de artikelen 3.1, 3.3, 4.1, 5.1, eerste, tweede en
vijfde lid, en 5.2 van de Woo. De bijlage bevat bijzondere openbaarmakingsregelingen
waar de genoemde artikelen van de Woo niet op van toepassing zijn.
Bij het opstellen van de bijlage is over het hoofd gezien dat de vertegenwoordigende
organen van de publiekrechtelijke beroepsorganisaties voor advocaten, notarissen en
gerechtsdeurwaarders een wettelijk geregeld geheimhoudingsregime kennen. Dit regime
maakt een uitzondering op het uitgangspunt van openbaarheid van hun vergaderingen.
Om deze omissie te herstellen wordt voorgesteld om aan de bijlage artikel 19, tweede
lid, van de Advocatenwet, de artikelen 72 en 75 van de Gerechtsdeurwaarderswet en
de artikelen 76 en 79 van de Wet op het notarisambt toe te voegen.
In de betreffende bepalingen van de Gerechtsdeurwaarderswet en de Wet op het notarisambt
staat geregeld dat de vergaderingen van de ledenraad en de algemene ledenvergadering
van de Koninklijke Beroepsgroep van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) en de Koninklijke
Notariële Beroepsorganisatie (KNB) openbaar zijn, tenzij besloten wordt om achter
gesloten deuren te vergaderen. Van de besloten vergaderingen wordt een afzonderlijk
verslag gemaakt, dat niet openbaar wordt gemaakt tenzij de ledenraad respectievelijk
de vergadering anders beslist. Deze artikelen betreffen bijzondere openbaarmakingsregelingen
met een uitputtend karakter, die voorgaan op de Woo. In deze bepalingen heeft de wetgever
immers expliciet de bevoegdheid gegeven om in beslotenheid te kunnen vergaderen en,
wanneer in beslotenheid wordt vergaderd, het verslag daarvan niet openbaar te maken.
Verder is expliciet bepaald dat alleen de ledenvergadering dan wel ledenraad de bevoegdheid
hebben zelf de verslagen alsnog openbaar te maken. Door deze bijzondere regeling moeten
de leden zich in vrijheid kunnen uitlaten over hetgeen in de besloten vergadering
wordt besproken. De leden dienen niet gehinderd te worden door de mogelijkheid dat
het verslag later alsnog openbaar wordt gemaakt. Openbaarmaking van de verslagen zou
de goede werking van deze artikelen onmogelijk maken. Zonder meer toepassing geven
aan de Woo zou immers afbreuk doen aan de goede werking van deze artikelen: geheimhouding
van verslagen van besloten vergaderingen.
In 2014 heeft de rechtbank Midden-Nederland geoordeeld dat artikel 76 van de Wet op
het notarisambt een bijzondere openbaarmakingsregeling betreft met een uitputtend
karakter waarvoor de voorloper van de Woo, namelijk de Wet openbaarheid van bestuur,
moet wijken.1 In 2017 heeft de rechtbank Amsterdam een uitspraak met eenzelfde strekking gewezen
over artikel 72 van de Gerechtsdeurwaarderswet.2 De artikelen 75 van de Gerechtsdeurwaarderswet en 79 van de Wet op het notarisambt
hebben eenzelfde formulering waaruit het uitputtende karakter volgt en worden daarom
ook toegevoegd aan de bijlage bij de Woo.
Artikel 19, tweede lid, van de Advocatenwet heeft eenzelfde formulering als eerdergenoemde
artikelen en wordt daarom om dezelfde redenen ook toegevoegd aan de bijlage bij de
Woo. In deze bepaling is geregeld dat de vergaderingen van het college van afgevaardigden
van de Nederlandse orde van advocaten (NOvA) openbaar zijn, tenzij besloten wordt
met gesloten deuren te vergaderen. In de praktijk van de NOvA wordt verslaglegging
van een besloten vergadering van het college van afgevaardigden afzonderlijk gehouden
en bevat een weergave van de beraadslaging in lijn met artikel 18, vierde lid, van
het Reglement van orde CvA. De eventueel genomen besluiten worden opgenomen in de
verslaglegging van de openbare vergadering. De verslaglegging van de besloten vergadering
wordt slechts ter inzage gelegd voor afgevaardigden, leden van de algemene raad en
de algemeen secretaris. Gelet op het besloten karakter van de vergadering dient de
verslaglegging onder de uitzondering van de Woo te vallen, door het verslag niet voor
eenieder openbaar te maken.
Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat het bijzonder openbaarheidsregime van deze
artikelen alleen ziet op vergaderingen die achter gesloten deuren plaatsvinden. Op
openbare vergaderingen en de verslagen die hiervan worden opgemaakt, is de Woo wel
van toepassing. De openbaarheid van deze vergaderingen is tevens het uitgangspunt
van de Gerechtsdeurwaarderswet, de Wet op het notarisambt en Advocatenwet.
Het Adviescollege Openbaarheid en Informatiehuishouding (ACOI) is geconsulteerd bij
dit voorstel en constateert ook dat met het ontbreken van de betreffende artikelen
op de bijlage bij de Woo sprake is van een omissie die hersteld moet worden. Verder
heeft het ACOI enkele suggesties gedaan ter aanvulling en aanscherping van de toelichting.
Deze suggesties zijn overgenomen.
Onderdeel G
In de wetgeving die in 2016 tot stand kwam tot vereenvoudiging en digitalisering van
het civiele procesrecht (Stb. 2016, 288–294) was voorzien in een algemene herstelmogelijkheid voor het verplicht elektronisch
procederen bij alle gerechten.3 Die regeling hield in dat de rechter een partij die stukken op papier indiende terwijl
zij dat langs elektronische weg moest doen, de gelegenheid moest bieden dit verzuim
te herstellen binnen een bepaalde termijn. Wanneer een partij het verzuim niet herstelde,
kon de rechter haar niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering of verzoek, of het
te laat ingediende stuk buiten beschouwing laten. De rechter kon ook beslissen dat
de partij mocht voortgaan op de papieren weg. In de toelichting werd als voorbeeld
genoemd dat pas tijdens de zitting blijkt dat ten onrechte op papier wordt geprocedeerd.
Het aanhouden van de mondelinge behandeling om de desbetreffende partij in de gelegenheid
te stellen alle stukken alsnog elektronisch in te dienen, zou dan niet bijdragen aan
de doelmatigheid en snelheid van de procedure. De bedoeling was om de rechter op basis
van de omstandigheden van het geval te laten oordelen over de gevolgen van het ten
onrechte kiezen van de niet-elektronische route en het vervolgens onbenut laten van
de herstelmogelijkheid.4 Tot die omstandigheden behoren onder meer of sprake is van verplichte procesvertegenwoordiging
en of sprake is van fatale termijnen, zoals voor het instellen van een rechtsmiddel.
Met de technische eenmaking van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is
de wettelijke herstelmogelijkheid alleen overgenomen voor civiele cassatieprocedures
bij de Hoge Raad, omdat alleen bij die instantie op dat moment verplicht elektronisch
werd geprocedeerd op grond van de wetgeving uit 2016 (zie artikel 397, vierde lid,
Rv). Die bepaling gaat uit van een verplichting om eiser of verzoeker niet-ontvankelijk
te verklaren in zijn beroep in cassatie als de herstelmogelijkheid onbenut wordt gelaten.
In de praktijk levert dit geen problemen op. Daarom wordt deze bepaling ongewijzigd
gehandhaafd als lex specialis.
Het basisplan digitalisering civiel recht en bestuursrecht van de Raad voor de rechtspraak
(2018) heeft tot doel om elektronisch procederen in steeds meer civiele zaakstromen
voor professionele procespartijen verplicht te stellen.5 Het is daarom wenselijk dat de hiervoor genoemde wettelijke herstelmogelijkheid opnieuw
gaat gelden voor rechtbanken en hoven.6 Daartoe worden twee leden toegevoegd aan artikel 33 Rv. De leden sluiten vrijwel
geheel aan bij de tekst van de wetgeving uit 2016 (artikel 30c, leden 6 en 7, Rv).
Op een aantal punten was een iets andere formulering nodig, omdat de tekst van artikel
30c, leden 6 en 7, Rv ruimer was dan alleen het doen van verzoeken en mededelingen
en het indienen van processtukken genoemd in artikel 33 Rv. Daarom staat er nu «een
verplichting tot het elektronisch verrichten van handelingen». Daaronder valt naast
het doen van verzoeken en mededelingen en het indienen van processtukken ook de verplichting
om elektronisch te ondertekenen (artikel 5 Besluit elektronisch procederen). Het bieden
van de gelegenheid om een verzuim te herstellen, ziet op al deze handelingen. Als
een verzoek ten onrechte geheel op papier wordt ingediend en geen sprake van een bepaalde
termijn voor indiening, kan de herstelmogelijkheid erin bestaan dat de verzoeker de
gelegenheid krijgt om langs elektronische weg een nieuw verzoek in te dienen. Het
papieren verzoek wordt dan niet in behandeling genomen. Dit is bijvoorbeeld het geval
bij verzoeken om verlof tot het leggen van conservatoir beslag.7 Om te verduidelijken dat de herstelmogelijkheid ook geldt ten aanzien van anderen
dan partijen op wie een verplichting rust tot elektronisch procederen, is in het voorgestelde
lid 6 een kleine wijziging doorgevoerd (toevoeging: «andere betrokkene»).8 Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat artikel 8 van het Besluit elektronisch procederen
al een regeling bevat voor verstoringen van de toegang tot het digitale systeem die
niet toerekenbaar zijn aan de indiener en die in de weg staan aan tijdige elektronische
indiening van stukken.9
Onderdeel H
Dit onderdeel corrigeert een omissie in artikel XLV, onderdeel C. Per abuis is in
de wijzigingsbepaling van artikel 457 Rv de aanhangwagen niet vermeld. Ook bij het
leggen van beslag op een aanhangwagen, is het niet nodig voor een opvolgend beslaglegger
om een beslag te betekenen aan de deurwaarder die het eerdere beslag heeft gelegd
als het beslag is ingeschreven in het kentekenregister. De bekendheid met het beslag
volgt dan uit het register.
Onderdeel I
Ca (artikel 474i Rv)
Dit onderdeel corrigeert een verwijzing in artikel 474i Rv. Artikel 474i verwijst
abusievelijk naar de leden 2 tot en met 4 van artikel 474h, terwijl artikel 474h slechts
drie leden heeft.
Cb (artikel 475 Rv)
Dit onderdeel regelt dat als de deurwaarder een fysiek beslagexploot betekent terwijl
de derde-beslagene heeft aangegeven beslag-exploten elektronisch te willen ontvangen,
het beslag-exploot vermeldt waarom het stuk op reguliere wijze wordt betekend. Als
elektronisch betekenen niet mogelijk is, bijvoorbeeld omdat er een storing plaatsvindt
in het digitale systeem van de derde-beslagene, mag de deurwaarder terugvallen op
de reguliere wijze van betekening bedoeld in artikel 45 e.v. Rv. Voor de derde-beslagene
is momenteel niet uit het beslag-exploot op te maken waarom er regulier wordt betekend
in plaats van elektronisch. Om hierover helderheid te laten ontstaan, regelt dit onderdeel
dat in een dergelijke situatie het exploot moet vermelden wat de reden is van het
terugvallen op de reguliere wijze van betekening.
Cc (artikel 475a Rv)
Dit onderdeel voert twee wijzigingen door in de regeling van het beslagvrij bedrag
bij bankbeslag in artikel 475a Rv. Met de eerste wijziging wordt in artikel 475a,
vijfde en zesde lid, Rv het begrip «kalendermaand» vervangen door «maand». Het begrip
«kalendermaand» heeft in de praktijk tot onduidelijkheid geleid omdat het afwijkt
van het elders in Rv gebruikte begrip «maand». Er is echter geen andere interpretatie
beoogd. Net zoals bij de andere artikelen in Rv, wordt bedoeld dat de termijn eindigt
op de daarmee overeenstemmende dag een maand later (zie HR 1 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2225).
Concreet betekent dit dat bij een bankbeslag op 27 maart de periode waarin rekening
moet worden gehouden met het beslagvrije bedrag loopt tot en met 26 april. De tweede
wijziging vloeit voort uit de wijziging van artikel 475aa (zie het hiernavolgende
onderdeel). Doordat in artikel 475aa niet langer gesproken wordt van geldmiddelen
kan de verwijzing naar dit artikel in artikel 475a, zevende lid, Rv vervallen.
Cd (artikel 475aa Rv)
Dit onderdeel verduidelijkt artikel 475aa Rv. Daarin is geregeld dat deurwaarders
informatie over bankrekeningen kunnen opvragen bij de schuldenaar en bij de bank.
De verplichting om te laten weten bij welke bank er «geldmiddelen» zijn kan strikt
genomen worden uitgelegd als een verplichting om uitsluitend een positief saldo te
melden. In de memorie van toelichting van de Wet herziening beslag- en executierecht
is echter meermaals opgenomen dat het gaat om de mogelijkheid voor de deurwaarder
om voorafgaand aan het leggen van een beslag na te gaan bij welke bank een schuldenaar
een rekening aanhoudt. Om dit punt ook in de wettekst te verhelderen, wijzigt dit
onderdeel artikel 475aa, onderdelen a en b, Rv. Daardoor blijkt uit de bepaling eenduidig
dat het zowel bij de bevraging van de schuldenaar als bij de bank gaat om de vraag
of de schuldenaar een betaalrekening of spaarrekening als bedoeld in artikel 1:1 van
de Wet op het financieel toezicht aanhoudt.
Ce (artikel 556 Rv)
Dit onderdeel wijzigt de regeling van artikel 556, derde lid, Rv. Het college van
burgemeester en wethouders is op grond van 556, derde lid, Rv verplicht om alle zaken
die uit een ontruimde woning zijn verwijderd, mee te voeren en gedurende ten minste
twee weken op te slaan. Dit volgt uit artikel 5:30, derde lid, van de Algemene wet
bestuursrecht dat in artikel 556, derde lid, Rv van overeenkomstige toepassing is
verklaard. Het artikel wordt aangepast om te verduidelijken dat de opslagplicht niet
geldt als het zaken betreft waarvan duidelijk is dat de rechthebbende daar geen belang
(meer) bij heeft en deze beter meteen vernietigd zouden moeten worden, denk bijvoorbeeld
aan vuilniszakken met afval. Hiermee worden deze kosten voorkomen.
Cf (artikel 570 Rv)
Dit onderdeel corrigeert een verwijzing in artikel 570, tweede lid, Rv. De verwijzing
omvat abusievelijk nog steeds de artikelen 530 tot en met 537j Rv, terwijl deze artikelen
per 1 januari 1992 zijn vervallen.
Cg (artikel 626 Rv)
Dit onderdeel corrigeert een taalkundige verschrijving.
Ch (artikel 734 Rv)
Dit onderdeel corrigeert een verwijzing in artikel 734, eerste lid, Rv. Er wordt abusievelijk
naar artikel 541 verwezen, terwijl dat artikel per 1 januari 1992 is vervallen.
Ci (artikel 770a Rv)
Dit onderdeel bepaalt, door een lid toe te voegen aan artikel 770a Rv, dat de beslagverboden
opgenomen in de artikelen 441, derde lid, 447 en 448 Rv niet van toepassing zijn als
er conservatoir beslag wordt gelegd op roerende zaken, geen registergoederen, die
behoren tot de gemeenschap van goederen op grond van een huwelijk of geregistreerd
partnerschap. Een dergelijk maritaal conservatoir beslag dient juist om de gemeenschappelijke
goederen gedurende de periode van afwikkeling van de huwelijksgemeenschap in zijn
totaliteit bij elkaar te houden. Artikel 770a Rv ziet alleen op conservatoire beslagen.
Cj
Dit onderdeel corrigeert in meerdere artikelen de verwijzing naar artikel 475i Rv.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet bestaat dit
artikel uit meerdere leden. Destijds is verzuimd om bestaande verwijzingen naar artikel
475i Rv in andere artikelen aan te passen. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld.
Onderdeel J
In het wetsvoorstel dat leidde tot de Wet herimplementatie Europees strafrecht (Kamerstukken
II 2023/24, 36 491, nr. 2) werd aanvankelijk voorgesteld om aan de artikelen 227a en 227b van het Wetboek van
Strafrecht (Sr) een tweede lid toe te voegen, waarmee zou worden voldaan aan de verplichtingen
van artikel 3, tweede lid, onder a en b, van Richtlijn (EU) 2017/1371 van het Europees
Parlement en de Raad van 5 juli 2017 betreffende de strafrechtelijke bestrijding van
fraude die de financiële belangen van de Unie schaadt (PbEU 2017, L 198). Bij nota
van wijziging bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2023/24, 36 491, nr. 7) is later beoogd de voorgestelde wijzigingen in de artikelen 227a en 227b Sr te vervangen
door een nieuw artikel 227c Sr. Daarbij is evenwel verzuimd het tweede lid van artikel
227b Sr, zoals met het wetsvoorstel voorgesteld, te schrappen. Met deze wijziging
wordt dit hersteld.
Onderdeel K
Artikel 258a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat als onderdeel van de Wet
uitbreiding slachtofferrechten op 1 juli 2024 in werking is getreden – verplicht een
nader omschreven categorie verdachten in persoon te verschijnen op de terechtzitting
waarop de zaak inhoudelijk wordt behandeld. Deze verschijningsplicht geldt onder andere
voor de verdachte van een misdrijf dat wordt genoemd in het eerste lid, onderdeel
b, van die bepaling. Dit onderdeel van de nota van wijziging corrigeert de daarin
opgenomen verwijzing naar de strafbaarstelling van respectievelijk het bijwonen van
een kinderpornografische voorstelling en het toedienen van bedwelmende drank met zwaar
lichamelijk letsel als gevolg. Beide strafbepalingen zijn in de Wet seksuele misdrijven,
die eveneens op 1 juli 2024 in werking is getreden, omgenummerd. De in artikel 258a,
eerste lid, onderdeel b, Sv opgenomen verwijzing naar beide strafbepalingen wordt
hiermee in overeenstemming gebracht. De reikwijdte van de wettelijke verschijningsplicht
verandert hierdoor niet.
Onderdeel L
Het overgangsrecht maakt een tijdelijke uitzondering op het via de voorgestelde wijzigingen
in de artikelen 66 en 67 Wet RO op te nemen leeftijdsontslag van deskundige leden
en plaatsvervangers in de ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam en de penitentiaire
kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bij het bereiken van de leeftijd van zeventig
jaren. De overgangsbepaling is bedoeld voor een deskundig lid of plaatsvervanger in
de ondernemingskamer of de penitentiaire kamer die op het tijdstip van inwerkingtreding
van de genoemde wijzigingen de leeftijdsgrens van zeventig jaren is gepasseerd. De
overgangsbepaling bewerkstelligt dat de benoeming dan van kracht blijft tot uiterlijk
de eerste dag van de maand volgende op die waarin het deskundig lid of de plaatsvervanger
de leeftijd van drieënzeventig jaren heeft bereikt.
De noodzaak van het overgangsrecht vloeit voort uit het feit dat bij een eerdere wijziging
van deze wet (Stb. 2004, 215) het leeftijdsontslag van de deskundige leden en diens plaatsvervangers abusievelijk
is vervallen. Hoewel deze omissie wordt hersteld met de wijziging van artikel 66 en
67 van de Wet RO, is het mogelijk dat deskundige leden en plaatsvervangers na het
bereiken van de leeftijd van zeventig jaren opnieuw zijn benoemd. Voor de formulering
en de geest van deze wettelijke bepaling is aangesloten bij de Tijdelijke voorziening
voor het benoemen van rechters-plaatsvervangers in hun eenenzeventigste levensjaar
(Kamerstukken II 2022/23, 36 358, nr. 3). In navolging van deze bepaling is dan ook gekozen voor een leeftijdsgrens van drieënzeventig
jaren. Voor een nadere toelichting op dit punt wordt verwezen naar de memorie van
toelichting van deze tijdelijke voorziening (Kamerstukken II 2022/23, 36 358, nr. 3).
Onderdeel M
A
Artikel 22 van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en
terroristische activiteiten voegt een dertiende lid toe aan artikel 2.31 van de Wet
gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden. Zoals wordt opgemerkt in paragraaf
5.2 van de memorie van de toelichting wordt daarin geregeld dat de deelnemers van
een regulier casusoverleg van een Zorg- en Veiligheidshuis – wanneer er naar hun oordeel
aanleiding is om te vermoeden dat sprake is van een radicaliseringscasus – zij een
bij hen aangemelde of in behandeling genomen casus moeten doorverwijzen naar de weegploeg
van het casusoverleg voor de persoonsgerichte aanpak van radicalisering en terroristische
activiteiten. Indien laatstgenoemd casusoverleg de casus in behandeling neemt, wordt
de casus niet of niet verder behandeld in een regulier casusoverleg van het Zorg-
en Veiligheidshuis. Bespreken van een radicaliseringscasus in het reguliere casusoverleg
van een Zorg- en Veiligheidshuis is hierdoor uitdrukkelijk uitgesloten.
Tijdens de plenaire behandeling op 21 januari 2025 in de Eerste Kamer bleek dat deze
handelwijze niet geheel juist was opgenomen in artikel 22 van het wetsvoorstel gegevensverwerking
persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische activiteiten. De Minister
zegde daarop toe het wetsvoorstel bij de eerstvolgende mogelijkheid te wijzigen. Met
de technische wijziging zoals opgenomen in deze nota van wijziging wordt het dertiende
lid van artikel 2.31 Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden daarom in
overeenstemming gebracht met de bedoeling zoals verwoord in de memorie van toelichting.
Door de hier bedoelde wijziging wordt duidelijk dat overeenkomstig artikel 5, eerste
lid, van de wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering en terroristische
activiteiten moet worden gemeld bij één van de deelnemers van de weegploeg (de politie,
het openbaar ministerie of de burgemeester van de gemeente van verblijf). Aan de laatste
zin van het dertiende lid wordt toegevoegd dat indien de casus op grond van artikel
5, vierde lid, van de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering
en terroristische activiteiten wordt aangemeld voor een casusoverleg als genoemd in
artikel 2 van die wet, artikel 2.31 van de Wet gegevensverwerking door samenwerkingsverbanden
geen verdere toepassing vindt.
B
Artikel 23 bevat een voorziening voor het geval de Wet gegevensverwerking samenwerkingsverbanden
later in werking treedt dan de Wet gegevensverwerking persoonsgerichte aanpak radicalisering
en terroristische activiteiten. Inmiddels staat vast dat de Wet gegevensverwerking
samenwerkingsverbanden met ingang van 1 maart 2025 in werking zal treden. De in artikel
23 bedoelde omstandigheid zal zich daarom niet voordoen. Om die reden kan artikel
23 vervallen.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
D.M. van Weel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
D.M. van Weel, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.