Nota van wijziging : Tweede nota van wijziging
36 582 Wijziging van de Participatiewet, de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen in verband met het op onderdelen in balans brengen van deze wetten tussen bestaanszekerheid, re-integratie en handhaving (Participatiewet in balans)
Nr. 9
TWEEDE NOTA VAN WIJZIGING
Ontvangen 19 maart 2025
Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:
A
In het opschrift wordt «de Wet inkomensvoorziening en oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte
gewezen werkloze werknemers» vervangen door «de Wet inkomensvoorziening oudere en
gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers».
B
In artikel I, onderdeel C, onder 2, wordt voor de punt aan het slot van de voorgestelde
wijziging van het eerste lid, onderdeel c, een puntkomma ingevoegd.
C
Aan artikel I, onderdeel D, onder 2, wordt toegevoegd «, onder vervanging van «; en»
aan het slot van onderdeel b door een punt».
D
In artikel I, onderdeel N, wordt in het voorgestelde vierde lid «De ophoging, bedoeld
in het derde lid,» vervangen door «De norm, bedoeld in het derde lid,».
E
Artikel I, onderdeel O, komt te luiden:
Artikel 24 komt te luiden:
Artikel 24. Afwijking norm gehuwden
Voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft is voor
de rechthebbende echtgenoot de norm gelijk aan:
a. de voor deze persoon overeenkomstige norm voor een alleenstaande, indien de rechthebbende
echtgenoot 21 jaar of ouder is en geen kostendelende medebewoners heeft; dan wel
b. 50% van de norm die voor hem zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende
echtgenoot van zijn leeftijd, indien de rechthebbende echtgenoot jonger dan 21 jaar
is.
F
In artikel I, onderdeel P, wordt in het voorgestelde artikel 24a, onderdeel c, «de
Participatiewet» vervangen door «deze wet».
G
Artikel I, onderdeel Q, onder 1, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «worden gerekend,» vervangen door «worden gerekend, en».
2. Onderdeel e komt te luiden:
e. Onderdeel m komt te luiden:
m. giften, voor zover de som van deze giften en de bijdragen, bedoeld in artikel 18,
achtste lid, niet meer bedraagt dan € 1.200 per kalenderjaar;
3. Onder verlettering van de onderdelen f en g tot g en h, wordt na onderdeel e een
onderdeel ingevoegd, luidende:
f. Onderdeel n komt te luiden:
n. giften, voor zover zij niet op grond van onderdeel m van de middelen zijn uitgezonderd,
en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële
schade, voor zover deze giften en vergoedingen naar het oordeel van het college in
het individuele geval en uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn;
4. Onderdeel g (nieuw) komt te luiden:
g. De onderdelen q, r, t, y, z en aa vervallen.
5. In onderdeel h (nieuw) wordt een komma ingevoegd na «derde lid».
H
In artikel I, onderdeel R, onder 2, wordt het voorgestelde vijfde lid als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef wordt «Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur» vervangen
door «Bij ministeriële regeling».
2. In onderdeel a wordt «artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen»
vervangen door «de Wet op de loonbelasting 1964».
3. Onderdeel d vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel
c door een punt.
I
In de artikelen I, onderdeel U, II, onderdeel M, en III, onderdeel N, wordt in het
tweede lid van het voorgestelde artikel 34b respectievelijk 38b na «de inkomensvoorziening»
ingevoegd «in».
J
Na artikel I, onderdeel V, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
Va
Onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid wordt in artikel
37 een lid ingevoegd, luidende:
3. In deze paragraaf wordt onder netto minimumjeugdloon verstaan: het minimumloon
per maand, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet minimumloon en
minimumvakantiebijslag, waarop het toepasselijke percentage, genoemd in artikel 2,
eerste lid, van het Besluit minimumjeugdloon, is toegepast, verhoogd met de aanspraak
op vakantiebijslag waarop een werknemer op grond van artikel 15 van die wet over dat
minimumloon ten minste aanspraak kan maken en na aftrek van de daarvan in te houden
loonbelasting en premies volksverzekeringen.
K
Artikel I, onderdeel W, komt te luiden:
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «20» vervangen door «20, eerste en tweede lid».
2. Onder vernummering van het tweede tot en met zesde lid tot derde tot en met zevende
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. Met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wijzigt, wordt de norm, genoemd
in artikel 20, derde lid, zodanig gewijzigd dat de som van de gewijzigde norm en de
norm, genoemd in artikel 20, eerste lid, onderdeel a, zoals deze luidt na de meest
recente wijziging overeenkomstig het eerste lid, 90% bedraagt van het netto minimumjeugdloon
voor een 18-jarige. Bij algemene maatregel van bestuur kan het percentage, genoemd
in de eerste zin, worden gewijzigd indien de ontwikkeling van het minimumjeugdloon
hier aanleiding toe geeft.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «genoemd in artikel 31, tweede lid, onderdelen
j, n, r, y, z en aa» vervangen door «genoemd in de artikelen 31, tweede lid, onderdeel
j, 34a, eerste lid, onderdeel c, en 34b, eerste lid».
L
In artikel I, onderdeel X, wordt een komma ingevoegd na «onderdeel b» en wordt na
«giften» ingevoegd «en kostenbesparende bijdragen».
M
In artikel I, onderdeel CC, wordt een komma ingevoegd na «vijfde lid».
N
In de aanhef van artikel I, onderdeel FF, wordt «wordt een lid toegevoegd» vervangen
door «worden twee leden toegevoegd».
O
Artikel I, onderdeel II, komt te luiden:
Artikel 64 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:
a. In onderdeel k wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen door
«Onze Minister van Justitie en Veiligheid» en wordt na «voor zover het betreft» ingevoegd
«de toepassing van de Wet inburgering 2021 en».
b. Onderdeel p vervalt, onder verlettering van onderdeel q tot p.
2. In het twaalfde lid wordt «Onze Minister van Veiligheid en Justitie» vervangen
door «Onze Minister van Justitie en Veiligheid».
P
Artikel I, onderdeel JJ, komt te luiden:
Artikel 67, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel h wordt na «Onze Minister» ingevoegd «van Justitie en Veiligheid»,
wordt «de de Wet inburgering 2021» vervangen door «de Wet inburgering 2021» en wordt
toegevoegd «en in verband met de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende
maatregelen».
2. Onderdeel i vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel
h door een punt.
Q
In artikel I, onderdeel KK, wordt «10 tot en met 10h» vervangen door «10» en wordt
«de artikelen 9, 10, 11, 17» vervangen door «de artikelen 9, 10 tot en met 10h, 11,
17».
R
Na artikel I, onderdeel KK, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
KKa
Artikel 78bb vervalt.
S
Artikel I, onderdeel LL, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de wijzigingsopdracht wordt «artikel 78ee» vervangen door «artikel 78ee in hoofdstuk
7a».
2. In het voorgestelde eerste lid wordt «de dag voor inwerkingtreding van de Participatiewet
in balans» vervangen door «de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel J,
van de Participatiewet in balans», wordt «die uiterlijk op de dag voor inwerkingtreding»
vervangen door «die uiterlijk op die dag» en wordt «na inwerkingtreding» vervangen
door «na de dag van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel N,».
3. In het voorgestelde tweede lid wordt «de dag voor inwerkingtreding» vervangen door
«de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Q,».
4. In het voorgestelde derde lid wordt «de dag voor inwerkingtreding» vervangen door
«de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Q,» en wordt «vanaf de inwerkingtreding
van die wet» vervangen door «vanaf de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel U,
voor zover het betreft artikel 34a, van de Participatiewet in balans».
5. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
4. Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel H, van de Participatiewet
in balans gegeven beschikking die betrekking heeft op de arbeidsinschakeling of tegenprestatie
van een belanghebbende wordt door het college uiterlijk 12 maanden na dit tijdstip
herzien.
T
In het opschrift van artikel II en de daaronder opgenomen zin vervalt «gewezen».
U
In artikel II, onderdeel A, onder 1, wordt «bijstandsgerechtigde» vervangen door «werkloze
werknemer».
V
In de artikelen II, onderdeel B, en III, onderdeel B, wordt voor de punt aan het slot
van de voorgestelde wijziging van onderdeel b, een puntkomma ingevoegd.
W
In artikel II, onderdeel C, wordt «het tweede, vierde, vijfde, zesde, zevende en achtste
lid» vervangen door «het tweede en het vierde tot en met elfde lid».
X
In de artikelen II, onderdeel F, en III, onderdeel G, wordt in het eerste lid van
het voorgestelde artikel 15a «bijstandsverlening» vervangen door «verlening van de
uitkering».
Y
De artikelen II, onderdeel L, onder 1, en III, onderdeel M, onder 1, worden als volgt
gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt «naar vermogen gehouden» vervangen door «naar vermogen gehouden
dan wel, voor zover het betreft de onderdelen b, d en g, verplicht».
2. In onderdeel d wordt voor de punt aan het slot van de voorgestelde wijziging van
onderdeel f een puntkomma ingevoegd.
Z
In de artikelen II, onderdeel M, en III, onderdeel N, wordt het voorgestelde artikel
38b als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, aanhef, wordt «aan» vervangen door «voor» en wordt na «ontvangt»
ingevoegd «, ambtshalve».
2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Met ingang van de dag waarop het netto minimumloon, zonder de daarin begrepen aanspraak
op vakantiebijslag, wijzigt, wordt het bedrag, genoemd in het eerste lid, gewijzigd
met het percentage van deze wijziging.
5. Het gewijzigde bedrag en de dag waarop de wijziging ingaat, wordt door of namens
Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.
AA
Aan artikel II worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:
N
Artikel 63j vervalt.
O
Na artikel 63k wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 63l
1. Artikel 8, tweede lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel
II, onderdeel C, van de Participatiewet in balans, blijft gedurende twaalf maanden
na die dag van toepassing op de persoon aan wie voor die dag een vrijlating is toegekend
op grond van dat lid.
2. Van een persoon aan wie op grond van artikel 8, vijfde lid, zoals dat luidde op
de dag voor inwerkingtreding van artikel II, onderdeel C, van de Participatiewet in
balans een vrijlating was toegekend op grond van dat lid, worden de inkomsten uit
arbeid met de uitkering verrekend conform artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, vanaf
de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van die wet, gedurende het restant
van de periode, bedoeld in voornoemd artikel 8, vijfde lid.
3. Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel L, van de
Participatiewet in balans gegeven beschikking die betrekking heeft op de arbeidsinschakeling
of tegenprestatie van een belanghebbende wordt door het college uiterlijk 12 maanden
na dit tijdstip herzien.
BB
In artikel III, onderdeel A, onder 1, wordt «, een bloedverwant» vervangen door «een
bloedverwant», wordt «of een bloedverwant in de eerste graad» vervangen door «een
bloedverwant in de eerste graad» en wordt «bijstandsgerechtigde» vervangen door «gewezen
zelfstandige».
CC
In artikel III, onderdeel C, onder 2, wordt «In» vervangen door «Aan».
DD
Artikel III, onderdeel D, komt te luiden:
In artikel 8 vervallen het derde en achtste tot en met vijftiende lid, onder vernummering
van het vierde tot en met zevende lid tot derde tot en met zesde lid, en het zestiende
lid tot zevende lid.
EE
Aan artikel III wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
O
Artikel 63e komt te luiden:
Artikel 63e
1. Artikel 8, derde lid, zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel
III, onderdeel D, van de Participatiewet in balans, blijft gedurende twaalf maanden
na die dag van toepassing op de persoon aan wie voor die dag een vrijlating is toegekend
op grond van dat lid.
2. Van een persoon aan wie op grond van artikel 8, negende lid, zoals dat luidde op
de dag voor inwerkingtreding van artikel III, onderdeel D, van de Participatiewet
in balans een vrijlating was toegekend op grond van dat lid, worden de inkomsten uit
arbeid met de uitkering verrekend conform artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, vanaf
de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel E, van die wet, gedurende het restant
van de periode, bedoeld in voornoemd artikel 8, negende lid.
3. Een voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel M, van de
Participatiewet in balans gegeven beschikking die betrekking heeft op de arbeidsinschakeling
of tegenprestatie van een belanghebbende wordt door het college uiterlijk 12 maanden
na dit tijdstip herzien.
Toelichting
Met deze tweede nota van wijziging worden in het wetsvoorstel Participatiewet in balans
een aantal wijzigingen doorgevoerd. Zo worden afwijkende bijstandsnormen toegevoegd
voor gehuwden waarvan een echtgenoot geen recht op algemene bijstand heeft. Daarnaast
wordt bepaald dat de in het voorgestelde nieuwe vijfde lid van artikel 32 van de Participatiewet
genoemde regels voor het in aanmerking nemen van inkomsten niet bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur, maar bij ministeriële regeling moeten worden gesteld. Deze
regels zullen daarbij van toepassing zijn op meer inkomsten dan voorheen in het wetsvoorstel
was bepaald. Verder worden met deze nota van wijziging enige indexeringsbepalingen
toegevoegd en kleine wijzigingen doorgevoerd met betrekking tot de vrijlating van
giften in de Participatiewet. Aan de IOAW en de IOAZ is overgangsrecht toegevoegd.
Dit wel was opgenomen in de Participatiewet, maar ten onrechte niet aan deze wetten.
Tot slot wordt een aantal technische of redactionele wijzigingen in het wetsvoorstel
doorgevoerd en wordt overgangsrecht toegevoegd. Al deze wijzigingen worden hierna
toegelicht.
Afwijkende bijstandsnormen voor gehuwden met niet-rechthebbende echtgenoot (onderdeel
E)
In artikel 24 van de huidige Participatiewet is een afwijkende algemene bijstandsnorm
opgenomen voor gehuwden waarvan een van de echtgenoten geen recht heeft op algemene
bijstand. Deze norm bedraagt 50% van de norm die voor de rechthebbende echtgenoot
zou gelden als hij gehuwd zou zijn met een rechthebbende echtgenoot van zijn leeftijd.
Deze afwijkende norm geldt zowel voor rechthebbende echtgenoten van 21 jaar of ouder
zonder kostendelende medebewoners als rechthebbende echtgenoten die jonger dan 21
jaar zijn.
In het wetsvoorstel is een wijziging van artikel 24 van de Participatiewet opgenomen
waarmee de norm die in deze situatie van toepassing is op rechthebbende echtgenoten
van 21 jaar of ouder zonder kostendelende medebewoners, wordt gewijzigd. Per abuis
is in het wetsvoorstel de afwijkende norm voor rechthebbende echtgenoten jonger dan
21 jaar niet opgenomen. In onderdeel E van deze nota van wijziging wordt dit gecorrigeerd
en wordt de afwijkende norm voor rechthebbende echtgenoten jonger dan 21 jaar toegevoegd
aan de voorgestelde wijziging van artikel 24 van de Participatiewet. De afwijkende
norm voor rechthebbende echtgenoten jonger dan 21 jaar wijzigt niet ten opzichte van
de huidige Participatiewet. Door deze toevoeging kunnen in de praktijk geen onduidelijkheden
ontstaan over het toepassen van de afwijkende norm.
Voor rechthebbende echtgenoten van 21 jaar of ouder zonder kostendelende medebewoners
wordt de norm niet gewijzigd ten opzichte van het wetsvoorstel zoals dit luidde voor
deze nota van wijziging.
Wijzigingen voorgestelde artikel 32, vijfde lid, Participatiewet (onderdeel H)
Onderdeel H van deze nota van wijziging wijzigt het in artikel I, onderdeel R, van
het wetsvoorstel voorgestelde nieuwe vijfde lid van artikel 32 van de Participatiewet
op een drietal punten. Op grond van dit nieuwe lid moeten bij of krachtens algemene
maatregel van bestuur regels worden gesteld over een aantal onderwerpen die tezamen
gaan over het op uniforme wijze vaststellen van het netto inkomen en het verrekenen
van vakantiebijslag, eindejaarsuitkering en keuzebudget.
Op grond van het voorgestelde vijfde lid moesten regels over de daarin genoemde onderwerpen
bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden gesteld. Vanwege de aard van
de onderwerpen, het detailniveau van de te stellen regels en het belang om deze snel
te kunnen wijzigen indien de situatie dit nodig maakt, bepaalt het vijfde lid nu dat
deze regels bij ministeriële regeling moeten worden gesteld. De te stellen regels
zullen worden opgenomen in de bestaande Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
In onderdeel a van het voorgestelde vijfde lid staat een van de onderwerpen waarover
nadere regels moeten worden gesteld. Dit betreft de wijze waarop inkomsten in aanmerking
worden genomen die als loon kwalificeren. In onderdeel a werd voor het loonbegrip
verwezen naar artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen. Het loonbegrip
zoals dit in dat artikel wordt gebruikt, sluit echter bepaalde inkomsten die op grond
van de Wet op de loonbelasting 1964 wel als loon worden gezien, uit. Tot deze uitgesloten
inkomsten behoren ook inkomsten die wel onder het begrip inkomen als bedoeld in artikel
32 van de Participatiewet vallen. Een voorbeeld hiervan zijn inkomsten uit uitkeringen
op grond van volksverzekeringen en pensioenuitkeringen. De op grond van het voorgestelde
artikel 32, vijfde lid, van de Participatiewet te stellen regels moeten ook op deze
inkomsten van toepassing zijn. Om deze reden wordt met deze nota van wijziging de
verwijzing naar artikel 16 van de Wet financiering sociale verzekeringen vervangen
door een verwijzing naar de Wet op de loonbelasting 1964.
Daarnaast wordt met deze nota van wijziging onderdeel d van het voorgestelde vijfde
lid van artikel 32 geschrapt. Op grond van dit onderdeel zouden regels moeten worden
gesteld over de wijze waarop wordt gehandeld indien zich technische mankementen voordoen
bij het verrekenen op basis van gegevens uit de polisadministratie, bedoeld in artikel
33 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Bij nader inzien is
het echter niet nodig om hierover regels te stellen. Uit het bestaande artikel 53a,
eerste lid, van de Participatiewet volgt namelijk al dat als gegevens niet uit de
polisadministratie kunnen worden verkregen, bijvoorbeeld door technische mankementen,
het college van burgemeester en wethouders van een gemeente het recht heeft om de
benodigde informatie en bewijsstukken op te vragen bij de bijstandsgerechtigde. Deze
nota van wijziging schrapt daarom onderdeel d van het voorgestelde artikel 32, vijfde
lid, van de Participatiewet.
Indexeringsbepalingen (onderdelen J, K en Z)
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel is ten aanzien van de aanvullende
jongerennorm beschreven hoe dit bedrag zal worden geïndexeerd. In het wetsvoorstel
was echter geen bepaling opgenomen die deze indexering regelde. Dit gold tevens voor
de indexering van het bedrag, genoemd in het voorgestelde artikel 34a, eerste lid,
onderdeel c, van de Participatiewet (bijverdiengrens) en het bufferbudget. Met de
onderdelen J, K en Z van deze nota van wijziging worden deze bepalingen alsnog toegevoegd,
zodat de indexering van deze bedragen zijn voorzien van een deugdelijke wettelijke
basis. De onderdelen J en K regelen de indexering van de aanvullende jongerennorm,
de bijverdiengrens en het bufferbudget in de Participatiewet, terwijl onderdeel Z
de indexering van het bufferbudget in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werkloze werknemers (verder: IOAW) en de Wet inkomensvoorziening
oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (verder: IOAZ) regelt.
Onderdeel Z bevat daarnaast twee kleine, technische wijzigingen.
Bij de indexatie van de aanvullende jongerennorm wordt het nieuwe normbedrag bepaald
door de geïndexeerde algemene bijstandsnorm voor alleenstaande jongeren af te trekken
van 90% van het geïndexeerde netto wettelijk minimumjeugdloon, inclusief vakantiebijslag,
van een 18-jarige op basis van een 36-urige werkweek. Het kan zijn dat dit percentage
van 90% in de toekomst, vanwege een wijziging van de percentages in het Besluit minimumjeugdloon,
moet worden gewijzigd, om te voorkomen dat de geïndexeerde aanvullende jongerennorm
op een te hoog of te laag bedrag uitkomt. Om deze reden is in het nieuwe tweede lid
dat met deze nota van wijziging aan artikel 38 wordt toegevoegd, bepaald dat het percentage
van 90% bij algemene maatregel van bestuur kan worden gewijzigd. Een dergelijke wijziging
kan hierdoor meegenomen worden in een wijziging van het Besluit minimumjeugdloon.
Wijzigingen giftenvrijlating Participatiewet (onderdeel G)
Een van de wijzigingen in de voorgaande nota van wijziging betrof het schrappen van
de zinsnede «in ieder geval» in de voorgestelde wijziging van artikel 31, tweede lid,
onderdeel m, van de Participatiewet in artikel I, onderdeel Q, van het wetsvoorstel.
Per abuis is in de nota van wijziging naar het verkeerde onderdeel van artikel I,
onderdeel Q, verwezen waardoor deze wijziging niet kon worden doorgevoerd.
Onderdeel G van deze nota van wijziging vervangt de voorgestelde wijziging van artikel
31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet in artikel I, onderdeel Q, van
het wetsvoorstel door een nieuwe tekst voor artikel 31, tweede lid, onderdeel m. In
deze nieuwe tekst is het schrappen van «in ieder geval» verwerkt. Daarnaast verduidelijkt
de nieuwe tekst dat bij het bedrag van € 1.200 dat van toepassing is op de vrijlating
van giften niet alleen moet worden gekeken naar het totaal aan giften, maar ook het
totaal aan kostenbesparende bijdragen als bedoeld in het voorgestelde artikel 18,
achtste lid, van de Participatiewet. Een bijstandsgerechtigde die op enig moment € 600
aan kostenbesparende bijdragen heeft ontvangen, kan dus nog voor € 600 aan giften
ontvangen die zonder meer niet tot de middelen zullen worden gerekend. Deze bepaling
is ontleend aan het voorgestelde artikel 18, achtste lid, waarin een gelijkluidende
bepaling is opgenomen die is toegespitst op de kostenbesparende bijdragen. De verwijzing
naar andere dan de in artikel 31, tweede lid, onderdeel l, bedoelde vergoedingen voor
materiële en immateriële schade zal als gevolg van deze nota van wijziging worden
verplaatst naar artikel 31, tweede lid, onderdeel n. Dit wordt hierna toegelicht.
Op grond van artikel I, onderdeel Q, van het wetsvoorstel zoals dit luidde voor deze
nota van wijziging, zou artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de Participatiewet
komen te vervallen. Met deze nota van wijziging wordt in plaats daarvan aan artikel
I, onderdeel Q, van het wetsvoorstel een nieuwe tekst voor het bestaande onderdeel
n toegevoegd.
Het gewijzigde onderdeel is allereerst bedoeld voor de situatie dat het vrijlatingsbedrag
in artikel 31, tweede lid, onderdeel m, van de Participatiewet is bereikt. Als een
bijstandsgerechtigde een gift ontvangt, maar het hiervoor bedoelde bedrag is reeds
bereikt, dan blijft deze gift bij het bepalen van de middelen alleen buiten beschouwing
als het college van oordeel is dat deze gift in het specifieke geval van de bijstandsgerechtigde
en uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord is. Het college zal dus per
geval moeten beoordelen of het vrijlaten van een gift verantwoord is. Indien een bijstandsgerechtigde
een gift ontvangt die voor een deel nog onder de vrijlating valt die is geregeld in
onderdeel m, dan geldt het bepaalde in onderdeel n alleen voor dat deel van de gift
dat boven het vrijlatingsbedrag van € 1.200 in onderdeel m uitkomt.
In de nieuwe tekst van artikel 31, tweede lid, onderdeel n, van de Participatiewet
die met deze nota van wijziging wordt toegevoegd aan artikel I, onderdeel Q, van het
wetsvoorstel, is daarnaast de vrijlating van andere dan de in onderdeel l bedoelde
vergoedingen voor materiële en immateriële schade opgenomen. Deze vrijlating wordt
hiermee verplaatst van artikel 31, tweede lid, onderdeel m, naar onderdeel n. Ook
voor deze schadevergoedingen zal gelden dat deze in het individuele geval en uit een
oogpunt van bijstandsverlening verantwoord moet zijn. Dit is in lijn met hoe deze
vrijlating op dit moment moet worden toegepast.
Onderdeel G van deze nota van wijziging bevat daarnaast nog twee redactionele wijzigingen
in het tweede lid, onderdeel g en onderdeel v.
Technische wijzigingen
Onderdelen A en T
De verwijzing naar de IOAW in het opschrift van het wetsvoorstel, het opschrift van
artikel II en de daaronder vermelde tekst, kwam niet overeen met de citeertitel van
die wet. Met de onderdelen A en T van deze nota van wijziging wordt dit gecorrigeerd.
Onderdelen B, V, Y, onder 2
In de artikelen I, onderdeel C, II, onderdelen B en L, en III, onderdelen B en M,
van het wetsvoorstel wordt voorgesteld om onderdelen van bepaalde artikelen in de
Participatiewet, de IOAW en de IOAZ opnieuw vast te stellen. De tekst van deze voorgestelde
gewijzigde onderdelen eindigt echter met een punt, terwijl dit een puntkomma had moeten
zijn. Dit wordt hersteld met de onderdelen B, V en Y, onder 2, van deze nota van wijziging.
Onderdeel C
In artikel I, onderdeel D, van het wetsvoorstel wordt voorgesteld om onderdeel c van
artikel 7, eerste lid, van de Participatiewet te laten vervallen. Hierbij is per abuis
vergeten om «; en» in onderdeel b te vervangen door een punt. Deze wijziging wordt
met onderdeel C van deze nota van wijziging alsnog doorgevoerd.
Onderdeel D
Onderdeel D van deze nota van wijziging vervangt het begrip «ophoging» in het voorgestelde
nieuwe vierde lid van artikel 20 van de Participatiewet door «norm», omdat het in
dat lid genoemde bedrag dezelfde functie vervult als de normbedragen in andere artikelen
van de Participatiewet. De toevoeging «bedoeld in» maakt duidelijk dat het om het
in het derde lid als zodanig genoemde bedrag gaat.
Onderdeel F
In artikel I, onderdeel P, van het wetsvoorstel wordt voorgesteld om een nieuw artikel
24a toe te voegen aan de Participatiewet. In onderdeel c van dit voorgestelde artikel
wordt de Participatiewet bij naam genoemd. Nu het voorgestelde artikel 24a onderdeel
zal uitmaken van de Participatiewet is dit echter niet de juiste manier om naar deze
wet te verwijzen. Dit wordt hersteld met onderdeel F van deze nota van wijziging.
Onderdeel I
In de voorgaande nota van wijziging waren wijzigingen opgenomen van de artikelen I,
onderdeel U, II, onderdeel M, en III, onderdeel N, van het wetsvoorstel. Een van deze
wijzigingen was het vervangen van «in een maand» door «een of meer maanden» in het
tweede lid van het voorgestelde artikel 34b van de Participatiewet en het voorgestelde
artikel 38b in de IOAW en de IOAZ. In de vervangende zinsnede ontbreekt echter het
woord «in», dat wel was opgenomen in de zinsnede die is vervangen. Onderdeel I voegt
dit woord nu weer toe.
Onderdelen L en M
In artikel I, onderdelen X en CC, ontbrak een komma. Deze wordt met de onderdelen
L en M van deze nota van wijziging alsnog toegevoegd. Daarnaast voegt onderdeel L
de term «kostenbesparende bijdragen» toe aan de wijziging van artikel 39, eerste lid,
van de Participatiewet in artikel I, onderdeel X, van het wetsvoorstel. Deze toevoeging
is nodig, omdat de voorgestelde tekst van artikel 31, tweede lid, onderdeel m, die
is opgenomen in artikel I, onderdeel Q, van het wetsvoorstel zoals dit is komen te
luiden door deze nota van wijziging, ook verwijst naar kostenbesparende bijdragen.
Onderdeel N
Met de voorgaande nota van wijziging is artikel I, onderdeel FF, van het wetsvoorstel
aangepast, waardoor er twee leden aan artikel 47d van de Participatiewet zullen worden
toegevoegd in plaats van één. Daarbij is echter geen wijziging van de aanhef van artikel
I, onderdeel FF, van het wetsvoorstel opgenomen. Dit heeft als gevolg dat de aanhef
taalkundig niet meer klopt. Dit wordt hersteld met onderdeel N van deze nota van wijziging.
Onderdelen O en P
In de artikelen 64, eerste lid, onderdeel p, en 67, eerste lid, onderdeel h, van de
Participatiewet, zijn verplichtingen opgenomen tot het verstrekken van gegevens aan
en door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid betreffende de uitvoering
van de Wet inburgering 2021. Op dit moment is het echter de Minister van Justitie
en Veiligheid die eindverantwoordelijk is voor de uitvoering van die wet. Omdat de
Minister van Justitie en Veiligheid al wordt genoemd in de artikelen 64, eerste lid,
onderdeel k, en 67, eerste lid, onderdeel i, voegen de onderdelen O en P van deze
nota van wijziging een samenvoeging van de onderdelen k en p van artikel 64, eerste
lid, en de onderdelen h en i van artikel 67, eerste lid, van de Participatiewet toe
aan artikel I, onderdeel II respectievelijk JJ, van het wetsvoorstel. Hierbij wordt
tevens een schrijffout hersteld en de verwijzing naar de oude functietitel van de
Minister van Justitie en Veiligheid («Veiligheid en Justitie») geactualiseerd.
Onderdeel Q
Met de eerdere nota van wijziging is een aantal wijzigingen doorgevoerd in artikel
I, onderdeel KK, van het wetsvoorstel. Een van deze wijzigingen betrof het vervangen
van een verwijzing naar artikel 10 van de Participatiewet door een verwijzing naar
de artikelen 10 tot en met 10h van die wet. Omdat in artikel I, onderdeel KK, van
het wetsvoorstel echter tweemaal werd verwezen naar artikel 10, is de wijziging niet
op de juiste plaats doorgevoerd. Dit wordt nu alsnog gedaan met de wijziging in onderdeel
Q van deze nota van wijziging.
Onderdeel R
Artikel 78bb van de Participatiewet bevat een overgangsrechtbepaling die inmiddels
materieel is uitgewerkt. Onderdeel R van deze nota van wijziging voegt een onderdeel
KKa aan het wetsvoorstel toe om dit artikel te laten vervallen.
Onderdelen S, AA en EE
Onderdeel S bevat een aantal wijzigingen van het voorgestelde artikel 78ff van de
Participatiewet in artikel I, onderdeel LL, van het wetsvoorstel. De eerste van deze
wijzigingen is redactioneel van aard. Het artikel wordt ingevoegd na artikel 78ee.
Omdat er twee artikelen met dat nummer zijn is verduidelijkt dat het artikel wordt
ingevoegd in hoofdstuk 7a, het hoofdstuk met overgangsrecht.
Verder is in de drie leden van het artikel ingevoegd om de inwerkingtreding van welk
onderdeel van de wet het gaat. Bij een mogelijke gedifferentieerde inwerkingtreding
is niet steeds het tijdstip van inwerkingtreding van de wet relevant voor het overgangsrecht
bij een bepaald onderdeel van de wet.
Verder is in een nieuw vierde lid overgangsrecht opgenomen voor beschikkingen die
betrekking hebben op de arbeidsinschakeling of tegenprestatie. De beschikkingen gebaseerd
op de huidige Participatiewet (en IOAW, IOAZ) blijven rechtsgeldig totdat zij door
gemeenten zijn herzien. Met dit artikel krijgen gemeenten de ruimte om alle beschikkingen
met verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling en tegenprestatie die zijn gebaseerd
op de huidige wet binnen een jaar om te zetten naar beschikkingen gericht op arbeidsinschakeling
en maatschappelijke participatie gebaseerd op de aangepaste wet.
Vergelijkbaar overgangsrecht is opgenomen in artikel 63l van de IOAW (onderdeel AA)
en artikel 63e van de IOAZ (onderdeel EE). Dit overgangsrecht komt voor de IOAZ in
de plaats van overgangsrecht dat op dit moment in artikel 63e van de IOAZ is opgenomen,
omdat dat overgangsrecht inmiddels materieel is uitgewerkt. Het vergelijkbare overgangsrecht
in artikel 63j van de IOAW is vervallen.
Onderdeel U
In artikel II, onderdeel A, van het wetsvoorstel is een wijziging van artikel 3, tweede
lid, onderdeel b, van de IOAW opgenomen. In de tekst van deze voorgestelde wijziging
werd gesproken over de «bijstandsgerechtigde». Deze term is echter niet juist in de
context van deze wet en wordt hierin ook niet gebruikt. Onderdeel U van deze nota
van wijziging vervangt de term «bijstandsgerechtigde» daarom door «werkloze werknemer».
Onderdeel W
Met artikel II, onderdeel C, van het wetsvoorstel wordt voorgesteld om een aantal
artikelleden van artikel 8 van de IOAW te schrappen. Dit hadden echter meer artikelleden
moeten zijn. Met onderdeel W van deze nota van wijziging wordt dit gecorrigeerd.
Onderdeel X
Onderdeel X van deze nota van wijziging vervangt de term «bijstandsverlening» door
«verlening van de uitkering» in de artikelen II, onderdeel F, en III, onderdeel G,
van het wetsvoorstel. Dit omdat in de context van de IOAW en de IOAZ er geen sprake
is van bijstandsverlening, maar de verlening van een uitkering op grond van die wetten.
Onderdeel Y
De wijziging in onderdeel Y, onder 1, van deze nota van wijziging is bedoeld om de
aanhef van artikel 37, eerste lid, van de IOAW en de IOAZ beter te laten aansluiten
op sommige van de onderdelen in dat artikellid.
Onderdeel BB en CC
De wijzigingen in onderdeel BB van deze nota van wijziging betreffen het herstel van
verschrijvingen en het vervangen van de term «bijstandsgerechtigde» door «gewezen
zelfstandige», omdat dat de term is die in de IOAZ wordt gebruikt. De wijzigingen
in onderdeel CC zijn bedoeld om de wijzigingsopdracht in artikel III, onderdeel C,
onder 2, in overeenstemming te laten zijn met de Aanwijzingen voor de regelgeving.
Onderdeel DD
In artikel III, onderdeel D, van het wetsvoorstel wordt voorgesteld om een aantal
leden van artikel 8 van de IOAZ te laten vervallen. Er hadden echter meer artikelleden
moeten vervallen dan in het wetsvoorstel was opgenomen. Met onderdeel DD van deze
nota van wijziging worden de artikelleden die ook moeten komen te vervallen en de
vernummering van de overige leden, toegevoegd aan artikel III, onderdeel D, van het
wetsvoorstel.
De Staatssecretaris Participatie en Integratie, J.N.J. Nobel
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
J.N.J. Nobel, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.