Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Grinwis over de scheve positie van de onvrijwillige schuldeiser ten opzichte van de vrijwillige schuldeiser naar aanleiding van het artikel ‘Insolventierecht is failliet bij milieuschade’
Vragen van het lid Van Nispen (SP) en Grinwis (ChristenUnie) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over de scheve positie van de onvrijwillige schuldeiser ten opzichte van de vrijwillige schuldeiser (ingezonden 20 januari 2025).
Antwoord van Staatssecretaris Struycken (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 20 februari
2025). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2024–2025, nr. 1278.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «insolventierecht is failliet bij milieuschade» waarin
de nadelige positie van de onvrijwillige schuldeiser wordt benadrukt ten opzichte
van de vrijwillige schuldeiser wordt beargumenteerd?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 t/m 7
Bent u het eens met de conclusies van Van Moorsel en Jonasse dat de huidige rangorde
van schuldeisers bij faillissement leidt tot onwenselijke uitkomsten, omdat degenen
die fysieke schade en/of schade in hun leefomgeving hebben zelden de schade vergoed
zullen zien? Zo nee, waarom niet?
Klopt het dat er momenteel in de faillissementswet geen onderscheid gemaakt wordt
tussen vrijwillige en onvrijwillige schuldeisers?
Bent u het eens met de conclusie dat in de huidige systematiek veelal de machtige
en vermogende partijen de opbrengst krijgen en de onvrijwillige schuldeiser, zoals
bijvoorbeeld een slachtoffer van onrechtmatige milieuschade door een bedrijf, achterblijft met een onverhaalbare vordering? Geldt dat op
dit moment niet ook voor opruimkosten, waar bijvoorbeeld provincies of gemeentes mee
blijven zitten als onvrijwillig schuldeiser?
Wat vindt u van de analyse dat de positie van een onvrijwillige schuldeiser per definitie
al anders is, omdat deze er niet voor gekozen heeft een relatie aan te gaan met de
wederpartij maar er juist het slachtoffer van is?
Vindt u ook dat het veranderen van de systematiek en het omdraaien van de volgorde
waarin onvrijwillige schuldeisers eerder aan de beurt zijn kan leiden tot een meer
rechtvaardig beleid?
Bent u bereid onderzoek te laten verrichten naar een mogelijke verandering van de
systematiek van schuldeisers in het faillissementsrecht, omdat nu de machtige, vermogende,
goed geëquipeerde partijen er met het leeuwendeel van de opbrengst vandoor gaan en
de rest er bekaaid vanaf komt, waarbij ook serieus wordt gekeken naar de stap om de
volgorde te veranderen naar het eerder uitbetalen van onvrijwillige schuldeisers,
zoals slachtoffers met milieuschade, met als doel een rechtvaardiger verdeling? Zo
nee, waarom niet?
Antwoord 2 t/m 7
Ik heb er begrip voor dat betrokkenen het als onbevredigend ervaren dat zij hun fysieke
schade en/of schade in hun leefomgeving in sommige gevallen van faillissement niet
vergoed zien. Niettemin deel ik de conclusies van de schrijvers van het artikel niet.
Ik zal dit nader toelichten.
In faillissement wordt er bij de verdeling van de boedel geen onderscheid gemaakt
tussen «vrijwillige» en «onvrijwillige» schuldeisers. Wel bestaat er een rangorde
van schuldeisers binnen faillissement. Boedelschuldeisers hebben als eerste aanspraak
op de boedel. Zij hebben deze aanspraak op grond van de wet, op grond van het feit
dat zij bijvoorbeeld met de curator een overeenkomst zijn aangegaan of indien de curator
in strijd handelt met door hem na te leven verplichtingen.2 Denk bij de laatstgenoemde situatie bijvoorbeeld aan het geval dat de curator niet
voldoet aan opgelegde bestuurslasten voortvloeiende uit het milieurecht en het bestuursorgaan,
zoals een gemeente, zelf maatregelen moet treffen. Kosten die hieruit voortvloeien
kunnen worden gekwalificeerd als boedelschuld.3 Na voldoening van de boedelschuldeisers worden de preferente vorderingen voldaan.
Preferente schuldeisers zijn bijvoorbeeld de Belastingdienst en het UWV. Indien er
na de voldoening van de preferente schuldeisers nog middelen beschikbaar zijn, worden
de concurrente schuldeisers voldaan. Concurrente schulden zijn schulden die zijn ontstaan
voor datum faillissement, te denken valt aan bijvoorbeeld niet voldane vorderingen
van leveranciers.
Pand- en hypotheekhouders (zgn. separatisten) hoeven geen rekening te houden met het
faillissement. Zij kunnen hun zekerheden uitwinnen alsof er geen faillissement is.4 Met deze waarborg is het mogelijk dat pand- en hypotheekhouders op een eenvoudige
wijze en tegen geringe kosten krediet kunnen aanbieden. Dit is in het belang van zowel
werknemers, dienstverleners als leveranciers. Wanneer zekerheidsrechten voor het verlenen
van krediet, zoals pand- en hypotheekrecht, niet langer op voornoemde wijze in faillissement
kunnen worden uitgewonnen, zullen kredietverstrekkers niet meer of onder minder gunstige
voorwaarden bereid zijn tot het verstrekken van krediet. Dit leidt ertoe dat het verkrijgen
van financiering moeilijker en duurder wordt. Dit acht ik onwenselijk.
Ik ben mij ervan bewust dat het huidige systeem van verdeling ertoe kan leiden dat
de failliete boedel in sommige gevallen onvoldoende middelen heeft om (onvrijwillige)
boedelschuldeisers te voldoen. In dat geval is het niet mogelijk om de schade van
betrokkenen aan hun leefomgeving te vergoeden. In de faillissementen van de bedrijven
Chemiepack en Thermphos werd de overheid met hoge lasten voor het opruimen van schade
aan het milieu geconfronteerd, doordat deze bedrijven zelf daarvoor niet over voldoende
middelen beschikten en failliet gingen. Naar aanleiding hiervan is in het Omgevingsbesluit
opgenomen dat het in geval van «majeure risicobedrijven», bijvoorbeeld bedrijven die
met gevaarlijke stoffen werken die mogelijk ernstige milieuschade tot gevolg kunnen
hebben, verplicht wordt om in de vergunning voorschriften op te nemen voor het stellen
van financiële zekerheid. Hiermee wordt het bevoegd gezag ertoe verplicht dat deze
bedrijven financiële zekerheid stellen voor het geval zich milieuschade voordoet en
het desbetreffende bedrijf deze schade niet kan vergoeden. Zo wordt zoveel mogelijk
voorkomen dat de kosten voor milieuschade worden afgewenteld op de maatschappij.5
Ik heb niet de overtuiging dat het omdraaien van de volgorde waarin «onvrijwillige»
schuldeisers de separatistenpositie overnemen van zekerheidsgerechtigden uiteindelijk
leidt tot een beter systeem. Dit baseer ik onder ander op het recente onderzoek dat
is gedaan naar de positie van concurrente – en ook «onvrijwillige» – schuldeisers
in opdracht van het WODC.6 Uit dit onderzoek kwam naar voren dat het ingewikkeld is om de positie van concurrente
schuldeisers te verbeteren, omdat de huidige wettelijke rangorde aangepast of uitgeschakeld
zal moeten worden om concurrente («onvrijwillige») schuldeisers daadwerkelijk te helpen.
Dit heeft tot gevolg dat het faillissements- en zekerheidsrecht aangepast zal moeten
worden met de nodige negatieve gevolgen zoals rechtsonzekerheid of aanzienlijke kosten
van (andere) schuldeisers. Aangezien bij afdracht aan concurrente schuldeisers steeds
een verificatieproces moet worden opgezet, is het daarnaast de vraag of een vereenvoudigde
afwikkeling van faillissement wel kan blijven voortbestaan (vgl. art. 137a Faillissementswet).7 Al met al zie ik dus teveel nadelen om op dit punt het systeem te veranderen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
T.H.D. Struycken, staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.