Brief regering : Toezeggingen en schriftelijke beantwoording van vragen gesteld tijdens de eerste termijn op 12 maart 2025 over de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten (Wtta) (Kamerstuk 36446) en appreciatie van de ingediende amendementen
36 446 Wijziging van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs en enige andere wetten in verband met de invoering van regels voor het verlenen van toelating voor het ter beschikking stellen van arbeidskrachten (Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten)
Nr. 59
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 maart 2025
Op 12 maart jl. vond in uw Kamer het eerste deel van de plenaire behandeling plaats
van het voorstel voor de Wet toelating terbeschikkingstelling van arbeidskrachten
(Wtta). Met deze brief voldoe ik aan enkele toezeggingen die ik in dat debat heb gedaan
(onder I) en geef ik vervolgens een appreciatie van de ingediende amendementen (onder
II). Bij deze brief voeg ik tevens de antwoorden op de vragen die ik nog niet mondeling
heb beantwoord. Ik kijk ernaar uit om de wetsbehandeling spoedig voort te zetten.
I. Toezeggingen
A. Herstel-, hoor-en-wederhoor- en zienswijzetermijnen
Het lid Aartsen heeft gevraagd om nader in te gaan op de herstel- en zienswijzeperioden
die voorafgaan aan de schorsing of intrekking van een toelating. De tijdlijn vanaf
het begin van een controle door een private inspectie-instelling is als volgt. Deze
tijdlijn is opgedeeld in de volgende delen: het proces bij de inspectie-instelling
en het proces bij de toelatende instantie. Vervolgens ga ik in op de verschillende
elementen van rechtsbescherming in dit proces.
Proces bij inspectie-instelling (privaat)
1. De inspectie-instelling voert ter plaatse bij de uitlener een controle uit. De controle
mag maximaal vijf werkdagen duren, om te voorkomen dat late nazending van stukken
te veel mogelijkheden biedt tot het vervalsen van bewijsstukken. (Deze vijf werkdagen
zijn exclusief eventuele voorbereidende werkzaamheden.)
2. De inspectie-instelling stelt een concept-inspectierapport op en deelt dat met de
uitlener. In dat rapport geeft de inspectie-instelling aan of er non-conformiteiten
zijn en zo ja, waarom. Ook kan de inspectie-instelling ingaan op omstandigheden die
zij voor de toelatende instantie (TI) relevant acht bij de beoordeling en duiding
van de non-conformiteit.
3. De uitlener heeft in het kader van hoor en wederhoor de gelegenheid om bevindingen
of conclusies uit het conceptrapport ter discussie te stellen.
4. Als de inspectie-instelling van mening blijft dat er onderdelen van het normenkader
overtreden zijn («non-conformiteiten»), vangt een herstelperiode aan. De inspectie-instelling
moet de uitlener minstens 30 werkdagen (zes weken) bieden om te herstellen.
5. De inspectie-instelling beoordeelt het herstel. Afhankelijk van de aard van de non-conformiteit
kan dat op afstand of via een fysiek bezoek. De inspectie-instelling vult het inspectierapport
hierop aan. De inspectie-instelling beoordeelt herstel volgens de «4O-systematiek»:
○ Oorzaak: de onderneming heeft vastgesteld wat de oorzaak is van de geconstateerde
non-conformiteit;
○ Omvang: de onderneming heeft vastgesteld wat de omvang is van de geconstateerde non-conformiteit;
○ Oplossing: de onderneming heeft vastgesteld wat de oplossing is voor de desbetreffende
oorzaak en kan dit, voor zover mogelijk, inzetten om de geconstateerde non-conformiteit
met terugwerkende kracht te herstellen;
○ Operationalisatie: de onderneming voert de oplossing toekomstbestendig door voor de
volledige populatie ter beschikking gestelde arbeidskrachten.
6. De uitlener heeft in het kader van hoor en wederhoor de gelegenheid om te reageren
op de bevindingen of conclusies over herstel uit het aangevulde inspectierapport.
7. Na verwerking van de reactie van de uitlener moet het definitieve inspectierapport
binnen 75 werkdagen (15 weken) aan de TI worden verstrekt. De termijn van 75 werkdagen
loopt vanaf het begin van de inspectie (m.u.v. voorbereidende werkzaamheden) en is
opgenomen om te voorkomen dat uitleners zeer lang wachten met het aanbieden van inspectierapporten
en de tussentijd gebruiken om het normenkader te overtreden.
Proces bij toelatende instantie (publiek)
Na ontvangst beoordeelt de TI het inspectierapport. Daarbij betrekt de TI ook de rest
van het dossier van de betreffende uitlener. De TI kan afwijken van het inspectierapport
als de inhoud daarvan of andere feiten of omstandigheden – bijvoorbeeld inbreng van
de uitlener richting de TI, of signalen van de Arbeidsinspectie of Belastingdienst
– daar aanleiding toe geven. Bij haar beoordeling moet de TI alle relevante feiten
en omstandigheden betrekken, waaronder de omstandigheden die het schorsen of intrekken
van een toelating onevenredig zouden doen zijn. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn
bij non-conformiteiten die de uitlener niet op tijd heeft kunnen herstellen door uitzonderlijke
omstandigheden die hem niet te verwijten zijn. Hetzelfde kan gelden als een uitlener
dat herstel door dergelijke uitzonderlijke omstandigheden wel kan doorvoeren, maar
niet kan aantonen. Vanzelfsprekend is daarvoor noodzakelijk dat de uitlener de TI
onverwijld op de hoogte stelt van dergelijke feiten en omstandigheden.
De stappen bij de TI zien er als volgt uit:
8. Als de TI concludeert dat schorsing of – in de ernstigste gevallen – intrekking van
een toelating aan de orde is, stelt de TI de uitlener daarvan in kennis via een voorgenomen
besluit (een voornemen).
9. De inlener krijgt een bepaalde periode om daarop zijn zienswijze te geven. De TI stelt
die periode vast en houdt daarbij rekening met de ernst van de overtreding. Bij minder
ernstige overtredingen is de zienswijzeperiode ten minste vier maanden. De uitlener
kan in de zienswijzeperiode nog steeds herstel aantonen, bijvoorbeeld als dat tijdens
het private proces niet op tijd gelukt is.
10. Na ontvangst van de zienswijze neemt de TI een besluit. Een besluit dat negatief uitpakt
voor de uitlener, zoals een schorsing, treedt als het ware gefaseerd in werking. Nadat
het besluit is bekendgemaakt aan de uitlener en via het register, kan de uitlener
nog maximaal vier weken bestaande terbeschikkingstellingen laten doorlopen. Daarna
moeten alle terbeschikkingstellingen zijn gestopt. De TI kan deze periode van vier
weken verkorten, bijvoorbeeld als er sprake is van ernstige misstanden.
Als de schorsing volledig in werking is getreden, mag de uitlener niet meer uitlenen.
De uitlener heeft nog een allerlaatste mogelijkheid om richting de TI herstel aan
te tonen voordat hij zijn toelating definitief verliest.
Rechtsbescherming door verschillende herstel-, hoor-en-wederhoor- en zienswijzetermijnen
Door de verschillende termijnen zit er bij ernstige overtredingen doorgaans ongeveer
vijf maanden tussen het constateren van overtredingen door de inspectie-instelling
en het schorsen of intrekken van een toelating, waarna nog maximaal vier weken volgen
waarin bestaande terbeschikkingstellingen kunnen doorlopen. Bij minder ernstige overtredingen
is deze termijn nog enkele maanden langer. Daarbij is, in samenspraak met sociale
partners, een balans gevonden tussen met name de effectieve bescherming van kwetsbare
arbeidskrachten enerzijds en de rechtsbescherming van uitleners anderzijds.
Als uitleners van mening zijn dat de toelating ten onrechte is geschorst of ingetrokken
kunnen zij daartegen bezwaar en beroep instellen. De uitlener moet dan wachten op
een besluit op bezwaar van de TI of op de uitspraak van de rechter. Als de uitlener
van mening is dat er in de tussentijd sprake is van bijvoorbeeld spoed of onherstelbare
gevolgen, kan hij bij de bestuursrechter een voorlopige voorziening aanvragen. Dit
is een speciale maatregel waarmee kan worden bereikt dat zij de rechtsgevolgen van
het bestreden besluit nog niet intreden tot een besluit of bezwaar is genomen of de
rechter uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure tegen het besluit van de TI.
Onderdelen van bovenstaande processen, waaronder de «4O-systematiek», zijn geïnspireerd door de huidige werkwijze van de Stichting Normering Arbeid
(SNA). Een belangrijke extra waarborg ten opzichte van de huidige werkwijze van SNA
is dat in het toelatingsstelsel het inspectierapport pas na een eventuele herstelinspectie
aan de TI wordt verstrekt. SNA schorst certificaathouders bij ernstige overtredingen
(«major non-conformiteiten») al voordat de uitlener herstel heeft kunnen doorvoeren
en zonder dat de uitlener daar richting SNA een zienswijze op heeft kunnen geven.
Hieronder, bij de appreciatie van amendement nr. 53 van de heer Aartsen (VVD), ga
ik in op de gevolgen die het toevoegen van opschortende werking van bezwaar- en beroepsprocedures
zou hebben voor bovenstaande procedures en voor de balans die in het wetsvoorstel
is gevonden tussen bescherming van arbeidskrachten en rechtsbescherming van uitleners.
B. Kosten die aan de leges kunnen worden toegerekend
Aan het lid Inge van Dijk (CDA) heb ik toegezegd in te gaan op de kosten die voor
het toelatingsstelsel worden gemaakt en welke daarvan zijn toe te rekenen aan leges.
Ik zal in de toekomst zo transparant mogelijk rapporteren over de kosten van het stelsel.
Op dit moment kan ik alleen in algemenere termen aangeven welke kosten wel en niet
mogen worden toegerekend aan de leges. De uitwerking van (de financiën van) de uitvoering
is nog niet ver genoeg gevorderd om in meer detail uitsluitsel te geven.
Het stelsel kent als uitgangspunt dat de kosten voor de uitvoering van het stelsel
voor rekening van de betreffende ondernemingen komen, en dat de overheid de kosten
draagt van het publiekrechtelijke toezicht door de Nederlandse Arbeidsinspectie. Het
wetsvoorstel bevat daarom grondslagen om de kosten van de toelatings- ontheffings-
en aanwijzingsprocedures in rekening te brengen bij uitleners en inspectie-instellingen.
Tot de uitvoering wordt bijvoorbeeld gerekend het verwerken van (tussentijdse) inspectierapporten,
het uitvoeren van onderzoeken gebaseerd op de Wet Bibob en het uitvoeren van bezwaar-
en beroepsprocedures ten aanzien van de toelatings-, ontheffings- en aanwijzingsprocedure.
Het kan daarbij onder andere gaan om personeelskosten (incl. overhead) of automatiseringskosten.
De kosten worden bij uitleners en inspectie-instellingen in rekening gebracht bij
aanvraag en vervolgens, als zij op grond van een (voorlopige) toelating, op grond
van het overgangsrecht of vanwege een aanwijzing als inspectie-instelling in het register
staan, via een jaarbijdrage. Meer informatie over de kosten die aan uitleners en inspectie-instellingen
kunnen worden doorberekend is te vinden in het kabinetsbeleid op dit onderwerp, «Maat
houden» (Kamerstukken II 2013/14, 24 036, nr. 407).
Het opzetten en inrichten van de TI komt in eerste instantie (tijdens de opbouw) ten
laste van mijn ministerie. Enkele voorbeelden daarvan zijn de kwartiermakersorganisatie
die sinds 2023 op mijn ministerie actief is, de werkzaamheden daarvan voor de komende
opbouwperiode, en de initiële bouw van de IV-systemen voor de TI. Ook de kosten voor
het beleidsmatige onderhoud van het stelsel, het invullen van de opdrachtgeversrol
binnen de bestuurlijke sturingsdriehoek, de communicatiecampagne om het stelsel bekendheid
te geven, en andere werkzaamheden van beleidsmatige aard komen ten laste van mijn
ministerie.
C. Stappen overgangsrecht in relatie tot SNA-certificaat
Aan het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) heb ik toegezegd terug te komen op de stappen
die uitleners doorlopen in het overgangsrecht. Ik licht deze stappen hieronder toe
aan de hand van twee verschillende groepen: uitleners met een certificaat van de Stichting
Normering Arbeid (SNA) en uitleners zonder zo’n certificaat.
Uitleners met een SNA-certificaat
Op grond van het overgangsrecht kunnen uitleners eenmalig worden toegelaten zonder
een inspectierapport te overleggen. Zij moeten wel aan de andere voorwaarden voldoen
zoals het tijdig aanvragen van een toelating, het overleggen van een Verklaring Omtrent
het Gedrag (VOG) en, indien van toepassing, het storten van een waarborgsom.
Als blijkt dat deze uitleners het normenkader niet naleven – bijvoorbeeld uit signalen
van de Arbeidsinspectie of de Belastingdienst – kan de TI de toelatingsaanvraag afwijzen
of de toelating schorsen of intrekken. Ook kan de TI waar nodig een extra onderzoek
laten uitvoeren door een inspectie-instelling.
Uitleners zonder SNA-certificaat
Uitleners zonder SNA-certificaat kunnen niet worden toegelaten totdat zij een inspectierapport
hebben overgelegd. Als deze uitleners zich vóór inwerkingtreding hebben aangemeld
bij de TI, mogen zij blijven uitlenen terwijl zij in afwachting zijn van hun inspectierapport
en het besluit op de toelatingsaanvraag. Zij komen in een wachtrij terecht en krijgen
een apart zichtbare status in het register: ze zijn niet toegelaten maar mogen nog
wel uitlenen. Als blijkt dat een uitlener de wet overtreedt – bijvoorbeeld uit signalen
van de Arbeidsinspectie of de Belastingdienst – of als deze zich niet voldoende inspant
om zo snel mogelijk een inspectierapport te overleggen, kan de TI de toelatingsaanvraag
afwijzen en mag de uitlener niet langer uitlenen. Daarvoor hoeft de TI het inspectierapport
niet af te wachten.
Volgorde en tijdpad
Het bovenstaande overgangsrecht is niet opgenomen vanuit wenselijkheid, maar vanuit
noodzaak. Er is nu eenmaal enkele jaren nodig om de private inspectiecapaciteit op
peil te brengen. Daarbij zal ik de inspectiefrequentie zo vaststellen, dat uitleners
zonder SNA-certificaat zo snel mogelijk geïnspecteerd worden. Pas daarna ligt de prioriteit
naar uitleners met een SNA-certificaat. Bij deze groep zijn de risico’s, hoewel zeker
niet nul, immers kleiner dan bij niet-gecertificeerden. Uit deze prioritering volgt
onvermijdelijk dat het enige jaren kan duren voordat de SNA-gecertificeerde groep
gecontroleerd wordt door een inspectie-instelling.
Als ik uw Kamer in april informeer over het tijdpad van inwerkingtreding, zal ik ingaan
op de timing van de verschillende onderdelen van het overgangsrecht.
Tot slot intensiveer ik in aanloop naar de inwerkingtreding van de Wtta de publiek-private
samenwerking omtrent signalen van bestaande malafide uitzendbureaus. Ook versterk
ik het publiek toezicht. De versterking van het publiek toezicht zit voornamelijk
in het ophogen van het aantal medewerkers bij de Arbeidsinspectie met in totaal 135
fte. Ook is het plan om in de komende periode de kennis en kunde van publieke en private
organisaties te bundelen, om zo een beter beeld te krijgen van wat de voornaamste
risico’s op misstanden zijn. De uitkomsten kunnen worden gebruikt voor publiekrechtelijke
handhaving door bijvoorbeeld het Samenwerkingsverband Aanpak Misstanden Uitzendbureaus
(AMU), maar kunnen ook worden gebruikt door bijvoorbeeld de SNCU voor zover het gaat
om toezicht op de naleving van collectieve arbeidsovereenkomsten. De uitkomsten zullen
ook nuttig zijn voor de beginperiode van de TI.
Zij kunnen hiermee efficiënter hun capaciteit inzetten om de malafide partijen uit
het stelsel te halen, ook in de overgangsperiode.
D. G-rekening
Aan het lid Omtzigt (NSC) heb ik toegezegd in te gaan op het proces om te komen tot
de invoering van een verplichte g-rekening voor alle uitzendbureaus. Het verplichtstellen
is op korte termijn niet haalbaar, omdat het aantal g-rekeningen met de huidige stand
van de techniek niet op grote schaal kan stijgen. De g-rekeningprocessen worden namelijk
zowel bij de banken als bij de Belastingdienst grotendeels handmatig uitgevoerd. Dit
neemt niet weg dat de verplichte g-rekening een wens van het kabinet blijft. Het Ministerie
van Financiën heeft daarom een verkenner aangesteld die samen met de banken, het bedrijfsleven
en de Belastingdienst onderzoekt of, onder welke voorwaarden en per wanneer verplichtstelling
voor de g-rekening voor uitleners mogelijk zou kunnen zijn. De verkenner brengt hier
tevens bij in kaart welke fiscale regelgeving eventueel moet worden gewijzigd om een
aanpassing van het g-rekeningproces door het verplichtstellen van de g-rekening mogelijk
te maken. Mijn ministerie is betrokken bij die verkenning. Het is op dit moment de
inschatting dat de verkenning in de tweede helft 2025 kan worden afgerond.
Bij de verkenning wordt ook aandacht besteed aan de positie van buitenlandse uitzendondernemingen.
Zij kunnen niet of moeilijker een zakelijke rekening, met daaraan gekoppeld, een g-rekening
openen. Voor banken geldt ten aanzien van zakelijke klanten geen acceptatieplicht.
Als gevolg van de aan de hen opgelegde poortwachtersfunctie zijn banken terughoudend
om voor buitenlandse partijen die zij niet kennen een zakelijke betaalrekening te
openen. Buitenlandse uitzendondernemingen kunnen daardoor niet of met veel moeite
een g-rekening openen. Voor buitenlandse uitzendondernemingen die aantoonbaar geen
g-rekening hebben kunnen krijgen wordt in de verkenning naar een oplossing gezocht
die even solide is als de g-rekening.
Het lid Omtzigt heeft gevraagd of de wet niet nu al kan worden aangepast om verplichtstelling
te zijner tijd mogelijk te maken. Indien wordt besloten tot verplichtstelling van
de g-rekening dan kan onder de Wtta deze verplichtstelling op een later moment worden
gerealiseerd door het normenkader aan te passen. Een dergelijke wijziging vindt plaats
bij AMvB en ministeriële regeling. Het kabinet kan op dit moment nog niet vooruitlopen
op eventuele wijzigingen van fiscale regelgeving. Daarvoor zijn de uitkomsten van
het verkenningstraject noodzakelijk.
II. Amendementen
De amendementen worden onderverdeeld naar de volgende onderwerpen: voorhangprocedure
AMvB, reikwijdte, kosten en evaluatie, bevoegdheden Nederlandse Arbeidsinspectie,
schorsen en intrekken toelating, registratie in de BRP, en overig.
A. Voorhangprocedure AMvB
Het amendement van het lid Ergin (DENK) en een aantal amendementen van het lid Aartsen
(VVD) zien op het toevoegen van voorhangprocedures aan het wetsvoorstel. Een voorhangprocedure
voor de AMvB over:
− het uitzonderen van sectoren of segmenten van het toelatingsstelsel (nr. 40),
− het introduceren van een meldplicht over de BRP-registratie (nr. 42)
− uitbreidingen van het normenkader (nr. 44)
− nadere regels over leges voor uitleners (nr. 46).
Ik begrijp die wens vanuit uw Kamer en laat het oordeel aan uw Kamer op welke punten
voorhangprocedures moeten worden toegevoegd.
In oktober vorig jaar heb ik de concept-AMvB aan uw Kamer gestuurd en in mijn brief
voorgesteld dat te beschouwen als voorhang (Kamerstukken II 2024/25, 36 446, nr. 15). Uw Kamer heeft deze regelgeving daardoor kunnen betrekken bij de behandeling van
dit wetsvoorstel. Ik ben daarom voornemens om de AMvB, zoals ik die aan uw Kamer heb
gestuurd, niet opnieuw voor te hangen. Dat zal ik uiteraard wel doen bij inhoudelijke
aanpassingen van onderdelen van de AMvB waarvoor uw Kamer een voorhangprocedure regelt.
Dit kan gaan om aanpassingen ten opzichte van de conceptversie die in oktober 2024
met uw Kamer is gedeeld en om toekomstige aanpassingen, nadat de AMvB is vastgesteld.
B. Reikwijdte
Een aantal amendementen beperkt de reikwijdte van het wetsvoorstel. Het lid Ergin
(DENK) stelt een uitzondering op de toelatingsplicht voor de (professionele) topsportsector
(nr. 39) en de leden Ceder (CU) en Flach (SGP) een uitzondering voor sociaal werkbedrijven
(nr. 49).
De reikwijdte van de Wtta geldt voor alle bedrijven die arbeidskrachten ter beschikking
stellen. Die reikwijdte is bewust gekozen om ervoor te zorgen dat de Arbeidsinspectie
goed kan handhaven op de toelatingsplicht. Alle uitzonderingen op de reikwijdte hebben
negatieve gevolgen voor de handhaafbaarheid en effectiviteit van het toelatingsstelsel.
Ook zorgen uitzonderingen voor meer ontwijkconstructies en waterbedeffecten. Ten tijde
van de internetconsultatie hebben verschillende branches een verzoek tot uitzondering
gedaan, omdat zij al eigen regulering hebben of omdat de problematiek met arbeidsmigranten
in hun sector niet aanwezig is. Dat zijn omstandigheden die kunnen meewegen, maar
op zichzelf niet doorslaggevend kunnen zijn. Doorslaggevend is of de belangen van
een sector onevenredig worden geschaad, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden
in aanmerking dienen te worden genomen. Bij de in de amendementen opgenomen uitzonderingen
is daar, op basis van de beschikbare informatie, op dit moment geen sprake van. Beide
amendementen ontraad ik daarom.
C. Kosten en evaluatie
Het amendement van het lid Aartsen (VVD) maximeert het bedrag voor de vergoeding die
een uitlener moet betalen voor de toelatingsprocedure (leges) tot € 2.006 (nr. 45).
Dit amendement ontraad ik nadrukkelijk. Het amendement leidt er mogelijk toe dat de
toelatende instantie (TI) zijn wettelijke taak niet goed kan uitvoeren. Het zou kunnen
dat € 2.006 per uitlener voldoende is voor de TI. Maar er is ook een kans dat de kosten
per toelating hoger zijn. Als de TI in dat geval geen hogere leges mag heffen, heeft
de TI te weinig mensen en middelen voor zorgvuldige besluitvormig over toelatingen.
Dit brengt grote risico’s met zich mee en kan leiden tot onvolledige, ontijdige of
onzorgvuldige besluitvorming, zoals het (onbedoeld) ten onrechte verstrekken van toelatingen
aan kwaadwillende uitzendbureaus. Of tot het (onbedoeld) onterecht schorsen of intrekken
van toelatingen van bonafide uitleners, omdat de TI geen rekening kan houden met bijzondere
omstandigheden van de uitlener. Ten slotte voorziet het amendement niet in een inflatiecorrectie,
waardoor de reële inkomsten van de TI gestaag zullen afnemen.
In mijn brief van januari heb ik toegelicht welke factoren invloed hebben op de kosten,
met welke onzekerheden die kosten zijn omgeven en welke waarborgen in het stelsel
zijn ingebouwd om de kosten beheersbaar te houden (Kamerstukken II 2024/25, 36 446, nr. 29). Ik begrijp de gedachte achter de wens om de hoogte van de kosten met de nodige
parlementaire betrokkenheid te begrenzen. Ik zal daarom jaarlijks transparantie bieden
via de begroting van mijn departement, waarin zowel de kosten van de TI als de inkomsten
uit leges worden opgenomen.
Voorafgaand aan het begrotingsjaar ontvangt uw Kamer de voornemens en onderbouwing
van de uitgaven in de ontwerpbegroting van SZW. Uiteraard kan er altijd op verzoek
van uw Kamer een nadere onderbouwing gegeven worden. Het parlement kan op deze manier
zicht houden en invloed uitoefenen op de kosten van het stelsel. De toelatende instantie
vormt onderdeel van mijn departement en valt daarmee binnen de planning- en controlcyclus
van het Ministerie van SZW en dus onder controles van de Auditdienst Rijk en onderzoeken
van de Algemene Rekenkamer. Hiermee wordt toezicht gehouden op de doelmatigheid van
de TI.
Uiteraard zal ik ook bij de evaluatie van de wet expliciet aandacht hebben voor de
kosten. Ik ben dan ook voorstander van het periodiek evalueren van de wet. Het amendement
van het lid Flach (SGP) regelt een tussentijdse evaluatie na drie jaar en vervolgens
na iedere vijf jaar (nr. 37). Het deel over het periodiek evalueren van de wet geef
ik oordeel Kamer.
Voor wat betreft het deel over een tussentijdse evaluatie na drie jaar merk ik op
dat er na drie jaar nog geen volledig zicht op de werking van het stelsel zal zijn.
Daarom wil ik uw Kamer ter overweging meegeven, dat het evalueren vijf jaar na de
tussentijdse evaluatie, betekent dat pas acht jaar nadat de handhaving van het stelsel
is ingegaan volledig zicht is op de werking van de wet. Ik kan mij voorstellen dat
uw Kamer eerder dan 8 jaar volledig zicht wil hebben op de werking van de wet. Daarbij
is het van belang dat voldoende tijd is verstreken om de effecten van de wet te meten.
Tegelijkertijd wil ik ook niet te lang wachten met het ophalen van de eerste signalen,
zodat tijdig bijgestuurd kan worden. Het wetsvoorstel voorziet er daarom in dat 1
jaar nadat de handhaving van het stelsel is ingegaan een invoeringstoets wordt uitgevoerd.
Daarmee wil ik de eerste signalen van de uitwerking van de wet ophalen. Vervolgens
is een redelijke termijn nodig om voldoende aanvullende informatie op te halen over
de werking van de wet. Vier jaar na de invoeringstoets lijkt mij een passende termijn.
Dat roept de vraag op of een eerder volledig zicht op de uitwerking van de wet vlak
nadat de uitkomsten van de tussentijdse evaluatie bekend zijn – zoals het amendement
voorstelt – voldoende aanvullende inzichten kan bieden. De voorbereiding voor de evaluatie
van de wet worden namelijk al eerder getroffen. Ik laat aan uw Kamer of een tussentijdse
evaluatie 3 jaar nadat de handhaving van het stelsel is ingegaan gewenst is.
D. Financiële zekerheidsstelling
Er zijn twee amendementen ingediend ten aanzien van de financiële zekerheidsstelling.
Het lid Van Kent (SP) stelt per amendement voor om het bedrag voor de financiële zekerheidsstelling
te corrigeren voor inflatie (nr. 47). De waarborgsom wordt dan verhoogd van € 100.000
naar € 130.000 en van € 50.000 naar € 65.000 voor starters.
Ik ontraad dit amendement vanwege het volgende.
Het wetsvoorstel sluit voor wat betreft de bedragen van de financiële zekerheidsstelling
aan bij de motie-Bruins1 en voorziet al in een jaarlijkse indexatie van deze bedragen volgens de consumentenprijsindex
van het CBS. Het amendement regelt een indexatie met een aanzienlijke terugwerkende
kracht, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wet. Dit acht ik voor het oogmerk
van de financiële zekerheidsstelling onnodig. Nu bij de voorbereidingen van het wetsvoorstel
en de lagere regelgeving steeds is uitgegaan van een indexatie vanaf de inwerkingtreding
van de wet, acht ik een dergelijke abrupte verhoging van de bedragen voor uitleners
niet redelijk.
Het lid Van Kent (SP) stelt ook voor om de financiële zekerheidsstelling structureel
te maken (nr. 48). Dat betekent dat de verplichting niet vervalt voor toegelaten uitleners
die vier jaar achtereen bonafide zijn gebleken. Dat komt niet overeen met het doel
van de financiële zekerheidsstelling. Het doel is namelijk het tegengaan van vluchtig
ondernemerschap. Vluchtig ondernemerschap betreft vooral ondernemingen die binnen
enkele jaren worden geliquideerd om toezicht te ontlopen en schulden aan werknemers
en de Belastingdienst onbetaald te laten. Na de liquidatie richt de ondernemer vaak
een nieuw bedrijf op. Na vier jaar bonafide opereren is de kans op vluchtig ondernemerschap
gering. Daarbij geldt dat de financiële zekerheidsstelling de mogelijkheden voor nieuwe
bedrijven om toe te treden tot de uitleenmarkt beperkt. Een permanente verplichting
maakt het lastig om deze beperking te rechtvaardigen. Ik vind dat niet proportioneel,
daarom ontraad ik dit amendement.
E. Bevoegdheden Nederlandse Arbeidsinspectie
Een aantal amendementen ziet op de bevoegdheid van de Nederlandse Arbeidsinspectie
(hierna: Arbeidsinspectie).
Het lid Patijn (GroenLinks-PvdA) stelt een bevoegdheid voor om een individueel inleenverbod
op te kunnen leggen (nr. 51). Dat betekent dat de Arbeidsinspectie de wettelijke bevoegdheid
krijgt om een verbod op het inlenen van arbeidskrachten op te leggen bij één bepaalde
onderneming of organisatie.
Daarmee kan de Arbeidsinspectie, als er overtredingen worden geconstateerd op arbeidswetten
bij de uitlener en/of de inlener, een inlener een verbod op het gebruik van ter beschikking
gestelde arbeid opleggen. Dit verbod kan weer worden ingetrokken als er voldoende
verbetering wordt waargenomen.
Ik vind dit amendement ingrijpend, waarbij direct een nieuwe bevoegdheid wordt opgenomen,
zonder dat er nu zicht is op de effecten ervan en de samenhang met andere maatregelen,
zoals de nog op te stellen handreiking stillegging van werk en de met de Wtta geïntroduceerde
bevoegdheid voor de Arbeidsinspectie om een last onder dwangsom aan een inlener op
te leggen. Deze bevoegdheden zullen mogelijkheden bieden om specifiek bij de inlener
in te grijpen in het geval van misstanden met ter beschikking gestelde arbeidskrachten.
Mede daarom bestaat er onduidelijkheid over de proportionaliteit en de uitvoerbaarheid
van dit amendement. Daarbij komt dat het niet duidelijk is of een inleenverbod is
op te vatten als ordemaatregel, een punitieve sanctie of een herstelsanctie. Verder
is het onduidelijk of het verbod direct wordt ingezet bij een overtreding, of als
escalatiemiddel. Momenteel heb ik naast de Wtta, een verkenning aangevraagd waarin
onderzocht wordt welke eventuele extra maatregelen ingezet kunnen worden om misstanden
met uitzendkrachten tegen te gaan. Hierin wordt ook gewogen welke effecten kunnen
worden bereikt met deze en andere maatregelen. Dit amendement loopt daarop vooruit.
De Arbeidsinspectie heeft op mijn verzoek naar het amendement gekeken en aangegeven
een individueel inleenverbod mogelijk als een nuttig instrument te beschouwen, naast
een eventueel sectoraal uitleen- of inleenverbod. Door onduidelijkheid over het amendement
in de huidige vorm, kan de Arbeidsinspectie nog geen volledig oordeel vellen over
de uitvoerbaarheid ervan.
Om bovenstaande redenen ontraad ik dit amendement.
De leden Patijn (GroenLinks-PvdA) en Omtzigt (NSC) stellen voor om handhaving mogelijk
te maken voor bepalingen inzake gelijke behandeling van ter beschikkingstelling van
arbeidskrachten (nr. 55). De Arbeidsinspectie kan dan boetes opleggen aan uitleners
die het «loonverhoudingsvoorschrift» overtreden. Dit voorschrift regelt – kort gezegd
– dat arbeidskrachten ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden moeten krijgen als arbeidskrachten
in directe dienst bij de inlener.
Dit amendement ontraad ik vanwege het volgende. Dit amendement voegt een nieuwe, complexe
bevoegdheid voor de Arbeidsinspectie toe. De onderzoeken naar juiste beloning zijn
arbeidsintensief en tijdrovend. Zonder extra geld voor de Arbeidsinspectie gaat de
inzet op onderzoeken naar juiste beloning ten koste van de verdere handhaving in de
uitzendsector. Een handhavingsbevoegdheid voor de Arbeidsinspectie introduceert ook
een handhavingsverplichting, wat dus een wezenlijke extra verantwoordelijkheid met
zich meebrengt. Ik intensiveer het toezicht op de juiste beloning van arbeidskrachten
via het normenkader. De controles op het normenkader lopen via de inspectie-instellingen.
Ik stel voor om eerst af te wachten in hoeverre het toezicht via de Wtta voldoet,
alvorens een nieuwe bevoegdheid voor de Arbeidsinspectie te introduceren.
F. Schorsen en intrekken van een toelating
Het lid Aartsen (VVD) stelt per amendement een opschortende werking van een schorsing
of intrekking voor (nr. 53).
Ik ontraad dit amendement, omdat de rechtsbescherming van uitleners reeds voldoende
gewaarborgd is en een onbedoeld effect ervan is dat het vele maanden langer zal duren
voordat kwaadwillende uitleners uit de markt geweerd kunnen worden. Zoals eerder in
deze brief toegelicht, heeft de uitlener 75 werkdagen (ca. 4 maanden) na aanvang van
de inspectie tot aan het aanleveren van het inspectierapport bij de TI. Gedurende
die periode wordt de uitlener in de gelegenheid gesteld om een overtreding te herstellen
alvorens het inspectierapport wordt ingediend en geldt tweemaal een hoor-wederhoormogelijkheid
bij de inspectie-instelling. Als het de uitlener niet gelukt is om te herstellen,
krijgt de uitlener ook van de toelatende instantie de mogelijkheid om te herstellen.
Pas daarna neemt de TI een besluit tot schorsing. Dat proces duurt minstens enkele
weken. Met dit amendement wordt aan die periode minstens een halfjaar toegevoegd,
namelijk een bezwaartermijn van minstens zes weken, een beroepstermijn van minstens
zes weken én en een termijn vanaf het moment van instellen van beroep die doorgaans
minstens twintig weken duurt.2 Daardoor zit er op zijn minst een jaar tussen het constateren van een misstand en
het effectief uit de markt kunnen weren van kwaadwillende uitleners. Dit draagt niet
bij aan het creëren van een gelijk speelveld en het beschermen van kwetsbare arbeidskrachten,
waar de wet juist voor bedoeld is. Daarnaast stimuleert het amendement uitleners om
tegen elk benadelend besluit van de TI bezwaar te maken. Dat vergroot de werklast
voor de TI en brengt daardoor hogere leges en mogelijk langere doorlooptijden met
zich mee.
Ik begrijp de wens van de indiener om onbedoelde foute beoordelingen van inspectie-instellingen
en de toelatende instantie te ondervangen. Ik ben van mening dat het stelsel al meerdere
waarborgen kent en dat er, in samenspraak met sociale partners, een juiste balans
is gevonden tussen de effectiviteit van het stelsel en de rechtsbescherming voor uitleners.
Uitleners kunnen bovendien bij het maken van bezwaar of instellen van beroep bij de
bestuursrechter een verzoek om een voorlopige voorziening indienen om de rechtsgevolgen
van het bestreden besluit op te schorten tot een besluit of bezwaar is genomen of
de rechter uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure tegen het besluit van de TI.
Het lid Engin (DENK) stelt per amendement voor om een toelating te kunnen weigeren,
schorsen of intrekken wegens veroordeling voor arbeidsmarktdiscriminatie of verboden
onderscheid (nr. 56). De indiener stelt voor om voor de toepassing van de Wtta een
definitie van arbeidsmarktdiscriminatie te formuleren, waarbij wordt uitgegaan van
een gerechtelijke uitspraak – die overigens niet onherroepelijk lijkt te hoeven zijn
– die ziet op het maken van verboden onderscheid op grond van godsdienst, levensovertuiging,
politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, hetero- of homoseksuele gerichtheid,
burgerlijke staat, handicap, chronische ziekte of leeftijd als bepaald bij en krachtens
de Algemene wet gelijke behandeling, de Wet gelijke behandeling op grond van handicap
of chronische ziekte, de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid
of de Wet gelijke behandeling mannen en vrouwen. Ook stelt indiener voor om een rechterlijke
veroordeling van een uitlener op grond van artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht,
waarin het gaat om iemand die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf personen
discrimineert als weigerings- schorsings- of intrekkingsgrond op te nemen, evenals
de grond dat het College voor de rechten van de mens heeft geoordeeld dat door de
uitlener verboden onderscheid is gemaakt.
Ik hecht grote waarde aan het tegengaan van arbeidsmarktdiscriminatie. Ik heb uw Kamer
recent geïnformeerd over de aanpak tegen arbeidsmarktdiscriminatie.3 Toch ontraad ik dit amendement vanwege het volgende. Met het amendement wordt beoogd
arbeidsmarktdiscriminatie aan te pakken alleen aan de zijde van de uitlener, terwijl
de inlener een discriminerend verzoek kan doen en buiten beeld blijft. Arbeidsmarktdiscriminatie
is een hardnekkig probleem. Om arbeidsmarktdiscriminatie echt aan te pakken lijkt
me een bredere aanpak effectiever. Met het offensief gelijke kansen wordt ingezet
op bewustwording rondom werkgevers bij het creëren van gelijke kansen. Arbeidsmarktdiscriminatie
vindt in de meeste gevallen onbewust plaats en het doel van het offensief is juist
om positieve verandering teweeg te brengen. Onderzoek laat ook zien dat het verder
bestraffen van werkgevers deze positieve verandering in de weg kan zitten (zie ook
het onderzoek naar naming and shaming bij de Kamerbrief over het offensief gelijke kansen).
Voor wat betreft strafrechtelijke veroordelingen heeft de toelatende instantie de
Wet Bibob als instrument om toelatingen te kunnen weigeren of in te trekken.
G. Registratie in de Basisregistratie Personen (BRP)
Een aantal amendementen ziet op een zorgplicht voor werkgevers voor registratie in
de BRP.
De leden Ceder (CU) en Patijn (GroenLinks-PvdA) stellen voor om de optionele meldplicht
voor uitleners verplicht te maken (nr. 58). De optionele meldplicht is opgenomen,
omdat nog verder uitgewerkt moet worden in hoeverre het proportioneel en uitvoerbaar
is. Ik wil daar niet op vooruitlopen door de optionele meldplicht nu al te verplichten.
Om die reden ontraad ik dit amendement.
De leden Ceder (CU) en Patijn (GroenLinks-PvdA) stellen ook voor om de zorgplicht
voor registratie in de BRP op te nemen in het normenkader (nr. 57).
Zoals in mijn brief van januari is besproken, heeft de complexiteit van de uitvoering
van de Wtta al tot vertraging geleid bij de invoering van het stelsel.4 Het toevoegen van een geheel nieuwe norm die ook nieuwe uitvoeringsvragen met zich
zal meebrengen zal de complexiteit van het stelsel verder vergroten en dit brengt
daarom een risico van verdere vertraging met zich mee. Gelet op dit risico heb ik
ervoor gekozen om de zorgplicht niet op te nemen in het normenkader. Daarom ontraad
ik dit amendement.
Daarnaast benadruk ik graag dat de zorgplicht eerder in werking kan treden doordat
deze via de Wtta in de Waadi wordt opgenomen, maar geen onderdeel wordt van het toelatingsstelsel.
Ik hoop daarmee dat de effecten ervan al eerder waargenomen kunnen worden, omdat we
niet hoeven te wachten op de inwerkingtreding van het toelatingsstelsel. Met de sector
maak ik afspraken om de registratie in de komende jaren te verbeteren. Komende periode
werk ik deze afspraken, inclusief de monitoring ervan verder uit met sociale partners.
De zorgplicht voor uitleners is onderdeel van een breed pakket aan maatregelen om
de registratie van arbeidsmigranten te verbeteren. Naast de zorgplicht voor uitleners
blijf ik met de Staatssecretaris van BZK werken aan de uitvoering van het brede pakken
aan maatregelen om de registratie van arbeidsmigranten in de BRP te verbeteren.
Zo zetten we onder meer in op een betere bewustwording van arbeidsmigranten. BZK is
bezig met het opzetten van directe communicatie via de mail om niet-ingezetenen te
informeren over de rechten en plichten in Nederland rondom registratie. Via het project
WorkinNL rollen we in snel tempo informatiepunten in alle arbeidsmarktregio’s uit
voor arbeidsmigranten, waar zij ook terecht kunnen met vragen en hulp bij registratie
in BRP. Ook kijk ik met BZK en JenV of we een aanwezigheidsmelding voor arbeidsmigranten
kunnen introduceren en onderzoek ik of we slimmer kunnen omgaan met het delen van
de gegevens binnen de overheid om de registratie te verbeteren. Er wordt onderzocht
of gebruik kan worden gemaakt van de loonaangifteketen, door de BRP en polisadministratie
te koppelen. Bovendien kijk ik met mijn collega’s in het kabinet naar hoe we verdere
effectieve maatregelen kunnen nemen.5 Zicht op migratie is immers één van de hoofdprioriteiten van dit kabinet.
H. Overig
Het amendement van het lid Postma (nr. 17) stelt een zorgplicht voor werkgevers voor
in het Burgerlijk Wetboek voor het afsluiten van een zorgverzekering door werknemers.
Dit amendement ziet op alle werkgevers en werknemers, terwijl de problemen zich vooral
voordoen bij een beperkte groep arbeidsmigranten. Die problemen moeten ook zeker aangepakt
worden. Daartoe worden al maatregelen op ingezet, waarvan we verwachten dat ze effectiever
zijn, zoals de inzet om misstanden bij arbeidsmigranten aan te pakken en daarmee malafide
werkgevers te weren (zoals de Wtta).
Tevens wordt ingezet om beter zicht te krijgen op arbeidsmigranten. Als arbeidsmigranten
in beeld zijn, is er namelijk al een systematiek om onverzekerden op te sporen. Zo
checkt de Sociale Verzekeringsbank de BRP en polis-administratie met verzekerden en
neemt vervolgens contact op met mensen die ten onrechte niet verzekerd zijn. Zij kunnen
een boete krijgen en ambtshalve alsnog verzekerd worden. Tot slot is het Ministerie
van VWS al bezig met arbeidsmigranten informeren over het afsluiten van een zorgverzekering.
Om deze redenen ontraad ik dit amendement.
De leden Patijn (GroenLinks-PvdA) en Omtzigt (NSC) stellen per amendement voor om
de mogelijkheid van een verbod op terbeschikkingstelling van arbeidskrachten te expliciteren
(nr. 54). Met dit amendement wordt voorgesteld artikel 12 van de Waadi nader in te
kleuren, door expliciet te maken dat dit artikel ook gebruikt kan worden om een (sectoraal)
verbod op terbeschikkingstelling van arbeidskrachten op te leggen.
Er wordt gesteld dat hierbij zowel de uitlener als de inlener verantwoordelijk moet
worden gehouden bij overtredingen. Daarnaast wordt artikel 7b aangepast, waardoor
het mogelijk gemaakt wordt om de inlener verantwoordelijk te houden en bij overtredingen
te beboeten.
Ik ben altijd van mening geweest dat een stok achter de deur noodzakelijk kan zijn
de sectoren waar problemen met uitzendkrachten zich blijven voordoen. Zoals eerder
genoemd in de brief, heb ik een technische verkenning aangevraagd waarop ik niet wil
vooruitlopen. Wel is het al duidelijk dat voor een eventueel in te voeren effectief
verbod een wetswijziging nodig is, zoals voorgesteld wordt in dit amendement. Ik wil
daarbij benadrukken dat het aannemen van dit amendement niet betekent dat er een sectorale
maatregel zal volgen. Dat is een discussie die ik wil voeren op het moment dat de
uitkomsten van de technische verkenning bekend zijn. Het amendement creëert dus de
stok achter de deur, maar zegt nog niets over of deze stok gebruikt zal worden. Ik
laat het amendement daarom aan het oordeel van uw Kamer over.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Y.J. van Hijum
BIJLAGE: BEANTWOORDING VAN NOG NIET BEANTWOORDE VRAGEN
Inhoudsopgave
− Uitvoering door de toelatende instantie (TI)
− Reikwijdte (incl. uitzonderingen en ontheffing)
− Toezicht en handhaving door de Arbeidsinspectie
− Aanloop naar inwerkingtreding
− Financiële zekerheidsstelling
− Buitenlandse uitleners
− Overige vragen over de Wtta
− Registratie van arbeidsmigranten
− Overige vragen
Uitvoering door de toelatende instantie (TI)
Hoe ziet de bemensing van de TI eruit, hoe gaat die zich over de tijd ontwikkelen,
en hoe worden medewerkers op tijd geworven? Kan de Minister kijken of er mensen van
andere departementen kunnen instromen gelet op de taakstelling?
Bepalend voor de bemensing van de TI is dat de wetgeving is aangenomen en er duidelijkheid
is over het volledige takenpakket van de TI. Het takenpakket is naast meer onzekere
factoren, zoals het aantal aanvragen, bepalend voor het aantal fte. Het aantal fte
kan naarmate de inschattingen zekerder worden groeien of afnemen. Er wordt een organisatie-
en formatieplan ontwikkeld. Daarin is er aandacht voor de werving en selectie van
de medewerkers van de TI. Het is belangrijk dat we de juiste mensen voor de juiste
werkzaamheden werven. Ik kan niet toezeggen dat in het licht van de taakstelling primair
wordt gekeken of er mensen van andere departementen kunnen instromen. Maar ik sluit
het ook niet uit. Er wordt bij de bouw van de TI rekening gehouden met een maximaal
efficiënte organisatie.
Hoe wordt voorkomen dat kleine uitleners zonder SNA-certificaat problemen gaan ondervinden
bij het ter beschikking stellen van arbeidskrachten?
Het overgangsrecht biedt hiervoor uitkomst. Uitleners die geen SNA-keurmerk bezitten,
maar zich wel op tijd hebben aangemeld bij de TI en op tijd een toelating aanvragen,
worden niet toegelaten, maar mogen wel blijven uitlenen, onder de voorwaarde dat zij
zich aantoonbaar inspannen om zo snel mogelijk een inspectierapport te verkrijgen.
Indien zij, buiten hun schuld om, nog geen inspectierapport kunnen overleggen vanwege
beperkte inspectiecapaciteit, komen zij in aanmerking voor het overgangsrecht. Door
het overgangsrecht kunnen deze uitleners arbeidskrachten ter beschikking blijven stellen,
totdat zij een inspectierapport kunnen overleggen en de TI een besluit heeft genomen
op de aanvraag.
Hoe gaat de differentiatie van de leges eruit zien? Op basis waarvan zal gedifferentieerd
worden: op basis van de omvang van het bedrijf, op basis van de omvang van de totale
loonsom, of op basis van dat deel van het bedrijf dat doet aan uitlenen of terbeschikkingstelling?
De differentiatie van de leges is nog niet in detail uitgewerkt en zal in overleg
met sociale partners worden vormgegeven. De differentiatie zal zo eenduidig en eenvoudig
mogelijk zijn, om te voorkomen dat de differentiatie als zodanig onnodige administratieve
lasten veroorzaakt.
Het ligt daarom voor de hand om aan te sluiten bij zaken die laagdrempelig uit de
administratie van de uitlener te halen zijn en voor de TI eenvoudig te controleren.
Differentiëren op basis van het deel van het bedrijf dat aan terbeschikkingstelling
doet is denkbaar, maar zal waarschijnlijk complexer zijn en meer administratieve lasten
veroorzaken doordat daarvoor informatie nodig is die minder eenduidig uit de administratie
te halen is.
Reikwijdte (incl. uitzonderingen en ontheffing)
Kan de Minister de reikwijdte nog eens nader motiveren?
De voorgestelde reikwijdte is de enige handhaafbare reikwijdte gebleken. Het klopt
dat er dus ook ondernemingen onder de toelatingsplicht gaan vallen die niet de primaire
doelgroep zijn van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten. Er
zijn alternatieven onderzocht, maar deze reikwijdte is onvermijdelijk. Alle uitzonderingen
op de reikwijdte verminderen de handhaafbaarheid en effectiviteit van het toelatingsstelsel,
en zorgen voor meer ontwijkingsconstructies en waterbedeffecten.
Waarom wordt in het voorstel niet veel meer gekeken naar individuele ondernemer en
werknemer, aan de onderkant van de arbeidsmarkt waar de problemen zitten, in plaats
van generiek nieuwe regels te stellen? Waarom is er niet voor gekozen om het stelsel
enkel te richten op uitzenders en arbeidsmigranten?
De voorgestelde reikwijdte is noodzakelijk om waterbedeffecten en ontduikingsmogelijkheden
te beperken. Wanneer de regels slechts op een kleine groep van toepassing zijn, kunnen
kwaadwillende ondernemers hun bedrijfsvoering aanpassen om zo niet meer onder de toelatingsplicht
te vallen. Dat is een groot risico voor de effectiviteit en handhaafbaarheid van het
stelsel.
Mijn voorganger heeft onderzocht of je de reikwijdte kunt beperken tot alleen uitzendbureaus,
maar dan wordt het te gemakkelijk om het stelsel te ontduiken. Bijvoorbeeld door een
uitzendbureau te combineren met een ander bedrijf, waardoor de discussie ontstaat
of je nog wel een uitzendbureau bent. Met name in de handhaving wordt dat uiterst
ingewikkeld. De Arbeidsinspectie moet dan niet alleen individuele overtredingen van
de wet onderzoeken, maar meteen het hele bedrijf. Alleen zo kan zij vaststellen of
de hoofdtaak van het bedrijf wel of geen uitzenden is. Dat is buitengewoon complex
en arbeidsintensief. Het stelsel afbakenen tot uitleners die arbeidsmigranten ter
beschikking stellen is ook niet mogelijk gebleken. Er is namelijk geen eenduidige
definitie van de term arbeidsmigrant. Bijvoorbeeld: hoe lang moet iemand in Nederland
werken voordat hij of zij geen arbeidsmigrant meer is? Met een dergelijke inrichting
zouden wij de deur naar ontwijkroutes wijd open zetten.
Waarom bevat het wetsvoorstel geen mogelijkheid om individuele ondernemingen uit te
zonderen van de toelatingsplicht?
Het wetsvoorstel biedt individuele ondernemingen de mogelijkheid om ontheffing aan
te vragen als zij geen uitzendbureau zijn en een beperkt deel van hun omzet behalen
met het uitlenen van arbeidskrachten. Het uitzonderen van de toelatingsplicht om andere
redenen biedt een onderneming een concurrentievoordeel ten opzichte van andere ondernemingen
in dezelfde sector. Ik zie geen objectieve criteria om ondernemingen een dergelijk
voordeel te bieden. Dergelijke criteria zouden redelijkerwijs niet controleerbaar
zijn.
Is het mogelijk om uitzendbedrijven die hoogopgeleide professionals bemiddelen uit
te zonderen van deze wet?
Alle ondernemingen die arbeidskrachten ter beschikking stellen vallen onder de reikwijdte
van het stelsel. Het opleidingsniveau van de arbeidskrachten, al dan niet benaderd
via de hoogte van het loon, is hiervoor niet relevant. Een dergelijke uitzondering
zou, naast beleidsmatig onwenselijk, ook in de uitvoering complex en bijzonder arbeidsintensief
zijn.
Wordt een ontheffing verleend door het beleidsdepartement of de Toelatende Instantie?
Individuele ontheffingen voor ondernemingen die in beperkte mate arbeidskrachten uitlenen
worden verleend door de TI.
Een gehele sector kan onder voorwaarden bij AMvB van het toelatingsstelsel worden
uitgezonderd. Die regelgeving wordt voorbereid op het beleidsdepartement en uiteindelijk
vastgesteld door de regering.
Kan de Minister toezeggen in gesprek te blijven met bedrijven aan de randen van de
reikwijdte? Kan hij toezeggen dat hij gaat monitoren of de vereisten en het normenkader
geen onnodig nadelige effecten heeft voor dergelijke deelsectoren?
Vanaf inwerkingtreding zal ik de uitleensector nauw monitoren. Hierin zal ik bijzondere
aandacht hebben de gevolgen voor bedrijven die uitlenen niet als hoofdactiviteit hebben.
Welke criteria wil de Minister hanteren voor sectorale uitzonderingen? Aan welke criteria
of specifieke deelsectoren denkt hij?
Ik wil terughoudend zijn met het uitzonderen van sectoren bij AMvB. Daarom heb ik
in de concept-AMvB vooralsnog geen voorstel opgenomen voor uitzonderingen. In de memorie
van toelichting is opgenomen dat er sectoren of segmenten kunnen worden uitgezonderd,
indien er bijzondere en onderscheidende omstandigheden zijn waardoor hun belangen
onevenredig worden geschaad in verhouding tot de doelstellingen van de Wtta. Het moet
dan echt om uitzonderlijke situaties gaan. Het argument dat er in een sector geen
problemen zijn met misstanden of dat er weinig arbeidsmigranten zijn, dient in die
afweging uiteraard een rol te spelen, maar biedt op zichzelf niet voldoende rechtvaardiging
voor een uitzondering.
Is de Minister bereid om een uitzondering te maken voor sectoren als de sociaal ontwikkelbedrijven,
professionele topsport, uitzendbureaus die BBL-trajecten aanbieden en de beveiligingssector?
Ten aanzien van sociaal ontwikkelbedrijven wordt verwezen naar de appreciatie van
amendement nr. 49 van de heren Ceder en Flach.
Ten aanzien van topsport wordt verwezen naar de appreciatie van amendement nr. 39
van de heer Ergin.
Ten aanzien van uitzendbureaus die BBL-trajecten aanbieden zie ik geen redenen om
aan te nemen dat zij niet redelijkerwijs aan de voorwaarden voor een toelating kunnen
voldoen. Bovendien zijn er nu al constructies waarbij BBL-contracten op oneigenlijke
manieren gebruiken, ook bij arbeidsmigranten. Ik zie dus risico’s om BBL-trajecten
uit te zonderen.
Ten aanzien van de beveiligingssector merk ik op dat het huidige vergunningenregime
op grond van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr)
op zichzelf geen voldoende onderscheidend criterium is om deze sector uit te zonderen,
omdat meerdere sectoren reeds een vorm van sectorale (zelf)regulering kennen.
Verwacht de Minister dat alle nu actieve uitzendbureaus een aanvraag gaan doen voor
een toelating?
Het is lastig om te voorspellen wat het exacte aantal uitleners gaat zijn dat een
toelating zal aanvragen. In 2023 heeft Regioplan een onderzoek uitgevoerd naar het
te verwachten aantal uitleners en ingeschat dat het aantal aanvragen naar verwachting
tussen de 14.000 en 19.500 zal liggen. Uiteraard zijn dit inschattingen van destijds
en met grote onzekerheden omgeven. Dit onderzoek is aan uw Kamer aangeboden bij de
aanbieding van het wetsvoorstel (bijlage bij Kamerstukken II 2023/2024, 36 446, nr. 5).
Is het de Minister bekend hoe veel ondernemingen voor ontheffing in aanmerking komen?
Voor een adequate raming van het aantal ontheffingsaanvragen ontbreken de benodigde
gegevens. Regioplan heeft 2023 onderzocht hoeveel ondernemingen dat bij de Kamer van
Koophandel staan geregistreerd met als nevenactiviteit «uitlenen». Dit zijn er 22.768.
9.865 ondernemingen met een dergelijke registratie behalen minder dan 10% van hun
omzet met uitlenen. Van hen verwachtte 19% (1.900) een certificaat (nu toelating)
aan te vragen; 56% (5.500) gaf aan dat zeker niet of waarschijnlijk niet te zullen
doen. Het restant wist het nog niet. Ten tijde van het onderzoek bevatte het wetsvoorstel
nog geen mogelijkheid om ontheffing aan te vragen. Daarom is destijds niet onderzocht
hoeveel ondernemingen aan de ontheffingsvoorwaarden kunnen en willen voldoen.
Toezicht en handhaving door de Arbeidsinspectie
Wordt ook actief de samenwerking gezocht met toezichthouders uit andere landen om
op te treden tegen buitenlandse ontwijkconstructies?
De Arbeidsinspectie werkt nu al geregeld samen met inspecties uit andere lidstaten
en zal dat ook in dit kader doen. De Arbeidsinspectie kan voor inspecties in het buitenland
gebruik maken van de bevoegdheden van buitenlandse collega’s. Via de Europese Arbeidsautoriteit
(European Labour Authority, ELA) kunnen grensoverschrijdende inspecties worden gefaciliteerd.
Daarnaast wordt via het Informatiesysteem Interne Markt (IMI) informatie uitgewisseld
tussen lidstaten over buitenlandse uitleners. Tot slot worden vanuit de ELA «concerted
and joint inspections» georganiseerd waar ook de Arbeidsinspectie aan deelneemt.
Wanneer wordt er meer bekend over het boetebeleid?
Momenteel worden de boetebeleidsregels voor de Arbeidsinspectie op mijn ministerie
uitgewerkt. Daarna zal de Arbeidsinspectie een uitvoerings- en handhavingstoets uitbrengen.
Ik verwacht dat de boetebeleidsregels rond de zomer gereed zijn. De publicatie van
de boetebeleidsregels is afhankelijk van de publicatie van de wet, na instemming van
de Eerste Kamer.
Kan de Minister onderzoeken of opgelegde boetes voor een deel bij de slachtoffers
terecht kunnen komen?
Ik vind het belangrijk om arbeidskrachten de mogelijkheid te bieden om, bij financieel
nadeel, dit te verhalen op de uitlener. Daarom is in het wetsvoorstel geregeld dat
de uitlener financiële zekerheid dient te stellen in de vorm van een waarborgsom.
Arbeidskrachten kunnen verhaal nemen op de waarborgsom, waarbij vorderingen van arbeidskrachten
voorrang hebben op vorderingen van de Belastingdienst en de Arbeidsinspectie. Een
boete is een punitieve sanctie, die niet bedoeld is ter compensatie van nadeel van
de arbeidskracht.
Kent de Minister de verhalen over intimidatie en bedreiging van inspecteurs? En leidt
dit tot terughoudendheid bij optreden? Oftewel, heeft de Arbeidsinspectie voldoende
mandaat of bevoegdheden?
Wanneer bij een controle van de Arbeidsinspectie inspecteurs worden geïntimideerd
of bedreigd zorgt de Arbeidsinspectie als goed werkgever eerst voor de veiligheid
van haar werknemers. De Arbeidsinspectie doet aangifte van intimidatie en bedreiging
van inspecteurs bij de politie. De Arbeidsinspectie zal zoveel mogelijk alsnog de
controle uitvoeren met medewerking van de politie.
Eventueel kan de Arbeidsinspectie beroep doen op het strafrecht in het kader van de
Wet economische delicten. Intimidatie en bedreiging van inspecteurs staat los van
de bevoegdheden van de Arbeidsinspectie.
Aanloop naar inwerkingtreding
Welke mogelijkheden zijn er momenteel om de Wet Bibob al eerder toe te passen?
Het is niet mogelijk om de Wet Bibob al in te zetten richting malafide uitzendbureaus
vóór de inwerkingtreding van de wet. De Wet Bibob kan namelijk alleen worden gebruikt
bij een aanvraag tot het geven van een beschikking én in het geval bij of krachtens
een wet aan het bestuursorgaan de bevoegdheid wordt gegeven om de Wet Bibob toe te
passen. Voor de toepassing van de Wet Bibob moet dus de Wtta in werking zijn getreden
en een aanvraag tot verlening van een toelating zijn ingediend.
Kan er nu al worden gestart met het opbouwen van dossiers? Bijvoorbeeld van bedrijven
waarvan we nu al weten dat ze niet voldoen aan de toelatingsvoorwaarden?
In aanloop naar de inwerkingtreding zal er al worden geanticipeerd. Via een versterking
van het publiek toezicht, en het inrichten van publiek-private samenwerking omtrent
signalen van bestaande malafide uitzendbureaus. de versterking van het publiek toezicht
zit voornamelijk in het ophogen van het aantal medewerkers bij de Arbeidsinspectie
met in totaal 135 fte. Ook is het plan om in de komende periode de kennis en kunde
van publieke en private organisaties bundelen om zo een beter beeld te krijgen van
wat de voornaamste risico’s op misstanden bij uitzendbureaus. De uitkomsten kunnen
worden gebruikt voor publiekrechtelijke handhaving door bijvoorbeeld het Samenwerkingsverband
AMU, maar kunnen ook worden gebruikt door bijvoorbeeld de SNCU voor zover het gaat
om toezicht op de naleving van collectieve arbeidsovereenkomsten. De uitkomsten zullen
ook nuttig zijn voor de beginperiode van de TI. Zij kunnen hiermee efficiënter hun
capaciteit inzetten om de malafide partijen uit het stelsel te halen.
Hoe krijgen we ook inlenende bedrijven zo ver om hun verantwoordelijkheden te pakken?
Heeft de Minister ook plannen op dit punt?
Het stelsel dicht een belangrijke verantwoordelijkheid aan inleners toe. Die moeten
ervoor zorgen dat zij alleen nog maar werken met toegelaten uitleners. Daarnaast ben
ik momenteel binnen project Work in NL een convenant aan het sluiten met o.a. werkgevers
waaronder ook inleners. In dat convenant maken we afspraken over hulp en ondersteuning
aan arbeidsmigranten. Dat gaat onder andere over huisvesting, registratie en arbeidsomstandigheden.
Ik verwacht dit voor de zomer te sluiten.
Wil de Minister reflecteren op de volgende redenering: er loopt een onderzoek naar
een sectoraal uitzendverbod. De huidige wet biedt deze mogelijkheid. Dat maakt een
gerichte en stevige aanpak mogelijk, ook in samenspraak met sectoren, met dit instrument
als stok achter de deur.
Het klopt dat er een onderzoek loopt naar een sectoraal uitzendverbod. Dit onderzoek
is nog in gang en ik wil hier niet op vooruit lopen. Wel kan ik aangeven dat de huidige
Waadi een uitleenverbod mogelijk maakt, maar dat inleners volgens die grondslag niet
verantwoordelijk gehouden kunnen worden.
De Wtta en een sectoraal uitzendverbod zijn losse trajecten die naast elkaar kunnen
functioneren. Het onderzoek zal ook ingaan op de waarde van een sectoraal uitzendverbod
naast de Wtta. Ik verwacht dit onderzoek in het voorjaar aan de Kamer te kunnen aanbieden.
Wordt het niet tijd voor een uitleenverbod in de vleesindustrie?
Momenteel wordt in de technische verkenning gekeken op welke wijze er een effectief
uit- en inleenverbod vormgegeven kan worden. Hiervan verwacht ik de uitkomsten in
het voorjaar. Uit deze verkenning zal duidelijk worden of ingrijpen in sectoren mogelijk
en nodig is. Ik wil nu niet op de uitkomsten van deze verkenning vooruitlopen.
Wordt het SNA-certificaat richting de inwerkingtreding van de Wtta aangescherpt?
Ik ga niet over SNA, dus ik kan u hier geen toezeggingen doen over de richting van
het SNA-certificaat de komende jaren. Ik heb zelf geen informatie die er op wijst
dat SNA haar certificaat gaat aanscherpen.
SNA sluit wel aan bij de gesprekken die mijn ministerie voert in het kader van de
intensivering van de publiek-private samenwerking in aanloop naar de Wtta. Die samenwerking
ziet ook op het maken van een gezamenlijke analyse van kenmerken van en risico’s op
misstanden. Daarnaast heeft SNA sinds kort een vrijwillige Wtta-module, waardoor uitleners
bij een reguliere SNA inspectie ook kunnen worden getoetst op de nieuwe Wtta-normen.
Deze module dient als een toetsing van het normenkader in de praktijk, in navolging
van de eerder uitgevoerde proefinspecties. Ervaringen die SNA opdoet met de vrijwillige
Wtta-module wordt in dat traject meegenomen. De uitkomsten van de gezamenlijke analyse
stelt zowel publieke als private organisaties al voordat de Wtta in werking is getreden
in staat om misstanden beter te herkennen en waar mogelijk handhavend op te treden.
Is het mogelijk om voor inleners alvast een SNA-keurmerk gecertificeerde ondernemers
verplicht te stellen?
SNA is een vrijwillig keurmerk. Dit verplicht stellen leidt tot een run op aanvragen
voor inspecties bij SNA. We stimuleren via het overgangsrecht het aantal SNA aanvragen
maximaal, maar verplicht stellen kan op korte termijn niet. Daar is simpelweg niet
de inspectiecapaciteit voor. Daarnaast gaat verplichtstelling gepaard met aanzienlijke
gevolgen voor SNA zelf, zoals het van toepassing worden van de Algemene wet bestuursrecht
(Awb). Dat vereist aanpassing van de SNA-procedures en -organisatie die op zichzelf
ook weer een aanzienlijke doorlooptijd kennen.
Financiële zekerheidsstelling
De verplichting om een waarborgsom te stellen vervalt na vier jaar toelating. Biedt
een permanente waarborgsom niet meer garantie?
Voor een antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de appreciatie van amendement
nr. 48 van de heer Van Kent.
Kan een uitlener de verplichte waarborgsom ontlopen door met BV’s te schuiven?
In beginsel kan dat niet. Alle uitleners (bestaande en nieuwe) moeten een toelating
aanvragen en een waarborgsom betalen. Wel kunnen bestaande uitleners op grond van
het overgangsrecht worden uitgezonderd van de waarborgsom. Hiervoor moet de uitlener
voorafgaand aan de toelatingsplicht:
− Vier jaar als uitlener zijn ingeschreven in het handelsregister;
− In die periode actief arbeidskrachten hebben uitgeleend; en
− Een recente verklaring van de Belastingdienst overleggen die – kort gezegd – stelt
dat de uitlener zijn fiscale verplichtingen is nagekomen.
Met het «schuiven van BV’s» kan aan deze voorwaarden alleen worden voldaan als al
die BV’s hieraan hebben voldaan. Ik erken dat uitzonderingen altijd risicovol zijn,
ook bij de waarborgsom. Omdat een permanente waarborgsomplicht niet proportioneel
is, vind ik dat risico acceptabel. Als de TI misbruik ontdekt, kan de toelating worden
geweigerd/ingetrokken.
Is de waarborgsom proportioneel voor MKB-ers en voor startende uitleners?
Ja, ik vind de waarborgsom ook proportioneel voor kleine en startende uitleners. De
omzet van een uitlener met 30 arbeidskrachten die het minimumloon verdienen bedraagt
ruim € 1 miljoen. De waarborgsom van € 100.000 is daarvan dus minder dan 10%. Van
belang hierbij is dat bij vluchtig ondernemerschap per definitie sprake van bedrijven
die relatief kort bestaan voordat zij worden geliquideerd. De waarborgsom wordt gerestitueerd
aan toegelaten uitleners die vier jaar bonafide opereren. Bovendien betalen startende
ondernemingen bij een voorlopige toelating een waarborgsom van € 50.000 en bij een
aanvraag tot verlening van een toelating het volledige bedrag.
Is de Minister bereid om te bezien of uitleners – naast de waarborgsom – ook op een
andere manier financiële zekerheid kunnen stellen, bijvoorbeeld via een borgstelling
bij een bank?
Tijdens de voorbereidingen van het wetsvoorstel is onderzocht op welke wijzen uitleners
financiële zekerheid kunnen stellen. Hierbij is overlegd met vertegenwoordigers van
grote banken en met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB).
Uit dit overleg bleek dat een bankgarantie niet geschikt is om zekerheid te stellen
over de nakoming van de verplichtingen door de uitlener aan de arbeidskrachten en
de Staat. Vooralsnog is een waarborgsom als enige mogelijkheid om deze zekerheid te
stellen. Als er vanuit de praktijk andere manieren worden aangedragen, dan zal ik
deze welwillend bezien.
Worden de waarborgsommen allemaal in een jaar geïnd, of gespreid in de tijd?
De wijze waarop waarborgsommen in de praktijk worden geïnd wordt op dit moment uitgewerkt.
Een optie is dat de toelatende instantie de waarborg direct bij de toelatingsaanvraag
zal innen. Een andere optie is dat de waarborgsom wordt geïnd op het moment waarop
de TI voornemens is om de toelating te verlenen. In deze optie hangt het moment van
inning af van het moment waarop de TI aan de overige voorwaarden heeft getoetst.
Zijn banken bereid om aan een startende uitlener € 100.000 uit te lenen? Is de Minister
bereid om afspraken te maken met banken of met de Minister van EZ om startende uitleners
toegang tot de markt te laten houden?
De bereidheid van banken om aan een startende ondernemer een lening te verstrekken
hangt af van de kredietwaardigheid van de ondernemer en de verdienmogelijkheden van
de onderneming. Banken maken hierover per individueel geval een zakelijke afweging.
Bij de voorbereiding van het wetsvoorstel is met vertegenwoordigers van grote banken
en de NVB overlegd over mogelijkheden om de financiële zekerheid door middel van een
bankgarantie te stellen. In dat overleg is vastgesteld dat dit niet mogelijk is. De
banken suggereerden om in plaats daarvan een waarborgsom te verplichten.
Buitenlandse uitleners
Is er een risico dat uitzendbureaus zich in het buitenland gaan vestigen?
Dit risico bestaat inderdaad. Met de Wtta beheersen we dit risico zoveel mogelijk.
Wanneer deze uitzendbureaus arbeidskrachten in Nederland ter beschikking stellen,
vallen ze gewoon onder het toelatingsstelsel. En moeten zij zich dus net als alle
uitleners aan het normenkader houden, periodiek een inspectierapport laten opstellen,
en een waarborgsom storten. Ook blijven de inleners gewoon aanspreekbaar wanneer zij
zaken doen met inleners die niet toegelaten zijn.
Welke problemen verwacht de Minister bij de toepassing van de Wtta op buitenlandse
ondernemingen en hoe kunnen die problemen opgelost worden?
Buitenlandse uitleners vallen ook onder het toelatingsstelsel. Zij zullen dus ook
een inspectie moeten laten uitvoeren door een aangewezen inspectie-instelling. Hier
is al ervaring mee binnen de Stichting Normering Arbeid (SNA). Ik voorzie wel risico’s
bij buitenlandse uitleners. Zo kunnen malafide partijen zich in het buitenland vestigen
omdat zij denken daar minder goed in beeld te zijn. Het normenkader kent normeisen
die gericht zijn op buitenlandse uitleners, namelijk het gebruik van A1-verklaringen,
het tijdig melden van buitenlandse werknemers en de identificatie van de buitenlandse
onderneming. Tegelijkertijd kan de VOG-eis niet gelden voor buitenlandse ondernemers
en is in de praktijk het weigeren of intrekken op grond van de Wet Bibob complexer
voor deze ondernemers.
Waarom vragen we geen vergelijkbare buitenlandse variant van een VOG voor uitleners
uit het buitenland, bijvoorbeeld België en Duitsland?
Hier is naar gekeken in de uitwerking van het stelsel, maar het is niet gelukt om
tot een werkbare variant te komen. Eén van de voornaamste uitdagingen hierbij is dat
het lastig is om een dergelijk document op juistheid te kunnen controleren. Omdat
uitleners uit elk denkbaar land kunnen komen, is hier ook moeilijk een uniform werkproces
voor in te richten. Het zullen niet alleen Duitse en Belgische uitleners zijn. Om
risico’s met buitenlandse uitleners te voorkomen zitten er extra waarborgen in het
stelsel. Het normenkader kent bijvoorbeeld normeisen die gericht zijn op buitenlandse
uitleners, namelijk: het gebruik van A1-verklaringen, het tijdig melden van buitenlandse
werknemers en de identificatie van de buitenlandse onderneming.
Uitleners kunnen de grens overgaan om vervolgens naar Nederland uit te zenden zonder
toelating. Is de huisvestingeis in het buitenland handhaafbaar? Welke vluchtroutes
ziet de Minister? En hoe gaat hierop gehandhaafd worden?
De Wtta is onverkort van toepassing op buitenlandse uitleners. Dat geldt ook voor
de huisvestingseis. De inspectie-instellingen zullen uitleners periodiek controleren
of de aangeboden huisvesting wordt aangeboden via een woningcorporatie of via een
keurmerk dat bij cao is overeengekomen. Enkele inspectie-instellingen hebben reeds
ervaring met het controleren van buitenlandse ondernemingen binnen SNA en zijn voornemens
dit ook te gaan doen binnen de Wtta.
Ten aanzien van huisvesting via een keurmerk geldt aanvullend dat de organisaties
die het privaat keurmerk afgeven (zoals de SNF) verantwoordelijk zijn voor de controles
en handhaving van de eisen die gekoppeld zijn aan het keurmerk. Geaccrediteerde inspectie-instellingen
voeren periodieke controles uit op de huisvesting van de uitlener.
Deze periodieke controles gelden ook voor buitenlandse uitleners – met een KVK-registratie
in Nederland – die over huisvestingslocaties in België en Duitsland beschikken. Ook
deze worden periodiek gecontroleerd.
Overige vragen over de Wtta
Hoe wordt de Tweede Kamer betrokken bij het normenkader en hoe wordt het getoetst
op werkbaarheid?
Ik heb het concept-normenkader in oktober jl. met uw Kamer gedeeld (Kamerstukken II 2024/25, 36 446, nr. 15), nog voor advisering door de Raad van State. De toetsing op werkbaarheid is op meerdere
manieren vormgegeven. Allereerst zijn partijen uit de praktijk betrokken geweest bij
het opstellen van het normenkader, naast de betrokkenheid via de internetconsultatie.
Denk hierbij aan brancheorganisaties, vakbonden, de Stichting Normering Arbeid (SNA)
en de Stichting Naleving Cao Uitzendkrachten (SNCU). Daarnaast zijn er proefinspecties
geweest op het nieuwe normenkader. Die inspecties hebben tot nuttige inzichten geleid
die zijn meegenomen. Ook in de komende periode zal er actief contact zijn met partijen
uit de praktijk om meer inzicht te krijgen in de werking van het normenkader in de
praktijk.
Wat gebeurt er met arbeidsmigranten die voor een uitzendbureau werken dat moet sluiten
doordat een toelating wordt geschorst of ingetrokken?
Deze mensen staan niet direct op staat. Wanneer een toelating wordt geschorst of ingetrokken,
is er sprake van een periode tussen bekendmaking en inwerkingtreding van dit besluit.
Deze periode betreft vier weken. In deze periode kunnen bestaande terbeschikkingstellingen
voortgezet worden. Dit geeft uitlener, inlener en werknemer tijd om zich in te stellen
op de nieuwe situatie. Werknemers die aan het werk zijn, kunnen in deze periode aan
het werk blijven. Als er bijzonder ernstige misstanden zijn die per direct moeten
worden gestopt, kan de Toelatende Instantie voornoemde vierwekenperiode inkorten.
Waarom is pensioen uit het normenkader gehaald en moet het niet opnieuw ingebracht
worden?
De controle op pensioenaansluiting is uit het normenkader gehaald omwille van de uitvoerbaarheid
voor inspectie-instellingen. Als een uitlener aangeeft dat hij niet onder een verplicht
gesteld pensioenfonds valt, kost het een inspectie-instelling veel tijd om een onderzoek
naar de werkingssfeer van een verplicht gesteld pensioenfonds te doen. Bij het opstellen
van het normenkader is een balans gezocht tussen de uitvoerbaarheid, de doelen van
de wet en het beheersbaar houden van het stelsel.
Wat doet de Wtta aan «daglonerspraktijken»?
Dit stelsel is bedoeld om de positie van alle arbeidskrachten die ter beschikking
worden gesteld structureel te verbeteren. Onder meer door te waarborgen dat arbeidskracht
ten minste dezelfde arbeidsvoorwaarden krijgt als de werknemers die bij de inlener
in dienst zijn, conform het loonverhoudingsvoorschrift uit de Waadi (artikel 8). Dit
geldt ook voor mensen die op basis van korte tijdelijke contracten werken, bijvoorbeeld
omdat voor hen op grond van artikel 7:691 BW de ketenbepaling niet geldt.
Hoe wordt de doeltreffendheid van de wet gemeten en welke concrete en meetbare indicatoren
worden hiervoor gebruikt?
Vijf jaar na inwerkingtreding van de wet vindt de evaluatie plaats, die gericht is
op de doeltreffendheid en doelmatigheid. De indicatoren die voor de nulmeting worden
ingezet, worden eveneens gehanteerd voor de evaluatie over vijf jaar. De resultaten
van de nulmeting – met daarin ook de indicatoren – verwacht ik in april en zal ik
daarna delen met uw Kamer.
Kan de Minister afname van klachten bij organisaties als FairWork, de vakbonden en
het Juridisch Loket meenemen bij de effectiviteitsmeting die gedaan wordt?
De nulmeting van de Wtta loopt momenteel en nadert de afronding. Om die reden is de
nulmeting niet meer inhoudelijk bij te sturen.
Is de Minister bereid om de ACM het stelsel in de eerste jaren te laten monitoren,
met het oog op de toegang van nieuwe innovatieve ondernemers tot de markt?
Ik ben het ermee eens dat toegang van nieuwe innovatieve ondernemers tot de markt
mogelijk moet blijven. Ik neem dit mee in de monitoring van de Wtta, die ik zelf op
mijn eigen ministerie organiseer.
Steeds meer arbeidsmigranten werken als zzp’er. Hoe voorkomen we waterbedeffecten
richting schijnzelfstandigheid?
Echt zelfstandig ondernemerschap is aanwinst voor de Nederlandse economie, maar het
is belangrijk dat het werk wordt gedaan conform de regels die daarvoor gelden. Zelfstandigheid
vraagt dat voor eigen rekening en risico wordt gewerkt, en dat de werkende deze risico’s
ook kan dragen. Juist bij de behandeling van arbeidsmigranten zien we misstanden en
kwetsbaarheid. Daarom is het belangrijk dat schijnzelfstandigheid wordt aangepakt.
Het kabinet pakt de bestrijding van schijnzelfstandigheid aan langs drie lijnen. Ten
eerste het verkleinen van de verschillen tussen zelfstandigen en werknemers. Ten tweede
het verduidelijken van het onderscheid tussen werken als zelfstandige en werken op
basis van een arbeidsovereenkomst. Ten derde intensivering van de handhaving en opheffing
van het handhavingsmoratorium per 1 januari jl.
Hoe verhoudt het wetsvoorstel zich tot de wens minder regeldruk te creëren voor het
bedrijfsleven?
De Wtta is ingrijpend en het is onvermijdelijk dat die tot administratieve lasten
leidt. Een vergaande maatregel is nodig om de positie van kwetsbare arbeidskrachten,
waaronder arbeidsmigranten, te verbeteren en het gelijke speelveld voor uitleners
en inleners te waarborgen. Gezien de hardnekkige problematiek is meer nodig dan alleen
het strikt en consequent handhaven van de naleving van bestaande wet- en regelgeving.
Het toelatingsstelsel zet in op intensivering van toezicht door de Arbeidsinspectie
om te voorkomen dat niet-toegelaten uitleners zich op de markt kunnen begeven én periodieke
controles door inspectie-instellingen waarbij uitleners aantonen dat zij de normeisen
naleven. Met alleen maar meer handhaving kan er meer «gedweild» worden, maar zonder
toelatingsstelsel blijft de kraan openstaan.
Registratie van arbeidsmigranten
Welke andere maatregelen worden, naast de zorgplicht voor uitleners, genomen om het
zicht op arbeidsmigranten te verbeteren? Kan de zorgplicht voor alle werkgevers geregeld
worden, dus niet alleen voor uitleners? Hoe worden de gegevens in de BRP actueel gehouden?
Op welke wijze wordt de zorgplicht gemonitord en hoe regelmatig? Wanneer is de doelstelling
behaald en wat gebeurt er als er geen verbetering zichtbaar is?
Ik vind het belangrijk dat de zorgplicht voor werkgevers een gerichte en doelmatige
maatregel is. Daarom richt ik mij specifiek op uitleners, omdat zich hier de problematiek
rondom correcte inschrijving in de BRP voor een belangrijk deel afspeelt. Deze sector
is verantwoordelijk voor het grootste aandeel van de werkende EU-migranten die ingeschreven
staat als niet-ingezetene in de BRP. Het gaat hierbij om meer dan 100.000 werkende
arbeidsmigranten, van wie vermoedelijk een groot deel ten onrechte als niet-ingezetene
ingeschreven staat, in plaats van als inwoner (ingezetene) van een gemeente. Met de
zorgplicht voor uitleners geven we de uitlener een rol in het correct inschrijven
in de BRP als inwoner van een gemeente, doordat ze actief moeten bevorderen en na
een bepaalde periode controleren of een arbeidskracht zich correct heeft ingeschreven
als ingezetene van een gemeente in de BRP (en mogelijk dus ook melding moet maken
wanneer een arbeidskracht naar verwachting ten onrechte niet staat ingeschreven als
ingezetene).
Na 1 jaar zal een invoeringstoets plaatsvinden. Dan zal meer duidelijk worden over
de effectiviteit van deze maatregel. Bovendien blijf ik de werking van de maatregel
doorlopend monitoren en maak ik afspraken met de sector. Hierover ga ik op korte termijn
met de sector in gesprek. Als ik geen significante verbetering zie, ga ik alsnog toezicht
en handhaving regelen.
Wanneer denkt de Minister duidelijkheid te hebben over de uitwerking van de vergewisplicht
en meldplicht en waarom is dit gedelegeerd naar lagere regelgeving? Hoe verhoudt de
zorgplicht zich tot het feit dat de Wtta ziet op een bredere groep dan enkel arbeidsmigranten?
Hoe werkt de vergewisplicht en hoe het werkt de controle? Is de meldplicht niet in
strijd is met de AVG en privacy?
De vergewisplicht wordt nu verder uitgewerkt in lagere regelgeving. Ik streef er naar
om deze zo snel mogelijk in werking te laten treden. Het is evenwel belangrijk om
dit zorgvuldig te doen. Dan gaat het met name om de uitwerking van de praktische uitvoering
van de maatregel, waarvoor lagere regelgeving zich beter leent. Ik wil hierbij goed
aansluiten bij de praktijk van uitleners. Ook wil ik verder onderzoeken in hoeverre
de meldplicht een proportionele maatregel is en dit vergt bovendien nog verder onderzoek
hoe dit met gemeenten uit te voeren. Daarom heb ik ervoor gekozen de grondslag van
deze maatregel nu op te nemen in de wet, maar tegelijkertijd de ruimte te houden om
dit verder uit te werken. Bij het uitwerken wordt gekeken naar een verdere afbakening
van de groep werknemers. Er wordt gestreefd om hierbij af te bakenen richting de kwetsbare
groep. Indien de keuze wordt gemaakt om een meldplicht te introduceren zal ook goed
gekeken worden naar o.a. privacybescherming. In de wet is reeds een grondslag tot
het uitwisselen van gegevens opgenomen, waaronder het BSN. Ik zal de maatregel toetsen
bij in ieder geval de Autoriteit Persoonsgegevens, de Raad van State en het ATR. Op
dit moment is er niet voorzien in handhaving en toezicht.
Waarom is bij de zorgplicht voor uitleners geen handhaving voorzien?
Ik heb ervoor gekozen om de zorgplicht voor uitleners op te nemen in de Waadi, zonder
publiekrechtelijke handhaving, omdat de uitvoeringsgevolgen van de Wtta op zichzelf
te groot zijn om dit hier gelijk in op te nemen. Zoals in mijn brief van januari is
besproken, heeft de complexiteit van de uitvoering van de Wtta al tot vertraging geleid
bij de invoering van het stelsel.6 Het toevoegen van een geheel nieuwe norm die ook nieuwe uitvoeringsvragen met zich
zal meebrengen zal de complexiteit van het stelsel verder vergroten en dit brengt
daarom een risico van verdere vertraging met zich mee. Gelet op dit risico heb ik
ervoor gekozen om de zorgplicht niet op te nemen in het normenkader.
De malafide uitzendbureaus die arbeidsmigranten uitbuiten wil ik via de Wtta verbieden
om nog langer mensen uit te lenen. Tegelijkertijd speelt het probleem rondom registratie
breder dan alleen bij malafide partijen. Met het voorstel wil ik met name de vele
welwillende uitzendbureaus bereiken die een toelating gaan krijgen om mensen uit te
lenen. Zij hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om arbeidsmigranten te helpen
bij de inschrijving wanneer ze hier in Nederland komen. Bovendien maak ik afspraken
met de sector. Als ik geen significante verbetering zie, kunnen toezicht en handhaving
alsnog geregeld worden.
Is de zorgplicht niet een taak van de verhuurder?
Bij de zorgplicht gaat het om het creëren van een verantwoordelijkheid van de uitlener
bij correcte registratie. Daarbij vind ik dat we de verantwoordelijkheid daar moeten
leggen waar die hoort: bij de uitzendbureaus die deze mensen naar Nederland halen.
Als onderdeel van goed werkgeverschap verwacht ik dat zij hun arbeidsmigranten ondersteunen
bij correcte registratie in de gemeente. Bovendien sluit dit ook aan bij de aanbeveling
van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten om een zorgplicht bij de werkgever
te regelen. Bij het beleggen van een zorgplicht bij de verhuurder spelen ook diverse
problemen.
Kan de zorgplicht voor uitleners voor wat betreft de registratie van arbeidsmigranten
verder aangescherpt worden? Welke andere mogelijke maatregelen kunnen genomen worden
om de registratie van arbeidsmigranten te verbeteren? Kan de werkgever voor aanvang
van de werkzaamheden een bewijsstuk van de inschrijving BRP opvragen? Kunnen het BSN
en de BRP aan elkaar gekoppeld worden, zodat op het moment dat je vier maanden in
Nederland verblijft, je BSN wordt bevroren als je niet bent ingeschreven in de BRP?
Is het mogelijk om arbeidsmigranten te verplichten om zich de dag na aankomst in te
schrijven in de BRP en kunnen arbeidsmigranten verplicht worden om hun adres door
te geven? Kunnen we naast de BRP ook informatie uit de RNI gebruiken en is het niet
logisch om middels e-mail en sms iemand op de hoogte te stellen over inschrijving
BRP? Is het niet logischer om de registratie te verbeteren via de loonaangifteketen?
Om goed zicht te krijgen op arbeidsmigranten is het belangrijk dat de registratie
van deze groep verbetert. Ik ben samen met de Staatssecretaris van BZK dan ook druk
met het uitvoeren van een breed pakket aan maatregelen dat hierbij moet helpen. Met
de zorgplicht voor uitleners nemen we een belangrijke stap, maar daarnaast zijn verdere
maatregelen noodzakelijk.
Ik maak hierna onderscheid in maatregelen die zien op de registratie van niet-ingezetenen,
en de registratie van inwoners (ingezetenen van gemeenten).
Maatregelen niet-ingezetenen
Veel arbeidsmigranten zijn als niet-ingezetene geregistreerd in de BRP. Niet-ingezetenen
zijn personen die kort in Nederland (verwachten te) verblijven (minder dan vier maanden
gedurende zes maanden), zijn geëmigreerd of om andere reden om registratie als niet-ingezetene
hebben verzocht. Het is goed om te benoemen dat een verplichte inschrijving als inwoner
van een gemeente (ingezetene) in de eerste drie maanden van verblijf niet mogelijk
is. Dit is in strijd met de EU-burgerschapsrichtlijn (Richtlijn 2004/38). Daarmee
is een verplichting voor de werkgever om voor de werkzaamheden een bewijsstuk van
inschrijving als inwoner van een gemeente in de BRP op te vragen dus niet mogelijk.
Van niet-ingezetenen wordt een beperktere set gegevens bijgehouden dan over ingezetenen.
Wel worden e-mailadressen en tijdelijke verblijfsadressen bijgehouden.
BZK is bezig met het opzetten van directe communicatie via de mail om niet-ingezetenen
te informeren over de rechten en plichten in Nederland rondom registratie. Via het
project WorkinNL rollen we in hoog tempo informatiepunten uit voor arbeidsmigranten,
waar zij ook terecht kunnen met vragen en hulp bij registratie in BRP.
Ook kijk ik met BZK en JenV of we een aanwezigheidsmelding voor arbeidsmigranten kunnen
introduceren en onderzoek ik of we slimmer kunnen omgaan met het delen van de gegevens
binnen de overheid om de registratie te verbeteren. Er wordt onderzocht of gebruik
kan worden gemaakt van de loonaangifteketen, door BRP en polisadministratie te koppelen.
BZK en VNG onderzoeken hoe gemeenten de gegevens uit het nachtregister van huisvesters
kunnen gebruiken voor een betere registratie. In het nachtregister worden overnachtingen
binnen een gemeente bijgehouden in bijvoorbeeld hotels. Ook zie ik dat veel gemeenten
al afspraken maken met huisvesters over de registratie in de BRP. Bovendien kijk ik
met mijn collega’s in het kabinet naar hoe we verdere effectieve maatregelen kunnen
nemen. Zicht op migratie is immers één van de hoofdprioriteiten van dit kabinet.
Op dit moment is het doorgeven van een tijdelijk verblijfsadres van niet-ingezetenen
niet verplicht. In 70% van de gevallen wordt dit al doorgegeven en gemeenten kunnen
deze gegevens ontvangen. Er worden verschillende maatregelen getroffen om dit adres
beter bij te houden. Zo komt er een online portaal voor adreswijziging en werken we
met gemeenten om dit adres beter bij te houden. Ook onderzoek ik, zoals eerder gemeld,
of we een verplichte aanwezigheidsmelding kunnen introduceren.
Bevriezen of verwijderen BSN
Het voorstel om het BSN van een niet-ingezetene na een periode van vier maanden te
koppelen aan de Basisregistratie Personen door het BSN dan te bevriezen als diegene
zich ten onrechte niet laat registeren als inwoner van een gemeente, is onuitvoerbaar
en onwenselijk. Met «bevriezen van een BSN» is waarschijnlijk beoogd dat een persoon
merkt dat zijn BSN niet meer geaccepteerd wordt en dat de persoon vervolgens naar
de gemeente gaat om zich in te laten schrijven om dit te herstellen.
«Bevriezen» van het BSN is echter feitelijk helemaal niet mogelijk. «Bevriezen» (net
als intrekken of ongeldig maken) houdt gebruik van een BSN niet tegen. De persoon
heeft het BSN immers zelf beschikbaar en kan dit ook delen. Het BSN van een persoon
wordt op heel veel plekken binnen en buiten de overheid gebruikt, zit al in administraties,
vaak ook zonder koppeling aan de BRP, ook in papieren processen. Werkgevers zullen
bijvoorbeeld niet aan een BSN kunnen zien of het mogelijk een status «bevroren» heeft
gekregen in de BRP. Organisaties die niet zijn aangesloten op de BRP kunnen niet weten
dat het BSN is bevroren; werkgevers ook niet. Organisaties die wel aangesloten zijn
op de BRP (of beheervoorziening BSN) zouden een status «bevroren» meegeleverd kunnen
krijgen bij het BSN, maar dat moet dan wel kunnen worden verwerkt in de eigen systemen.
Een onterecht «bevroren» BSN zal leiden tot grote problemen voor zowel de persoon
zelf, als voor uitvoeringsorganisaties.
Het meegeven van een status «bevroren» door koppeling aan de termijn van inschrijving
in de BRP is daarbij onuitvoerbaar omdat niet alleen op basis van de periode van vier
maanden bepaald kan worden of de inschrijving als niet-ingezetene onterecht is. Er
kan alleen bepaald worden of er mogelijk een aangifteplicht is gaan gelden, namelijk
als de RNI-inschrijving langer dan vier maanden geleden heeft plaatsgevonden en er
een verblijfsadres in Nederland is geregistreerd.
Er zijn echter veel omstandigheden waaronder een inschrijving van langer dan vier
maanden correct is (de persoon verblijft niet in Nederland) of waarom de gemeente
niet alsnog kan inschrijven (de verwachting is dat de persoon niet meer lang in Nederland
zal verblijven, het is aan de gemeente om te beslissen of iemand ingeschreven kan
worden). In 2021 heeft BZK onderzoek laten uitvoeren naar de impact van wijzigen van
een BSN7. De conclusie van dit onderzoek is dit zowel voor de burger als voor de overheid
een zeer grote impact heeft.
Verkorten aangiftetermijn
Het voorstel om de aangiftetermijn van vijf dagen na de dag van aankomst (artikel
2.38 van de Wet BRP) te verkorten tot één dag na de dag van aankomst, is onwenselijk
en levert niet het gewenste effect op. Deze termijn ziet op de periode waarbinnen
iemand aangifte moet doen van verblijf en adres binnen een gemeente, indien diegene verwacht langer dan vier maanden gedurende zes maanden in Nederland
te zullen verblijven. Iemand die op het moment van aankomst verwacht korter dan die termijn in Nederland
te verblijven is – ook als de aangiftetermijn wordt verkort naar één dag – niet verplicht
om zich in te laten schrijven als inwoner van een gemeente.
Het voorstel zorgt daarom niet voor duidelijkheid bij uitleners over het bestaan van
de verplichting tot inschrijving als ingezetene in de BRP. Bovendien moet voor inschrijving
als ingezetene bekend zijn op welk woonadres8 iemand moet verblijven. Het is niet aannemelijk dat dat voor arbeidsmigranten op
de dag na aankomst altijd al bekend is. Het voorstel doet dus niet wat beoogd wordt,
en het is daarbij ook niet uitvoerbaar voor gemeenten, die daarvoor zouden moeten
inregelen dat mensen altijd al op dag na aankomst zouden moeten kunnen inschrijven.
Overige vragen
Wat zijn de recente aantallen arbeidsmigranten?
Bij de Jaarrapportage arbeidsmigranten 2024 (Kamerstukken II 2024/25, 29 861, nr. 150) heb ik een bijlage toegevoegd met daarin de laatste cijfermatige trends ten aanzien
van arbeidsmigratie. Zo waren er in december 2023 649940 personen geboren in een andere
EU-lidstaat aan het werk in Nederland. 228.980 personen hiervan ontvingen een loon
van maximaal 130% van het minimumloon en waren maximaal vijf jaar in Nederland.
Deze cijfers zijn gebaseerd op cijfers van CBS die jaarlijks de migrantenmonitor publiceert,
met daarin brede cijfers over hoe de omvang van arbeidsmigratie zich ontwikkelt. Tevens
heeft het CBS er een «Dashboard Migratiemotieven», dat jaarlijks wordt bijgewerkt.
Dit dashboard is een toevoeging op eerder beschikbare CBS-data, die nu beter te ontsluiten
zijn.
Wanneer is de uitwerking van het advies van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten
op orde?
De aanbevelingen van het Aanjaagteam bieden een brede basis om misstanden langdurig
te gaan. De maatregelen vormen een breed pakket op veel terreinen. Daarom zitten we
nog midden in de implementatie. Wat mij betreft is dat pas op orde als we breed zien
dat we de misstanden effectief aanpakken.
Het is daarnaast belangrijk dat we met elkaar kijken naar hoe we onze economie in
de toekomst inrichten. Kunnen robotisering en innovatie daar een rol in spelen? En
zijn de voorzieningen wel op orde? Deze vragen wil het kabinet, onder andere met behulp
van een advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) en een interdepartementaal beleidsonderzoek
(IBO), beantwoorden.
Ziet de Minister het risico dat kwaadwillende uitzenders toch doorgaan met slechte
huisvesting tegen hoge kosten aanbieden en dat dit niet opgemerkt wordt bij de inspectie?
Mijn collega van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening neemt verschillende maatregelen
om meer en kwalitatief betere huisvesting te regelen.
De belangrijkste ontwikkeling met betrekking tot het verbeteren van de kwaliteit van
huisvesting betreft de Wet Goed Verhuurderschap, die in juli 2023 in werking is getreden.
Deze wet stelt algemene normen voor goed verhuurderschap, waaronder het scheiden van
arbeidscontract en huurcontract bij de verhuur aan arbeidsmigranten en stelt gemeenten
in staat een vergunningsplicht in te voeren voor verhuurders. Met de introductie van
de mogelijkheid om een verhuurdervergunning te vragen maakt de Minister van VRO het
bovendien mogelijk voor gemeenten om een aantal (extra) voorwaarden te stellen aan
de voorzieningen bij de huisvesting van arbeidsmigranten.
Om de kwaliteit van huisvesting voor arbeidsmigranten te borgen zijn er daarnaast
de SNF- en AKF-keurmerken van de sector zelf. Op verschillende wijzen worden de keurmerken
gebruikt. Zo moeten leden van ABU, NBBU en LTO aan de keurmerken voldoen bij het huisvesten
van arbeidsmigranten. Ook moet een werkgever gecertifieerde huisvesting aanbieden
als deze de huur wil inhouden op het wettelijk minimumloon.
Hoe kijkt de Minister aan tegen een bestuursrechtelijk bestuursverbod?
Ik heb een aantal bezwaren tegen een bestuursrechtelijk bestuursverbod. Ten eerste
het belang van rechtsstatelijkheid, op basis waarvan een dergelijk ingrijpend besluit
in beginsel door een rechter genomen dient te worden en niet door een bestuursorgaan.
Ten tweede kan een bestuursverbod worden omzeild door de inzet van zogenaamde katvangers.
De feitelijke bestuurder blijft zo buiten beeld, waardoor de effectiviteit minder
groot is. Ten derde is de bewijslast voor een dergelijk zwaar instrument groot, en
zal die bij de Arbeidsinspectie liggen. Tot slot zijn er andere instrumenten die zich
ook op de bestuurder als persoon richten, zoals het beboeten van feitelijk leidinggevenden
door de Arbeidsinspectie of toepassing van de Wet Bibob binnen de Wtta. Volledigheidshalve
verwijs ik naar de inhoud van de brieven van mijn voorganger 14 juli 2022 en 26 april
2024 (Kamerstukken II 2022/23, 29 861, nr. 96 en Kamerstukken II 2023/24, 25 883, nr. 448) die ik onderschrijf.
Waarom is het geen harde verplichting voor werkgevers om informatie over zorgverzekering
en zorgpas te verstrekken? Wat heeft het convenant op dit onderwerp opgeleverd? Werkt
dit zoals gehoopt? Zo nee, is de Minister bereid om de aanbeveling van het Aanjaagteam
op dit punt alsnog over te nemen?
Ik vind het heel belangrijk om te zorgen dat de toegang tot zorg en informatie over
de zorgpolis voor arbeidsmigranten toegankelijk is.
Zoals aangegeven in de memorie van toelichting ben ik van mening dat andere maatregelen
effectiever zijn om de informatiepositie van arbeidsmigranten op dit punt te verbeteren.
Gelet hierop heb ik dit niet in dit wetsvoorstel opgenomen. Zo zijn er naar aanleiding
van o.a. het zorgconvenant verschillende maatregelen genomen door zorgverzekeraars
die gericht zijn op arbeidsmigranten.
− Zo zijn er maatregelen om zorginformatie toegankelijker te maken voor arbeidsmigranten
(via gemakkelijkere toegang tot online zorgomgeving en voorlichting beschikbaar in
eigen taal).
− Daarnaast zijn er door die zorgverzekeraars ook maatregelen genomen om de toegang
tot de huisarts te verbeteren voor arbeidsmigranten (via maatwerkafspraken en andere
manieren van werken).
− Om te zorgen dat zij niet gelijk hun zorgverzekering kwijt raken bieden zij verlengde
zorgfaciliteiten waardoor de zorgverzekering niet automatisch stopt met het einde
van het dienstverband.
− Tot slot spreken ze zorgverleners aan die geen zorg bieden aan arbeidsmigranten aan.
Wat is het afbouwpad van wat werkgevers aan huisvestingskosten in kunnen houden op
het minimumloon? Is het mogelijk in strijd met een Europese richtlijn?
Het kabinet kiest ervoor om per jaar 5%-punt minder inhouding op het WML toe te staan
voor huisvesting, vanaf 1 januari 2026. Daarmee wordt per 1 januari 2030 de inhoudingsregeling
voor huisvesting afgeschaft. Sneller acht ik niet verantwoord, juist voor de arbeidsmigrant
zelf. Want op deze wijze geven we partijen in het veld de ruimte om zich aan te passen.
De EU-Richtlijn 2022/2041 betreffende toereikende minimumlonen stelt dat het aan de
lidstaten is om inhoudingen op het minimumloon toe te staan. De Richtlijn schrijft
vervolgens voor dat deze inhoudingen en variaties niet discriminerend mogen zijn en
moeten voldoen aan het evenredigheidsbeginsel.
Zoals geschreven in de toelichting bij het wetsvoorstel implementatie EU-richtlijn
toereikende minimumlonen schrijf, voldoet de inhoudingsmogelijkheid op het minimumloon
voor huisvesting aan deze voorwaarden (Kamerstukken II 2023/24, 36 545, nr. 3).
Waar kunnen arbeidsmigranten terecht als er zaken misgaan? Moet er geen arbeidsmigrantenombudsman
komen?
Vanuit het Ministerie van SZW loopt het project «Work in NL». In dat project zorgen
we voor goede hulp voor en ondersteuning van arbeidsmigranten. Dat is zeer breed,
onder andere hulp bij registratie en schrijnende omstandigheden. Er geldt verlaagde
toegang tot het recht over twee sporen: betere en meer ondersteuning vanuit het Juridisch
Loket en het toegankelijk maken van de regelrechter voor eenvoudige arbeidsrechtelijke
conflicten. We zien in de praktijk dat deze nieuwe dienstverlening ervoor zorgt dat
kwetsbare arbeidsmigranten geholpen worden. En zo regelen we ook de ondersteuning
rondom het nieuwe toelatingsstelsel.
Wat is de voortgang wat betreft de detachering van niet-Europese arbeidsmigranten
die via een constructie in een Oost-Europees land naar Nederland?
Ik onderzoek de mogelijkheden om de oneigenlijke detachering van derdelanders tegen
te gaan.
Dit doe ik mede n.a.v. de motie-Paternotte (Kamerstuk 29 861, nr. 126). Deze verkenning, waarin concrete vervolgstappen benoemd zullen worden, stuur ik
voor de zomer van 2025 naar uw Kamer. Ondertussen zet ik mij in Europees verband al
in voor een verduidelijking en concretisering van het juridisch kader voor de detachering
van derdelanders. Zo heb ik enkele weken geleden een non-paper aangeboden waarin Nederland,
samen met zes andere lidstaten, de Europese Commissie oproept om het juridisch kader
voor de detachering van derdelanders te verduidelijken. Overigens gaat de Wtta ook
gelden voor buitenlandse uitleners. Ook uitzendbureaus gevestigd in het buitenland
die werknemers naar Nederland detacheren moeten dus eerst toegelaten worden.
Wil het kabinet samen met Polen en waarschijnlijk Roemenië en Bulgarije een taskforce
instellen voor arbeidsmigranten?
Ik zet mij in Europees verband sterk in voor de verbetering van de positie van arbeidsmigranten.
Recentelijk sprak ik nog met mijn Roemeense collega over het verbeteren van informatievoorziening
en in december sprak ik met mijn Bulgaarse collega over het versterken van onze samenwerking
op het tegengaan van misstanden. In april breng ik een bilateraal bezoek aan Polen
om ook met dit land de goede samenwerking op arbeidsmigratie te intensiveren. Ook
met andere lidstaten ben ik volop in gesprek om arbeidsmigratie in goede banen te
leiden. Deze inzet dient hetzelfde doel als de suggestie van de vragensteller. De
oprichting van een nieuwe taskforce acht ik daarom niet nodig.
Moet de Wet aanpak schijnconstructies (Was) worden aangepast, zodat de ketenaansprakelijkheid
publiekrechtelijk wordt gehandhaafd en de wachttermijn wordt ingekort?
De ketenaansprakelijkheid voor loon is civielrechtelijk. De Arbeidsinspectie handhaaft
op het minimumloon. Voor andere loonvorderingen kunnen werknemers zich zelf melden
bij hun werkgever, bij niet betalen naar de rechter, en daar indien nodig ook opdrachtgevers
op aanspreken.
Ik vind het te ver gaan om ketenaansprakelijkheid voor loon voor iedereen publiekrechtelijk
te handhaven. Wel is er een experiment gestart om de gang naar de rechter te vergemakkelijken.
Daarnaast worden arbeidsmigranten bij het inroepen van ketenaansprakelijkheid ook
vaak geholpen door vakbonden.
Hoe gaat de Minister voor arbeidsmigranten de doelstelling van 70% in vaste dienst
halen en welke maatregelen gaat hij daarvoor nemen?
Het is belangrijk dat er een goede balans bestaat tussen vaste en flexibele contracten.
Bij structureel werk hoort een vast contract. Het wetsvoorstel «meer zekerheid flexwerkers»
omvat maatregelen op het gebied van tijdelijke contracten, oproepovereenkomsten en
uitzendcontracten. Zo worden de meest onzekere fasen van uitzendwerk verkort en krijgen
uitzendkrachten recht op gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden. Veel arbeidsmigranten
werken als uitzendkracht en op basis van flexibele contracten. De maatregelen die
worden genomen helpen ook arbeidsmigranten om meer werk- en inkomenszekerheid te krijgen.
Ook krijgen zij sneller recht op een vast contract. Ik verwacht hiermee ook voor arbeidsmigranten
de doelstelling te gaan halen met de maatregelen die ik nu al neem en in voorbereiding
heb.
Wat is de stand van zaken op enkele eerder aangenomen moties?
Ik ben in contact met de VNG over de motie-Patijn/Mutluer over een gesprek met de
VNG over de vestigingsvergunningen voor uitzendbureaus binnen de gemeenten (Kamerstuk
36 446, nr. 18) en informeer u daar over enkele weken nader over, alsmede over de motie-Patijn/Van
Kent over de extra 45 fte voor de Arbeidsinspectie lokaal inzetten voor handhaving
(Kamerstukken II 2023/24, 36 446, nr. 19).
In een verzamelbrief omtrent werken met en als zelfstandige(n), die ik nog in maart
naar uw Kamer wil sturen, zal ik terugkomen de motie-Patijn c.s. over zzp’ers zich
alleen laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel als zij ingeschreven staan in
het bevolkingsregister (Kamerstukken II 2023/24, 36 446, nr. 20).
In lijn met de motie-Patijn/Van Kent over als doel vastleggen dat in 2028 het aandeel
vaste contracten op de werkzame beroepsbevolking 70% bedraagt (Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XV, nr. 38) streef ik met het arbeidsmarktpakket naar meer vaste contracten, onder andere door
het wetsvoorstel «meer zekerheid flexwerkers». Ik streef ernaar dit wetsvoorstel,
waarin ik ook naar dit streven verwijs, dit voorjaar in te dienen.
Naar aanleiding van de motie motie-Patijn/Inge van Dijk over in kaart brengen hoe
de pilot aanpak dakloze EU-burgers structureel naar andere gemeenten kan worden uitgebreid
(Kamerstukken II 2024/25, 36 600 XV, nr. 41) kijk ik samen met mijn collega van VWS bij de voorjaarsbesluitvorming naar de mogelijkheid
om de pilot kortdurende opvang na 2025 te continueren en eventueel uit te breiden.
Ik zal de Tweede Kamer hierover informeren bij de voorjaarsbesluitvorming.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
Y.J. van Hijum, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid