Brief regering : Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (Omnibus II)
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 4014
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 maart 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 4 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche: Wijziging verordening centrale effectenbewaarinstellingen inzake een kortere
settlementcyclus (Kamerstuk 22 112, nr. 4011)
Fiche: Voorstel Omnibus I CSRD CSDDD (Kamerstuk 22 112, nr. 4012)
Fiche: Verordening vereenvoudiging Carbon Border Adjustment Mechanism
Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en
(Kamerstuk 22 112, nr. 4013)
rapportageverplichtingen te versimpelen
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Fiche: wijziging verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties te vergroten en
rapportageverplichtingen te versimpelen (Omnibus II)
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel
Proposal for a Regulation of the European Parliament and the Council on amending Regulations
(EU) 2015/1017, (EU) 2021/523, (EU) 2021/695 and (EU) 2021/1153 as regards increasing
the efficiency of the EU guarantee under Regulation (EU) 2021/523 and simplifying
reporting requirements
b) Datum ontvangst Commissiedocument
26 februari 2025
c) Nr. Commissiedocument
COM(2025) 84
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2025%3A84%3AF…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Raad Algemene Zaken
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Economische Zaken, in nauwe samenwerking met het Ministerie van Buitenlandse
Zaken
h) Rechtsbasis
Voor de InvestEU-verordening (2021/523): artikelen 173 en 175, derde alinea van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)
Voor de EFSI-verordening (2015/1017): artikelen 172, 173, 175, derde alinea, en 182,
lid 1, VWEU
Voor de CEF-verordening (2021/1153): artikelen 172 en 194 VWEU
Voor de Horizon Europe verordening (2021/695): artikelen 173, lid 3, 182, lid 1, 183
en 188, tweede alinea VWEU
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
Op 26 februari jl. publiceerde de Europese Commissie (hierna: de Commissie) een voorstel
voor wijziging van verschillende verordeningen om de efficiëntie van EU-garanties
te vergroten en rapportageverplichtingen te versimpelen (hierna: het voorstel). Het
voorstel zet de ambities van de Commissie uiteen om investeringen via InvestEU te
stimuleren en bijkomende administratieve lasten te verlagen. Het voorstel bouwt voort
op het EU-kompas voor concurrentievermogen dat op 29 januari jl. uitkwam1 en het gepubliceerde voorstel voor de Clean Industrial Deal (hierna: CID), zoals tevens gepubliceerd op 26 februari jl.
Volgens de Commissie draagt InvestEU in belangrijke mate bij aan de EU-doelstellingen
op het gebied van concurrentievermogen en decarbonisatie door met garanties vanuit
publieke middelen privaat kapitaal te mobiliseren. Ook het Draghi-rapport gaat in
op het belang van InvestEU als instrument om risico·s te verdelen en investeringen
in prioritaire gebieden te bevorderen. Daarnaast is de interim-evaluatie van InvestEU,
gepubliceerd in september 2024, aanleiding voor de wijzigingen in het voorstel.2 Uit deze evaluatie bleek dat het instrument effectief is; per juni 2024 heeft InvestEU
circa 280 miljard euro aan investeringen gemobiliseerd, waarvan circa 201 miljard
euro (bijna 70%) privaat kapitaal betrof. Tegelijkertijd zijn uit de evaluatie ook
verschillende aandachtspunten naar voren gekomen. Zo werd onder meer gewezen op het
belang van continuïteit van financiële middelen. De garantie voor verschillende financiële
producten onder InvestEU is op dit moment bijna uitgeput. Tegelijkertijd geven uitvoerende
partners aan dat de interesse in deze producten groot is. Zo worden recente openstellingen
ruim overtekend en zou zonder verhoging van de garantie de financiering voor verschillende
prioriteiten na 2025 stoppen. Daarnaast komt het verlagen van administratieve lasten
als aandachtspunt naar voren in de evaluatie. Het voorstel van de Commissie adresseert
deze punten.
Het doel van het voorstel is drieledig. Ten eerste stelt de Commissie voor om de garantie
onder InvestEU te verhogen en de efficiëntie daarvan te vergroten. Ten tweede worden
voorstellen gedaan om de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment3 onder InvestEU te vergroten. Ten derde worden verschillende maatregelen voorgesteld
om de administratieve lasten rondom InvestEU te verlagen. De volgende alinea’s lichten
deze voorstellen in meer detail toe.
De Commissie doet twee voorstellen om de garantie en de efficiëntie onder InvestEU
te vergroten. Allereerst wordt voorgesteld om de overschotten uit provisies en terugbetalingen,
rente-inkomsten en middelen die nog terugkomen bij faillissementen (hierna: terugbetalingen)
uit het Europees fonds voor strategische investeringen (hierna: EFSI) en andere oude
instrumenten4 die beschikbaar komen in 2025, 2026 en 2027 te gebruiken om de garantie onder InvestEU
te verhogen. Van deze overschotten uit provisies en terugbetalingen wordt 1 miljard
euro in het Common Provisioning Fund gestort, om de garantie van InvestEU met 2,5 miljard te verhogen. Dit is conform
het gebruikelijke provisiepercentage van 40%. De Commissie geeft aan in deze periode
van 2025–2027 in totaal meer dan 2 miljard euro aan overschotten uit provisies en
terugbetalingen te verwachten uit EFSI en andere oude instrumenten en stelt voor om
het deel boven de 1 miljard euro terug te laten vloeien naar de algemene EU-begroting.5 Door het verhogen van de InvestEU-garantie met 2,5 miljard euro, verwacht de Commissie
in totaal 25 miljard euro aan private en publieke investeringen op te halen. Ten tweede
stelt de Commissie voor om de mogelijkheden te vergroten om bestaande middelen onder
drie oude instrumenten, beheerd door de Europese Investeringsbank (EIB) en het Europese
Investeringsfonds (EIF), te combineren met het InvestEU-fonds. Hierbij gaat het om
EFSI, het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit. Zo verwacht de Commissie
nog eens 25 miljard euro aan private en publieke investeringen te mobiliseren.
De investeringsdoelstellingen van InvestEU blijven met het voorstel onveranderd. Bij
het verhogen van de garantie wordt voor de verdeling van middelen de gebruikelijke
verdeling over de vier beleidsterreinen («investment windows») van InvestEU gehandhaafd.6 De verhoogde garantie van InvestEU moet binnen deze investment windows worden ingezet om hoog-risico activiteiten te financieren die bijdragen aan de prioriteiten
van de EU, zoals uiteengezet in het EU-kompas voor concurrentievermogen en de CID.
Als voorbeelden van deze prioriteiten benoemt de Commissie in het voorstel technologische
sectoren en meer specifiek digitale technologieën en defensie-industriebeleid waaronder
ruimtevaart, dual-use activiteiten en militaire mobiliteit. Dit zou ook bij moeten dragen aan de Unie van
Vaardigheden en hoogwaardige banen. Ook moet de verhoogde garantie bijdragen aan de
opschaling van innovatieve bedrijven, in synergie met de European Innovation Council
onder Horizon Europe. De precieze activiteiten worden zoals gebruikelijk ontwikkeld
en afgestemd tussen de Commissie en de uitvoerende partners van InvestEU, zoals de
EIB en nationale partners.
Naast aanpassingen ten aanzien van de garantie, wil de Commissie het lidstaatcompartiment
onder InvestEU aantrekkelijker maken. Op dit moment kunnen lidstaten middelen uit
de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit (HVF) en fondsen onder gedeeld beheer7 besteden via InvestEU, waarmee er bijvoorbeeld equity-investeringen kunnen worden
gedaan. Hier wordt echter op dit moment weinig gebruik van gemaakt. De Commissie wil
hier verandering in brengen door een nieuw financieel instrument onder dit compartiment
op te richten, waarvoor dezelfde regels zouden moeten gelden als nu voor de InvestEU-garantie.
Voor niet-eurolanden zou gebruik via dit nieuwe instrument aantrekkelijker zijn, omdat
zij hun eigen valuta kunnen gebruiken. Dit moet volgens de Commissie bijdragen aan
het adresseren van uitdagingen binnen de verschillende lidstaten. Gebruik van dit
lidstaatcompartiment is nog altijd vrijwillig.
Tenslotte stelt de Commissie verschillende versimpelingen in de rapportageverplichtingen
rondom InvestEU, EFSI en andere oude instrumenten voor. Deze wijzigingen moeten bijdragen
aan het doel van de Commissie om de administratieve lasten met 25% te verlagen voor
bedrijven in den brede en met 35% voor het mkb. Allereerst stelt de Commissie voor
om de frequentie van de rapportage over EFSI van de EIB aan de Commissie te verlagen
van halfjaarlijks naar jaarlijks. Ook wordt de rapportagefrequentie van uitvoerende
partners aan de Commissie verlaagd van halfjaarlijks naar jaarlijks. Verder wordt
voorgesteld om de jaarlijkse rapportageverplichting over investeringsbarrières voor
uitvoerende partners te schrappen. Ook wordt het aantal onderdelen waarover moet worden
gerapporteerd voor transacties tot 100 duizend euro verlaagd. Tenslotte wordt een
aanpassing in de toepassing van de mkb-definitie binnen de InvestEU-verordening voorgesteld.
Voor financiële producten die geen staatssteunvoordeel opleveren, wordt een onderneming
voortaan als mkb aangemerkt als deze volgens de meest recente jaarrekening of geconsolideerde
jaarrekening gemiddeld minder dan 250 werknemers heeft. Voor andere financiële producten
blijft de oorspronkelijke mkb-definitie gelden, of een alternatieve definitie zoals
vastgelegd in de garantieovereenkomst.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie heeft voor dit voorstel geen impact assessment opgesteld. Het voorstel
introduceert geen nieuw instrument en de Commissie geeft aan dat het voortbouwt op
de impact assessment die is uitgevoerd bij het opstellen van het oorspronkelijke voorstel
voor InvestEU en de interim-evaluatie van InvestEU. Het kabinet is van mening dat
de interim-evaluatie van InvestEU voldoende basis biedt voor de voorgestelde aanpassingen
en zal zodoende niet vragen om het alsnog uitvoeren van een impact assessment.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het doel van het kabinet is om particuliere investeringen te stimuleren die bijdragen
aan economische groei, innovatie, duurzaamheid en die werkgelegenheid bevorderen.
Over InvestEU is in het regeerprogramma opgenomen dat het kabinet wil bezien hoe nationale
inzet voor het stimuleren van bedrijfsleven en kennisinstellingen zo optimaal mogelijk
aansluit bij de mogelijkheden van verschillende Europese fondsen, waaronder InvestEU,
Horizon Europe en de Connecting Europe Facility.8 Dit wordt bijvoorbeeld gedaan door het bedrijfsleven en kennisinstellingen te stimuleren
om hieraan deel te nemen. Reden hiervoor is dat deze fondsen zorgen voor toegang tot
nieuwe kennis, samenwerkingspartners en (co)financiering van projecten. Op die manier
zorgt een versterkte aansluiting voor extra innovatiemogelijkheden. Ook is opgenomen
dat het kabinet zich ervoor inzet dat het volume dat de EIB in durfkapitaal investeert
fors toeneemt. In het algemeen zijn de investeringsdoelen van InvestEU in lijn met
de doelen van het kabinet, zoals de inzet op onder meer innovatie, strategische (digitale
en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie. Verder kan InvestEU
bijdragen aan Important Projects of Common European Interests (IPCEI), wat tevens
in lijn is met de inzet uit het regeerprogramma. Ook onderschrijft het kabinet de
werkingsmechanismen van InvestEU. Ook publieke financiers, zoals Invest-NL (uitvoerende
partners), RVO en microfinancier Qredits maken gebruik of profiteren van de garanties
van InvestEU. Projecten die anders mogelijk niet gefinancierd zouden worden, kunnen
hiermee alsnog gefinancierd worden. Hiermee wordt de toegang tot financiering en kapitaal
voor bedrijven verbeterd, wat onderdeel is van het kabinetsbeleid.9
Wat betreft nationaal gealloceerde middelen uit de HVF en de fondsen onder gedeeld
beheer, heeft Nederland tot op heden geen gebruik gemaakt van de bestaande vrijwillige
mogelijkheden om deze via een lidstaatcompartiment onderdeel te laten zijn van InvestEU.
Dat heeft met name te maken met de goede kredietwaardigheid die Nederland heeft waardoor
er in dat opzicht geen reden is om gebruik te maken van het lidstaatcompartiment.
In het algemeen staat Nederland wel positief tegenover vrijwillige mogelijkheden voor
lidstaten om middelen uit de HVF en fondsen onder gedeeld beheer te besteden via InvestEU.
Tenslotte is het aanpakken van regeldruk een prioriteit voor dit kabinet. Recent heeft
het kabinet het Actieprogramma Minder Druk Met Regels gepubliceerd.10 Middels dit actieplan zet het kabinet in op het voorkomen van onnodige regeldruk
in nieuwe regelgeving en het aanpakken van onnodige regeldruk in bestaande regelgeving.
In het Actieprogramma wordt ook ingegaan op de Europese component van regeldruk, nu
veel regelgeving afkomstig is vanuit de EU.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
In algemene zin verwelkomt het kabinet het voorstel van de Commissie. Het kabinet
acht de voorgestelde wijzigingen van de InvestEU-verordening opportuun. De verhoging
van de EU-garantie en de vereenvoudiging van administratieve procedures dragen bij
aan een effectievere benutting van middelen en stimuleren investeringen in de concurrentiekracht
van de EU. Dit sluit aan bij de inzet van het kabinet op het verminderen van regeldruk
en het bevorderen van duurzame economische groei en strategische autonomie.
Het kabinet staat positief tegenover het verhogen van de InvestEU garantie van 2,5
miljard euro. Deze verhoging wordt gefinancierd door terugbetalingen uit oude programma’s
en vraagt dus niet om nieuwe EU-begrotingsmiddelen. Uit de interim-evaluatie van InvestEU
blijkt dat het programma in staat is een aanzienlijke hefboom te creëren en private
partijen te stimuleren meer risicovolle investeringen te doen die nodig zijn voor
de uitdagingen waar onze Unie voor staat. Met de verhoging van de garantie verwacht
de Commissie in totaal 25 miljard euro aan private en publieke investeringen op te
halen. Daarnaast bestaat zonder het verhogen van de garantie het risico dat het huidige
programma stil komt te liggen. Momenteel is 90% van de middelen uit het InvestEU programma ingezet, wat aangeeft dat de vraag naar deze middelen hoog is, terwijl het programma
tot en met 2027 loopt. EU-optreden is gewenst vanwege de relatief gefragmenteerde
Europese kapitaalmarkt. Met dit programma en de voorgestelde aanpassingen worden grensoverschrijdende
en risicovolle investeringen gestimuleerd. Het Draghi-rapport toont aan dat deze investeringen
hard nodig zijn. Nederlandse partijen zoals Invest-NL en private en publieke financiers,
zoals microfinancier Qredits, zijn gesteund via het InvestEU-programma. Het kabinet
zal zich inzetten om ervoor te zorgen dat Nederland optimaal profiteert van de investeringsmogelijkheden
binnen InvestEU. Het kabinet vindt het van belang dat bij de implementatie van de
verhoogde garantie voldoende snelheid wordt geboekt in de onderhandeling met National Promotional Banks and Institutions (NPI’s) zoals Invest-NL, om ervoor te zorgen dat de aanvullende middelen binnen afzienbare
tijd beschikbaar. Omdat de investeringsdoelstellingen en het type activiteiten dat
InvestEU uitvoert niet zal veranderen en hetzelfde provisiepercentage wordt gehanteerd,
heeft de garantieverhoging naar verwachting geen invloed op het risicoprofiel van
InvestEU. Het kabinet verwelkomt de notie dat InvestEU binnen de investment windows moet bijdragen aan de prioriteiten van de EU, zoals innovatie, strategische (digitale
en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie.
Het kabinet staat positief tegenover het vergroten van de mogelijkheid om terugbetalingen
uit oude instrumenten te combineren onder InvestEU. De activiteiten die InvestEU ontplooit
liggen in het verlengde van de doelen van EFSI, het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit
en maakt dat het inzetten van deze middelen onder InvestEU voor de hand ligt. Daarnaast
is het combineren van deze terugbetalingen een effectieve manier om de garantie onder
InvestEU te verhogen. Zo wordt het eenvoudiger om met de beperkte publieke middelen
op de EU-begroting een hefboom te creëren die meer privaat en publiek kapitaal aanwendt.
De bijdrage aan de opschaling van innovatieve bedrijven die hiermee mogelijk wordt,
door de voorziene synergie met de European Innovation Council onder Horizon Europe,
sluit naadloos aan bij de Nederlandse kabinetsvisie op de toekomst van het kaderprogramma.11
Het kabinet staat positief tegenover de aanpassingen in het lidstaatcompartiment van
InvestEU om het gebruik ervan te vergemakkelijken. Het inzetten van bestaande middelen
uit bijvoorbeeld het cohesiebeleid voor de overkoepelende prioriteiten van InvestEU
kan bijdragen aan een effectievere inzet van deze middelen, omdat gebruik kan worden
gemaakt van de EU-kredietwaardigheid. Op dit moment wordt er echter nog weinig gebruik
van gemaakt. Zodoende steunt het kabinet de Commissie in het ontwikkelen van ideeën
om het gebruik van dit compartiment te stimuleren, bijvoorbeeld door middel van het
oprichten van een nieuw financieel instrument onder dit compartiment.
Het kabinet verwelkomt het voorstel om de administratieve lasten te verlagen, met
name door het verminderen van rapportageverplichtingen. Deze maatregelen dragen bij
aan de effectiviteit van het programma. Dit kwam onder meer terug in de aanbevelingen
van de InvestEU interim-evaluatie en wordt onderschreven door het kabinet. Het is
daarbij wel van belang dat dit in goed overleg gebeurt met de NPI’s. De EIB-groep
heeft dankzij haar decennialange samenwerking met de Europese Commissie een voordeel,
aangezien zij haar organisatie hierop al goed heeft ingericht. Het kabinet acht het
van belang dat voor kleinere en nieuwe NPI’s, zoals Invest-NL zorgvuldig wordt bekeken
hoe de administratieve lasten voor hen kunnen worden verlaagd. Deze hebben immers
al een pijlerbeoordeling doorlopen. Momenteel moeten zij beleidscontrole- en investeringscomité-processen
aanhouden, volledig parallel aan de reguliere investeringsprocessen. Bovendien zou
de focus van rapportageverplichtingen voornamelijk moeten liggen op additionaliteit
van overeenkomsten. In de praktijk worden uitvoerende partners ook belast met gedetailleerde
vragen over o.a. structuur, technologie en kosten-baten analyse.
Ten aanzien van de aangepaste toepassing van de mkb-definitie erkent het kabinet het
belang van proportionaliteit voor het mkb in de ontwikkeling van bedrijvenbeleid en
acht het kabinet het wenselijk dat er ook specifieke aandacht is voor de «snelle groeiers»
– bedrijven met een hoge omzet of balanstotaal, maar een beperkt aantal werknemers.
Om toegang tot financiering zonder staatssteunvoordeel voor deze bedrijvencategorie
te vergemakkelijken, lijkt de voorgestelde aanpassing in de toepassing van de mkb-definitie
een positieve stap. Wel acht het kabinet het voor staatssteungevoelige financiële
producten van belang dat de «klassieke» mkb-criteria blijven gelden zoals vastgesteld
in de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EC.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Veel lidstaten steunen de doelstellingen van het voorstel om de garantie en efficiëntie
onder InvestEU te vergroten, de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment te
verhogen en administratieve lasten te verlagen. Lidstaten onderschrijven dat dit kan
bijdragen aan het behalen van EU-doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen.
Het Europees Parlement (EP) heeft nog geen formeel standpunt ingenomen. Het voorstel
wordt naar verwachting behandeld in de Commissie Budget (BUDG) en de Commissie economische
en monetaire zaken (ECON). Het is nog niet duidelijk wie zijn aangesteld als rapporteurs.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet is positief. Het voorstel is gebaseerd op de artikelen
172, 173, 175 derde lid, 182 lid 1, 188 paragraaf 2, 183 en 194 VWEU.
Op grond van artikel 172 VWEU is de EU bevoegd om richtsnoeren vast te stellen betreffende
doelstellingen, prioriteiten en grote lijnen van de op het gebied van trans-Europese
netwerken overwogen maatregelen, zoals vastgelegd in artikel 171 VWEU. Artikel 173
VWEU biedt een grondslag voor het vaststellen van specifieke maatregelen ter ondersteuning
van de activiteiten die in de lidstaten worden ondernomen om ervoor te zorgen dat
de omstandigheden aanwezig zijn die nodig zijn voor het concurrentievermogen van de
industrie van de Unie, met uitsluiting van enige harmonisering van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten. Artikel 175, derde lid, VWEU omvat
de bevoegdheid om noodzakelijke specifieke maatregelen buiten de structuurfondsen
om vast te stellen. Artikel 182 lid 1 gaat over het kaderprogramma voor onderzoek
en innovatie en de tweede paragraaf van artikel 188 schrijft hier de gewone wetgevingsprocedure
voor. Tenslotte gaat artikel 183 VWEU over de implementatie van het kaderprogramma
voor onderzoek en innovatie en artikel 194 over energiebeleid van de Unie.
Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen. De voorgestelde rechtsgrondslagen
komen overeen met de rechtsgrondslagen die de EU-wetgever heeft gebruikt voor de vaststelling
van de relevante EU-fondsen en instrumenten en/of de daarvoor benodigde uitvoeringsbepalingen.
Gezien het feit dat het huidige voorstel specifieke wijzigingen in de relevante wetgeving
voor deze fondsen en instrumenten aanbrengt, is het samenstel van de verschillende
rechtsgrondslagen noodzakelijk en correct.
Op het terrein van de interne markt, sociaal beleid, economische, sociale en territoriale
samenhang, en milieu is krachtens artikel 4, tweede lid, onder a-c en e, VWEU sprake
van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten. Op grond van artikel 4,
lid 3, VWEU beschikt de EU over een parallelle bevoegdheid op het terrein van onderzoek
en technologische ontwikkeling.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de EU. Dit houdt in dat het kabinet
op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen of wanneer
sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden uitgeoefend,
toetst of het overwegen optreden niet voldoende door de lidstaten op centraal, regionaal
of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van
het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het subsidiariteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit van het voorstel is
positief. De verordening heeft drie doelen: de garantie onder InvestEU verhogen en
de efficiëntie daarvan vergroten; de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment
onder InvestEU vergroten en administratieve lasten rondom InvestEU verlagen. Het voorstel
beoogt deze doelen te bereiken door aanpassingen door te voeren aan de verordeningen
van bestaande EU-instrumenten: InvestEU, EFSI, CEF en Horizon Europe. Het kabinet
is van oordeel dat de doelen van het voorstel onvoldoende door de lidstaten op centraal,
regionaal of lokaal niveau kunnen worden verwezenlijkt, omdat deze instrumenten eerder
op EU-niveau zijn opgezet. Behandeling op EU-niveau is daarmee noodzakelijk. Voor
zover het voorstel ook betrekking heeft op de inzet van nationale financiële middelen
en de nationale (her)prioritering van programma’s en projecten, hangen dit soort besluiten
ook onlosmakelijk samen met EU-middelen en instrumenten omdat de middelen als cofinanciering
(naast EU-gelden) worden ingezet. Daarmee is ook voor dat deel behandeling op EU-niveau
noodzakelijk. Om deze redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is positief. De verordening
heeft zoals eerder aangegeven drie doelen: de garantie onder InvestEU verhogen en
de efficiëntie daarvan vergroten; de aantrekkelijkheid van het lidstaat-compartiment
onder InvestEU vergroten en administratieve lasten rondom InvestEU verlagen. Het kabinet
ondersteunt de doelen van het voorstel en is van mening dat de voorgestelde maatregelen
geschikt zijn om deze doelen te bereiken. Het kabinet is namelijk van mening dat publieke
investeringen op EU-niveau moeten bijdragen aan het mobiliseren van private en nationale
investeringen. Het verstrekken van garanties via de EU-begroting, zoals bij InvestEU,
voorziet hierin en is zodoende een effectieve en efficiënte manier om EU-middelen
uit te geven. Het kabinet is daarnaast van oordeel dat de voorgestelde aanpassingen
aan de InvestEU-, EFSI-, CEF- en Horizon Europe verordeningen een bijdrage kunnen
leveren aan het bereiken van deze doelen. Daarnaast gaat het voorstel niet verder
dan noodzakelijk, aangezien de lidstaten zelf ruimte houden om te bepalen of zij wel
of niet middelen uit hun nationale enveloppen onder de Herstel- en Veerkrachtfaciliteit
en fondsen onder gedeeld beheer willen overhevelen naar het lidstaat-compartiment
onder InvestEU. Tot slot ondersteunt het kabinet de Commissie in haar wens om de administratieve
lasten rondom InvestEU te verlagen. Dat draagt volgens het kabinet bij aan de toegankelijkheid
en effectiviteit van het instrument.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
De Commissie stelt voor een totaalbedrag van 1,0 miljard euro (lopende prijzen) te
reserveren in de EU-begroting als budget voor het Invest EU-programma en de vastleggingen-
en betalingsplafonds hiervoor te verhogen. Het gaat om 650 miljoen euro in 2025, 200
miljoen euro in 2026 en 150 miljoen euro in 2027 voor het Invest EU-programma onder
heading 1 van de EU-begroting. Het huidige provisiepercentage van 40% wijzigt niet,
waarmee dit leidt tot een verhoging van de InvestEU-garantie van 2,5 miljard euro.
Het voorstel past binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting
2021–2027 en maakt geen gebruik van marges. Zodoende vraagt dit geen aanpassing van
de MFK-verordening. In de InvestEU-verordening wordt een aanpassing voorgesteld zodat
de overschotten uit de voorzieningen en terugbetalingen uit oude instrumenten ingezet
kunnen worden voor het verhogen van de garantie. Hierbij gaat het om 700 miljoen euro
aan overschotten uit de EFSI-provisie en tenminste 300 miljoen euro aan terugbetalingen
vanuit het CEF-schuldinstrument en de InnovFin-schuldfaciliteit. Door het inzetten
van overschotten en terugbetalingen voor het verhogen van de garantie is het niet
nodig hiervoor te herprioriteren binnen de EU-begroting of nieuwe middelen aan te
wenden.
De Commissie geeft aan dat het voorstel geen apparaatskosten met zich meebrengt. Gezien
het feit dat InvestEU een bestaand instrument is acht het kabinet dit realistisch.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden
Het voorstel heeft geen directe financiële consequenties voor de Rijksoverheid of
medeoverheden. Gebruikmaken van de instrumenten onder InvestEU is altijd vrijwillig.
Indien uitvoeringsorganisaties van InvestEU of de fondsen onder cohesiebeleid door
dit voorstel meer gebruik gaan maken van InvestEU, kan dit gevolgen hebben voor de
uitvoeringskosten, waaronder personele inzet van de (mede)overheden die deze uitvoeringsorganisaties
onder hun hoede hebben. (Eventuele) budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting
van het beleidsverantwoordelijke departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger
De maatregelen in het voorstel hebben als doel de administratieve last voor de eindontvangers
van investeringssteun, de financiële tussenpersonen en de uitvoerende partners te
verlichten. Dit wordt bereikt door middel van niet-wetgevende maatregelen en in samenwerking
met uitvoerende partners. Het voorstel stelt bij te dragen aan de inspanning van de
Commissie om de administratieve lasten en rapportageverplichtingen met minimaal 25%
voor alle bedrijven en met 35% voor het mkb te verlagen. Het kabinet acht het realistisch
dat het voorstel hieraan bijdraagt. Daarmee heeft het voorstel geen voorziene nadelige
effecten op regeldruk.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
In potentie draagt het voorstel bij aan het versterken van het concurrentievermogen
van de EU, onder andere vanwege de inzet op het mobiliseren van private investeringen,
het verlagen van regeldruk en de inhoudelijke inzet in het voorstel op onder andere
innovatie, strategische (digitale en groene) technologieën en sectoren en de defensie-industrie.
Dit draagt ook weer bij aan vaardigheden en kwalitatieve banen. Zoals aangegeven in
de kabinetsvisie EU-concurrentievermogen zijn dit een aantal belangrijke elementen
voor het versterken van het langetermijn concurrentievermogen van de Unie. Voor het
gewenste effect is het wel van belang dat via de in het voorstel voorgestelde ophoging
van de InvestEU-garantie op de EU-begroting, ook daadwerkelijk de noodzakelijke aanvullende
private investeringen worden gemobiliseerd.
Het voorstel van de Commissie heeft geopolitieke aspecten. Zo kan het voorstel in
potentie bijdragen aan de positie van de EU in strategische technologieën en sectoren
en in het verlengde daarvan de weerbaarheid van de EU. Het voorstel heeft naar verwachting
geen directe gevolgen voor derde landen van buiten de EU en de relatie met deze landen.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft op grond van een eerste voorlopige inschatting geen gevolgen voor
nationale en decentrale regelgeving. Wel kan het gevolgen hebben voor de uitvoering
van EU-programma’s en de daarvoor geldende beleidsregels en richtsnoeren. De voorgestelde
maatregelen op het gebied van administratieve lasten en rapportageverplichtingen zullen
naar verwachting verlichting geven aan de uitvoeringsautoriteiten. Het voorstel bevat
geen lex silencio positivo en sluit aan bij de besluitvormingsprocessen zoals reeds
voorzien in de reeds geldende fondsverordeningen en andere EU-instrumenten. Het voorstel
bevat geen bepalingen voor handhaving of sanctionering.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
N.v.t.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
Het voorstel voorziet in een inwerkingtreding de dag na publicatie in het Publicatieblad
van de Europese Unie. De voorgestelde datum van inwerkingtreding wordt haalbaar geacht
nu er geen gevolgen zijn voor nationale wet- en regelgeving en de voorgestelde aanpassingen
onderdeel moeten worden van de uitvoeringspraktijk.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
Er is in het voorstel geen evaluatie voorzien. Zoals opgenomen in de oorspronkelijke
InvestEU-verordening voor het MFK 2021–2027 heeft er medio 2024 reeds een interim-evaluatie
van InvestEU plaatsgevonden. De lessen die zijn getrokken uit deze evaluatie, zijn
wat het kabinet betreft naar tevredenheid verwerkt in dit voorstel. Daarmee ziet het
kabinet geen noodzaak voor een extra interim-evaluatie in de resterende looptijd van
het huidige MFK. Wel hecht het kabinet eraan dat de lopende monitorings- en rapportagebepalingen,
voor zover deze nog van toepassing zullen zijn onder de aangepaste verordening, worden
nageleefd. Daarbij steunt het kabinet de voorgestelde verlagingen en in sommige gevallen
het schrappen van deze bepalingen.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing.
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het verhogen van de garantie van InvestEU zorgt voor aanvullende mogelijkheden voor
nationale uitvoerende partners zoals Invest-NL, RVO en Qredits om gebruik te maken
van instrumenten onder InvestEU. De aanpassingen aan het lidstaatcompartiment hebben
naar verwachting zeer beperkte gevolgen voor de uitvoering, nu het gebruik hiervan
in Nederland minimaal is. De aanpassingen in de rapportageverplichtingen zorgen naar
verwachting voor lagere administratieve lasten en hebben zodoende een positief effect
op de uitvoering. Er worden geen gevolgen voor de handhaving verwacht.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken