Brief regering : Stand van zaken en recente ontwikkelingen binnen het waterdomein
27 625 Waterbeleid
Nr. 701
BRIEF VAN DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 maart 2025
Met deze verzamelbrief wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken
en recente ontwikkelingen binnen het waterdomein. In deze brief wordt tevens een toelichting
gegeven op de invulling van een aantal moties en toezeggingen. In deze brief worden
de volgende onderwerpen belicht:
1. Evaluatie van de Nederlandse plannen voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) en de Richtlijn
Overstromingsrisico’s
2. Formele voortgangsgesprekken KRW van Rijk en Provincies
3. Belasting oppervlaktewater met onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat
4. Lozingen door SABIC Innovative Plastics B.V. in de Westerschelde
5. Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH)
6. Beschikbaarheid drinkwater en grondwater voor de lange termijn
7. Actieplan van Waterbedrijf Groningen en de Provincie Groningen
8. Visserijmaatregelen en selectieve onttrekking van zoutwater bij het Gemaal IJmuiden
1. Evaluatie door de Europese Commissie van de Nederlandse plannen voor de Kaderrichtlijn
Water (KRW) en de Richtlijn Overstromingsrisico’s
Iedere zes jaar maakt Nederland stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kaderrichtlijn
Water (KRW) en overstromingsrisicobeheerplannen en bijbehorende kaarten op grond van
de Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR)1. De Europese Commissie (EC) beoordeelt die en kijkt daarbij of aan de richtlijnen
is voldaan. De EC is verplicht het Europees Parlement en de Europese Raad te informeren
over de uitvoering van de richtlijnen. Dat doet zij op basis van de evaluaties van
de plannen van de lidstaten. De rapportages over de plannen 2022–2027 zijn op 4 februari
gepubliceerd2. De Kamer heeft mij3 en mijn collega van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur4 gevraagd om een schriftelijke reactie hierop en de leden Bamenga en Podt hebben aanvullend
hierop vergelijkbare schriftelijke vragen5 gesteld.
Evaluatie Stroomgebiedbeheerplannen
Uit de algemene rapportage van de EC blijkt dat nagenoeg alle lidstaten nog een stevige
opgave hebben. Hoewel de monitoring verbetert, hebben nog niet alle lidstaten een
compleet beeld van de toestand van hun wateren. Van de wateren waar dat beeld er wel
is verkeert bijna 40% in goede ecologische toestand. Het percentage waterlichamen
dat voldoet aan de eisen voor een goede chemische toestand is in Europa afgenomen
van 33,5% in 2015 naar 26,8% in 2021. Die percentages zeggen echter weinig over de
voortgang van de maatregelen, door de invloed van strengere normen en betere monitoring
in de lidstaten. Als naar individuele parameters wordt gekeken is het positieve effect
van maatregelen zichtbaar, maar dat wordt gemaskeerd door het gebruik van de «one-out,
all-out» methode. De Kamer is eerder geïnformeerd over de Nederlandse inzet ten aanzien
van deze methode in de lopende herziening van de KRW6.
De aanbevelingen van de EC over de huidige Nederlandse stroomgebiedbeheer-plannen (2022–2027) zijn stevig, maar niet onverwacht. Samengevat stelt
de EC: «Nederland moet dringend werk maken van het verbeteren van de hydromorfologie van
de wateren (rivierdynamiek, inrichting van oevers, etc.), het verminderen van concentraties
van nutriënten en chemische stoffen in het oppervlaktewater en in beperkte mate ook
in het grondwater en het voorkomen van watertekorten tijdens droge periodes.»
De EC roept Nederland op om het ambitieniveau verder te verhogen en de resterende
opgaven zoveel mogelijk te verkleinen voor 2027. Na 2027 zijn de mogelijkheden voor
legitieme uitzonderingen op doelbereik beperkt. Daarom zijn aanvullende maatregelen
nodig, die ook niet-vrijwillig kunnen zijn.
Met de Tussenevaluatie KRW, die afgelopen december naar de Kamer is gestuurd7, is al invulling gegeven aan de wens van de EC om een gedegen analyse te maken van
de restopgave. Daaruit blijkt dat de (hydromorfologische) maatregelen om de waterlichamen
natuurlijker te maken in de plannen opgenomen zijn, maar dat tijdige uitvoering nog
wel een uitdaging is.
De EC vraagt inzet om de nutriëntenvervuiling drastisch te verminderen en benadrukt
dat 50% van de belasting van de landbouw afkomstig is. De EC roept op om de effectiviteit
van huidige maatregelen te bezien en daar waar nodig tot de implementatie van nieuwe
maatregelen.
Momenteel loopt uitvoering van het 7e actieprogramma Nitraatlijn, waarvan de effecten binnen enkele jaren meetbaar zullen
zijn. Met het 8e actieprogramma Nitraatlijn gaan maatregelen getroffen worden om de verontreiniging
van grond- en oppervlaktewater door nutriënten afkomstig van agrarische bronnen te
verminderen. De uitwerking van de maatregelen loopt en het 8e actieprogramma zal vanaf 1 januari 2026 gaan gelden. Uit de Tussenevaluatie blijkt
dat voor chemische stoffen waarvoor een trend kon worden vastgesteld geldt dat ruim
60% een dalende trend vertoont, bij ruim 30% is er geen trend waarneembaar en er lijkt
alleen lokaal voor enkele stoffen sprake van achteruitgang. Aanvullende maatregelen
voor de 42 chemische KRW-stoffen met doeloverschrijdingen worden door de gezamenlijke
overheden in het KRW impulsprogramma opgepakt. De Kamer wordt over de voortgang hiervan
voor de zomer verder geïnformeerd.
De EC adviseert om het principe van «vervuiler betaalt» te betrekken bij de financiering
van maatregelen. Dit sluit aan bij het recent aangenomen wetsvoorstel voor aanpassing
van de grondslag van de belasting die waterschappen heffen8 en verder heb ik mijn beleidskeuze dit najaar met de Kamer gedeeld naar aanleiding
van de Verkenning beprijzen watergebruik9.
De EC vraagt voorts om de taken en verantwoordelijkheden van de betrokken overheden
te verduidelijken en de coördinatie te verbeteren.
Aan het verbeteren van de aansturing (governance) is al invulling gegeven met het KRW impulsprogramma10 en onlangs met het aanvullen van de functionele sturing hierop, door het beter inrichten
van de formele sturingslijn, zie ook paragraaf 2 hierna. Hierover is de Kamer via
de Kamerbrief van 20 december jl. geïnformeerd11. Zo vindt voor de landbouwopgave afstemming plaats op verschillende niveaus. Door
deelname van zowel de Minister van IenW als de Minister van LVVN aan het Bestuurlijk
Overleg KRW wordt deze coördinatie met andere gerelateerde richtlijnen, zoals de Nitraatrichtlijn,
verder versterkt. Voor verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling bij indirecte
lozingen verwijs ik naar paragraaf 5 van deze brief.
De KRW vereist dat vergunningen voor activiteiten die van invloed zijn op waterlichamen
(inclusief onttrekking en lozingen) periodiek verplicht herzien worden. De EC heeft
op dit punt ook een inbreukprocedure gestart tegen Nederland en diverse andere lidstaten.
Sinds enige tijd werken Rijkswaterstaat en regionale overheden aan een inhaalslag
om vergunningen te bezien en indien nodig te herzien. Tegelijk wordt nagegaan hoe
dit (beter) in regelgeving kan worden verankerd12, hiermee wordt ook invulling gegeven aan de motie Gabriëls c.s.13, die verzoekt om dwingender instrumentarium niet uit te sluiten.
De EC heeft ook complimenten voor Nederland: de relevante partijen zijn goed betrokken
bij de implementatie van de KRW, de monitoring is zeer volledig – al worden nog enkele
aanbevelingen gedaan –, de keuzes zijn transparant verantwoord en de financiering
van maatregelen is goed geregeld. Dat neemt niet weg dat er tot 2027 nog stappen te
zetten zijn. De Kamer wordt over de voortgang van het Impulsprogramma KRW daarom regelmatig
geïnformeerd.
Evaluatie overstromingsrisicobeheerplannen
De aanbevelingen op de Nederlandse overstromingsrisicobeheerplannen en bijbehorende
overstromingsrisico- en overstromingsgevaarkaarten zijn niet-bindend. De aanbevelingen
die de EC voor deze producten geeft worden in de volgende plancyclus meegenomen, voor
zover deze passen in het Nederlandse waterveiligheidsbeleid. Zo beveelt de EC aan
om wateroverlast op te nemen in de kaarten. Dit wordt in de huidige cyclus van de
overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten opgesteld. Daarnaast zal er in
het Overstromingsrisicobeheerplan verduidelijkt worden hoe een kosten-batenanalyse
(KBA) en Milieueffectrapportage (MER) in het waterveiligheidsbeleid verwerkt worden.
De EC heeft aangekondigd in gesprek te willen gaan over de aanbevelingen. Daarvoor
is nog geen concrete afspraak gemaakt met de Commissie. Hierboven is globaal aangegeven
wat de Nederlandse inzet daarbij zal zijn. De Kamer zal uiteraard geïnformeerd worden
over de uitkomst van deze gesprekken.
2. Formele voortgangsgesprekken KRW van rijk en provincies
Ik heb begin dit jaar een eerste serie voortgangsgesprekken gevoerd over de KRW met
alle gedeputeerden Water afzonderlijk, als onderdeel van het verstevigen van de aansturing
(governance) van de KRW. Deze gesprekken verliepen constructief. We hebben onder meer stilgestaan
bij de voortgang van de uitvoering van de afgesproken KRW-maatregelen uit de stroomgebiedbeheerplannen
2022–2027, inclusief de risico’s op vertraging. Over het algemeen geven de gedeputeerden
daarbij aan dat de uitvoering van de KRW-maatregelen in hun provincie grotendeels
op schema ligt en, op enkele maatregelen na, verwachten ze deze tijdig af te ronden.
De gedeputeerden wijzen er echter op dat dit niet voldoende is om alle KRW-doelen
te halen, zoals ook blijkt uit de tussenevaluatie van de KRW. Gedeputeerden vragen
daarbij met name aandacht voor de uit- en afspoeling van mest en gewasbeschermingsmiddelen
vanuit de landbouw en vragen het Rijk om meer inzet en regie hierop. Daarnaast wijzen
zij ook op het vervallen van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (inclusief de
middelen uit het Transitiefonds) en de doorwerking daarvan in de provinciale gebiedsprogramma’s.
We hebben ook besproken dat er meer aandacht nodig is voor alle vergunningen die relevant
zijn voor de KRW, zoals voor lozingen (directe en indirecte) en voor onttrekkingen.
Voor het Rijk betreft dit circa 200 lozingsvergunningen die relevant zijn in het licht
van KRW-doelbereik, die RWS met prioriteit zal bezien en waar nodig herzien. Voor
de provincies gaat dit zowel om de vergunningen die zij zelf afgeven, als de vergunningen
die waterschappen en gemeenten binnen hun provincie afgeven.
Bovenstaande onderwerpen bespreken we tevens in de volgende periodieke gesprekronde
(over circa een half jaar) en komen ook aan de orde in het Bestuurlijk Overleg KRW,
mede in navolging van de tussenevaluatie. De Minister van LVVN is daarbij ook aanwezig.
Ik zie uit naar deze volgende gesprekken. We gaan daarbij nauwer samen optrekken en
elkaar waar nodig steviger aanspreken op wie wat moet doen om te voldoen aan de KRW.
3. Belasting oppervlaktewater met onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat
Tijdens het Commissiedebat gewasbescherming van 27 november 2024 (Kamerstuk 27 858, nr. 698) heeft het lid Nijhof (PVV) vragen gesteld over de belasting van het oppervlaktewater
met het onkruidbestrijdingsmiddel glyfosaat door landbouwkundig en niet-landbouwkundig
gebruik. Vervolgens is een motie van mevrouw Nijhof aangenomen die de regering verzoekt
«te onderzoeken wat de bron is van 93% glyfosaat in de Nederlandse riool- en waterzuivering»14. In aansluiting op de door Staatssecretaris van IenW tijdens het commissiedebat gedane
toezegging15 om de Kamer te informeren, informeer ik u over de meest recente cijfers.
In de motie wordt verwezen naar informatie vanuit het Compendium voor de leefomgeving
(CLO). De betreffende CLO-indicator is gebaseerd op informatie die in het kader van
de Emissieregistratie16 verzameld is. In de Emissieregistratie brengen de instituten RIVM, Deltares, TNO,
WUR, CBS en PBL samen emissies van allerlei stoffen, waaronder gewasbeschermingsmiddelen,
in beeld. De betrokken instituten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de informatie
die in het Compendium wordt opgenomen. Dit is dus geen eigenstandige verantwoordelijkheid
van het CBS zoals de overweging bij de motie aangeeft.
Het gebruik van glyfosaat in de land- en tuinbouw is vanwege het areaal landbouwgrond
velen malen groter dan voor bestrijding van onkruiden op verhardingen en particulier
gebruik door burgers. Door een regenbui na een toepassing op een verharding spoelt
het onkruidbestrijdingsmiddel heel gemakkelijk af naar het oppervlaktewater. Dit is
dan ook de reden dat chemische onkruidbestrijding op verhardingen met o.a. glyfosaat
en MCPA door professionele gebruikers (zoals loonwerkers, hoveniers) in het voorjaar
van 2016 verboden is. Er is nu nog beperkt professioneel gebruik mogelijk indien andere
vormen van onkruidbestrijding vanwege bijvoorbeeld veiligheid niet kunnen worden toegepast.
Door dit verbod zijn emissies naar oppervlaktewater fors afgenomen, zoals het Compendium
ook duidelijk maakt17.
Er worden sinds september 2022 geen middelen met glyfosaat meer aan burgers verkocht.
Dit betekent niet dat dit gebruik ook daadwerkelijk gestopt is, aangezien er nog voorraden
in huishoudens aanwezig waren. Voor het vaststellen van de emissies moet een inschatting
gemaakt worden van het aantal jaar waarover het resterende gebruik van glyfosaathoudende
middelen door burgers zich zal uitstrekken.
Het CBS is gestart met een enquête waarmee het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen
in 2024 wordt geïnventariseerd. De resultaten daarvan zijn eind 2025 beschikbaar.
Dit jaar worden in opdracht van IenW ook nieuwe modelberekeningen met de Nationale
milieu-indicator uitgevoerd. Dit is o.a. van belang voor het vaststellen van de verhouding
tussen de belasting van oppervlaktewater vanuit de land- en tuinbouw en door gebruik
op verhardingen en door particulieren. In het onderzoek waartoe de motie van het lid
Nijhof oproept is dus voorzien. Dit onderzoek is ook nodig om eventueel aanvullende
maatregelen te kunnen overwegen. Ik hoop u hierover begin 2026 nader te kunnen informeren.
De motie beschouw ik daarmee als uitgevoerd.
4. Lozingen door SABIC Innovative Plastics B.V. in de Westerschelde
Tijdens het Commissiedebat Water op 24 september 2024 (Kamerstuk 27 625, nr. 690) heb ik toegezegd om de Kamer nader te informeren over de lozingen in de Westerschelde
door het bedrijf Sabic18. Het lid Kostić (Partij voor de Dieren) vroeg om meer informatie over de lozingssituatie
bij dit bedrijf. Deze is als volgt.
SABIC Innovative Plastics B.V. (hierna: Sabic) is een groot kunststofproductie-bedrijf in Bergen op Zoom. Ze maken verschillende kunststofproducten, voornamelijk
plastic korrels. Op 1 september 1977 is aan General Electric, de rechtsvoorganger
van Sabic, een aansluitvergunning verleend om afvalwater te lozen op de afvalwaterpersleiding
(hierna: «AWP») van het waterschap Brabantse Delta. Deze loopt van Moerdijk tot aan
de Westerschelde.
Lozingssituatie
Sabic zuivert het procesafvalwater op eigen terrein. Het gezuiverde procesafvalwater
wordt via een leiding van Sabic getransporteerd naar de AWP. Sabic heeft ook een lozingspunt
voor het hemelwater dat afvloeit van het eigen terrein. Deze hemelwaterlozing staat
los van bovenstaande indirecte lozing van procesafvalwater. Het hemelwater wordt geloosd
op het Volkerak-Zoommeer en via een overstortconstructie op de Theodorushaven. Zowel
de Westerschelde als het Zoommeer zijn in beheer bij Rijkswaterstaat. Figuur 1 geeft
een overzicht van de lozingssituatie.
Figuur 1: Lozingsrouten Sabic
Bevoegdheidsverdeling lozing procesafvalwater
De bevoegdheidsverdeling bij Sabic verschilt voor de indirecte en directe lozing.
• Indirecte lozing: Op grond van de Omgevingswet is de provincie Noord-Brabant het bevoegd
gezag voor deze lozing van Sabic op de AWP. Het waterschap Brabantse Delta is de eigenaar
en beheerder van de AWP. De Omgevingsdienst Midden en West-Brabant (OMWB) verleent
namens de provincie Noord-Brabant de vergunning voor de lozing op de AWP. Hierbij
wordt rekening gehouden met de gevolgen voor het watersysteem. Rijkswaterstaat adviseert
de provincie namens de Minister over deze indirecte lozing.
• Directe lozing: Namens de Minister van IenW verleent Rijkswaterstaat de vergunning
voor de lozing van het afvalwater dat via de AWP wordt geloosd op de Westerschelde
(de eindlozing op het rijksoppervlaktewater).
PFAS en huidige vergunningssituatie Westerschelde
In 2022 meldde Sabic voor het eerst dat het circa 50 kg Perfluorbutaansulfonzuur (PFBS)
loost op de AWP. Na deze melding zijn verschillende acties ondernomen. Sabic heeft
onderzoek uitgevoerd naar mogelijkheden voor vermindering van de PFBS-lozing via hun
eigen waterzuivering. Op 20 juli 2023 is de vergunning van Sabic ambtshalve gewijzigd,
waarbij nadere eisen en onderzoeks- en monitoringsverplichtingen zijn opgelegd (Kenmerk D2023-06-021007).
Voor deze tijd waren er geen vergunningvoorschriften ten aanzien van PFAS, zoals PFBS,
opgenomen.
Sabic heeft begin mei 2024 de resultaten van het aanvullende onderzoek en de monitoring
gepresenteerd. Naar aanleiding hiervan heeft Rijkswaterstaat op grond van haar adviesrecht
aan de OMWB een advies gegeven over terugdringing van de lozing van PFBS op de Westerschelde.
De OMWB heeft namens de provincie een ontwerpbesluit genomen tot ambtshalve wijziging
van de omgevingsvergunning. Hierin is een tijdelijke maximale lozingseis van 3 kg
PFBS per jaar opgenomen. Dit ontwerpbesluit is op 24 april 2024 gepubliceerd. De verwachting
is dat de definitieve wijziging van de vergunning binnenkort door de provincie zal
worden gepubliceerd, met een lagere lozingseis van maximaal 2,75 kg PFBS per jaar.
De aangepaste eis is onmiddellijk na publicatie van kracht.
Hemelwater naar de Theodorushaven Zoommeer
Naar aanleiding van de melding van het gebruik van PFBS door Sabic in 2022 heeft Rijkswaterstaat
steekproefsgewijs metingen gedaan om de waterkwaliteit van het geloosde hemelwater
te beoordelen. Uit twee van deze steekmonsters is gebleken dat PFBS aanwezig is in
het regenwater dat op de Theodorushaven wordt geloosd. Op 11 april 2023 is door Rijkswaterstaat
een voorschrift opgelegd, waarin Sabic wordt gelast maatregelen te nemen om tot een
nullozing te komen.
Op 11 oktober 2023 is het onderzoek naar mogelijke maatregelen opgeleverd en vervolgens
is er gestart met de uitvoering van die maatregelen. Op 21 juni 2024 is van Sabic
het onderzoeksrapport «Rapportage resultaten onderzoeksplan ter voorkoming van verontreiniging
met PFAS waaronder PFBS in afvloeiend hemelwater» ingediend. Uit dit rapport is nog
niet afdoende gebleken dat de lozing is gereduceerd.
Een inspectie eind november 2024 heeft aangetoond dat Sabic wel verschillende maatregelen
heeft genomen. De inspecteurs van Rijkswaterstaat verwachten dat deze effectief zijn.
Op basis van recente analyseresultaten zal beoordeeld worden of de maatregelen daadwerkelijk
afdoende zijn en zal, zo nodig, worden bezien of handhaving van het voorschrift een
redelijke vervolgstap is.
5. Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving (VTH)
Er zijn meerdere toezeggingen gedaan over het VTH-stelsel:
• Over de aanscherping van indirecte lozingen van schadelijke stoffen op KRW-waterlichamen
en het versterken van de rol van de waterbeheerders bij de indirecte lozingen19.
• Over het nadere onderzoek naar het VTH-stelsel samen met de waterschappen20.
• Ten slotte over een uitwerking van het beleidsvoornemen om van eeuwigdurende vergunningen
over te stappen naar tijdelijke vergunningen21.
Deze toezeggingen hebben geleid tot het opstarten van een brede evaluatie van het
VTH-stelsel m.b.t. lozingen. Deze evaluatie is in de Kamerbrief van 27 juni 2024 aangekondigd22. Deze evaluatie wordt samen met de waterschappen, provincies, gemeenten, Rijkswaterstaat
en met het Ministerie van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO).
Drie onderdelen waar nu de focus ligt zijn:
− de bevoegdheidsverdeling (onder andere omtrent indirecte lozingen),
− de effectiviteit van algemene regels en
− mogelijkheden van tijdelijkheid van lozingsvergunningen, maatwerkbesluiten en regelgeving.
Ik zal de Kamer op de hoogte houden van de voortgang en mogelijke handelingsopties
die voortkomen uit de evaluatie.
Immissietoetsen rwzi’s
Op dit moment is er onvoldoende inzicht op de impact van rioolwaterzuiverings-installaties (rwzi’s) op waterkwaliteitsdoelstellingen, zoals die welke
volgen uit de KRW. Het is daarom onduidelijk of en welke opgave er nog ligt om hun
impact op de waterkwaliteit te verkleinen. Dit inzicht wil ik verkrijgen aan de hand
van aanvullende immissietoetsen op alle rwzi’s in Nederland. Er lopen op dit moment
goede voorbeeldtrajecten in Nederland waarbij immissietoetsen bij rwzi’s worden uitgevoerd.
Dit is onder andere het geval bij het waterschap Hunze en Aa’s, waterschap Noorderzijlvest
en bij de Provincie Zuid-Holland. Aan de hand van de ervaringen en lessen uit deze
trajecten wordt een plan opgesteld om de toetsen landelijk uit te voeren.
6. Beschikbaarheid drinkwater en grondwater voor de lange termijn
De Minister van IenW is systeemverantwoordelijk voor de openbare drinkwatervoorziening.
Ik zet hierbij in op vier sporen:
1. voldoende drinkwater;
2. een goede kwaliteit drinkwater;
3. bewust en zuinig drinkwatergebruik.
4. Het vierde en laatste spoor is het zorg dragen voor een toekomstbestendige drinkwatersector.
Voor voldoende drinkwater op de kortere termijn hebben IPO en VEWIN samen met IenW
het Actieprogramma beschikbaarheid Drinkwaterbronnen 2023–203023 opgesteld waarover de Kamer op 13 januari 2025 is geïnformeerd.
Daarnaast heb ik het RIVM gevraagd om voor de langere termijn samen met de drinkwaterbedrijven
en de andere overheden te onderzoeken wat de kansen en belemmeringen zijn van aanvullende
bronnen zoals onder andere brak grondwater, zeewater of RWZI-effluent. De uitkomsten
daarvan zijn bijgevoegd in het rapport «De drinkwatervoorziening van de toekomst, Ontwikkeling bronnen, zuiveringstechnologie
en klimaatrisico’s 2030 tot 2050».
Uit het onderzoek blijkt dat de inzet van de bronnen en zuiveringstechnologieën door
drinkwaterbedrijven in hoge mate afhankelijk zal zijn van onzekere ontwikkelingen
op het vlak van de drinkwatervraag, zoetwaterbeschikbaarheid, techniek, klimaat en
beleid. Het onderzoek laat onder andere zien dat:
• conventionele bronnen (zoet oppervlaktewater en grondwater) voor drinkwaterbedrijven
de komende 20–30 jaar de belangrijkste drinkwaterbron blijven;
• er door drinkwaterbedrijven wordt ingezet op extra reserves, kunstmatige infiltratie
en een multibronnenstrategie om de robuustheid van de drinkwatervoorziening te vergroten;
• aanvullende drinkwaterbronnen zoals brak- en zoutwater, afvalwater (RWZI-effluent)
kunnen bijdragen aan de robuustheid van het systeem;
• drinkwaterbedrijven op de lange termijn meer intensievere waterzuivering zullen moeten
toepassen. Zuiveringstechnieken worden belangrijker door verontreinigingen zoals medicijnresten,
gewasbeschermingsmiddelen en PFAS en nieuwe inzichten op de effecten hiervan. De kosten
van de productie van drinkwater zullen hierdoor stijgen.
• En als laatste dat het ontwikkelen en introduceren van nieuwe zuiveringstechnieken,
alternatieve drinkwaterbronnen of gebiedsprocessen voor het beter vasthouden van zoetwater
geruime tijd vergt.
Het rapport van het RIVM vormt een handvat om samen met de drinkwaterbedrijven en
de andere overheden te werken aan een perspectief en strategie voor de langere termijn
drinkwatervoorziening na 2030. Beoogd wordt om eind dit jaar de relevante onderdelen
hiervan in het ontwerp Nationaal Water Programma op te nemen. Hiermee geef ik ook
invulling aan de motie van het lid Krul24.
Het Rijk werkt nu al aan perspectief en strategie voor de langere termijn drinkwatervoorziening.
We staan voor de duurzame inzet van grondwater zelf aan de lat voor o.a. het behoud
van de Nationale Grondwaterreserves, zoals aangekondigd in de structuurvisie Ondergrond
van 2014 en de Beleidsnota Drinkwater (2021–2026). De Nationale Grondwaterreserves
zijn onze oude onaangetaste grondwatervoorraden. Deze reserveringen zijn van groot
belang voor de zekerheid van onze drinkwatervoorziening. Ze zijn inzetbaar voor drinkwater
bij grootschalige calamiteiten en, indien nodig, voor de drinkwatervoorziening in
de verre toekomst.
Vanwege het nationaal belang en het provincie-overstijgend karakter van de Nationale
Grondwaterreserves stelt het Rijk de kaders voor aanwijzing en bescherming in aansluiting
op huidige rolverdeling, waarbij provincies bevoegd gezag blijven voor vergunningverlening.
De bescherming is uniform en beoogt de risico’s op vervuiling en (eerdere) benutting
van de reserves te minimaliseren. Hierbij wordt, zo mogelijk, rekening gehouden met
belangen van andere ondergrondgebruikers.
Afgelopen jaar is in beeld gebracht welke locaties technisch geschikt zijn als Nationale
Grondwaterreserves. De rapportage wordt nog voor de zomer verwacht. Over de keuzes
welke locaties worden aangewezen en welke voorwaarden in deze gebieden gaan gelden
is het Ministerie van IenW in gesprek met drinkwaterbedrijven, provincies en andere
ministeries. Hierover zal de Kamer op een later moment geïnformeerd worden.
Om de reserveringen te beschermen willen we de risico’s door activiteiten in de ondergrond
minimaliseren. Tegelijk willen we de mogelijkheden voor andere ondergrondgebruikers
niet onnodig verkleinen. Vanwege de diepe ligging (50–250 meter) van de reserves en
de daardoor van nature aanwezige barrière kunnen de schijnbaar tegenstrijdige wensen
samenkomen door optimaal gericht te beschermen: activiteiten boven en onder de Nationale
Grondwaterreserves kunnen worden toegestaan, mits de natuurlijke barrière in stand
blijft. Deze manier van beschermen wordt ook aangeduid als 3D-bescherming.
Met de planMER van het Rijksprogramma Bodem, Ondergrond en Grondwater wordt de impact
van het aanwijzen en 3D-beschermen voor verschillende ruimtelijke varianten bepaald.
Deze planMER start het derde kwartaal van 2025.
Met de aanwijzing en bescherming van de nationale grondwaterreserves draagt het Rijk
zelf actief bij aan de drinkwatervoorziening voor de toekomst, en daarmee aan de weerbaarheid
van de vitale infrastructuur en de leefbaarheid van Nederland, ook voor toekomstige
generaties.25
7. Actieplan van Waterbedrijf Groningen en de Provincie Groningen, behorende bij Actieprogramma
Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen 2023–2030
In de hiervoor aangehaalde brief van 13 januari 2025 is de Kamer geïnformeerd over
het Actieprogramma Beschikbaarheid Drinkwaterbronnen 2023–2030. Ten tijde van de verzending
was het Actieplan van Waterbedrijf Groningen en de Provincie Groningen nog niet vastgesteld.
Inmiddels is dat wel het geval, en kan ik u ook het Regionaal Actieplan drinkwaterbronnen
Provincie Groningen 2023–2030 toesturen. Dit is als bijlage bij deze brief gevoegd.
8. Visserijmaatregelen en selectieve onttrekking van zoutwater bij het gemaal IJmuiden
Visserijmaatregelen
Het gemaal IJmuiden vervult een belangrijke rol in het waterbeheer in delen van Noord-Holland,
Utrecht en Zuid-Holland. Tegelijk veroorzaakt het gemaal ook vissterfte doordat de
schoepen van het gemaal passerende vissen raken. Aan de Kamer is, naar aanleiding
van de motie26 van het lid Van Esch c.s., toegezegd dat tot de vernieuwing van het gemaal IJmuiden
het beheer van sluis en gemalen geoptimaliseerd wordt om vissterfte te voorkomen en
het uitvoeren van een pilot om het effect van een «Paling over de dijk-maatregel»
(PODD) bij IJmuiden te onderzoeken. Hierbij wordt schieraal, volwassen paling op weg
naar paaigronden in de Sargassozee, voor het gemaal gevangen en overgezet naar de
Buitenhaven, zodat deze het gemaal niet hoeft te passeren.
De pilot is in 2024 uitgevoerd en geëvalueerd (het evaluatierapport is als bijlage
bijgevoegd). Op grond hiervan heb ik besloten de pilot niet voort te zetten. Enerzijds
omdat de sterftevermindering slechts enkele procenten is, terwijl de kosten per schieraal
die wordt overgezet circa 45 euro bedragen, en anderzijds omdat met maatregelen in
het beheer en in de lopende vernieuwing en renovatie van het gemaal een groter effect
kan worden bereikt.
Tot aan de oplevering daarvan zullen schieralen die tijdens de reguliere jaarlijkse
fuikmonitoring voor het gemaal worden gevangen worden overgezet naar het zoute water
en maatregelen zoals visvriendelijk malen en schutten waar mogelijk worden ingezet.
Het afgelopen seizoen is het schutbeheer van de Noordersluis afgestemd op de uittrek
van schieraal, door de binnendeur indien mogelijk langer open te houden. De kans dat
schieralen via het gemaal gaan neemt hierdoor af. Samen met Port of Amsterdam zal
onderzocht worden of deze maatregel ook dit jaar mogelijk is.
Selectieve Onttrekking
De Zeesluis IJmuiden leidt tot meer zoutindringing in het Noordzeekanaal. Dit is slecht
voor drinkwater en natuur. Om dit tegen te gaan is bij de bouw van de nieuwe sluiskolk
ook een zoutdam gebouwd die eind 2024 in gebruik is genomen. Deze werkt volgens het
principe van selectieve onttrekking: het zoutere water is zwaarder en kan onder de
dam door en gespuid worden, het zoetere water blijft zoveel mogelijk achter.
Een zoutdam van de omvang zoals in IJmuiden is nog niet eerder op deze schaal toegepast.
Om de werking te beproeven heeft Deltares, in opdracht van Rijkswaterstaat, in de
ontwerpfase een fysiek model gemaakt. Uit de proeven met het schaalmodel kwam naar
voren dat de zoutdam een negatief effect zou hebben op de toch al beperkte marges
van het peilbeheer en dat dit gemonitord en gemitigeerd moest worden in de vernieuwingsopgave
voor het spui- en gemaalcomplex.
In de testfase na ingebruikname in 2024 bleek echter dat de waterstandsdaling ter
hoogte van het spui- en gemaalcomplex groter was dan voorzien in het ontwerp en van
dusdanige omvang dat in bepaalde omstandigheden de zogeheten aanzuigbewakinggrens
van de pompen bereikt wordt. Een verdere daling van de waterstand is onwenselijk,
omdat dit de pompcapaciteit van het complex negatief beïnvloedt.
In opdracht van Rijkswaterstaat heeft Deltares hierover recent een advies uitgebracht
met een pakket aan maatregelen, zoals het eerder starten met bemaling bij een lager
debiet, inzet van spuicapaciteit bij de Zeesluis IJmuiden, het aanbrengen van aanzuigbeveiliging
op de pompen en het alleen geleidelijk opbouwen van het schutten via de Zeesluis.
Het rapport van Deltares is op de website van Rijkswaterstaat beschikbaar27.
In de komende periode worden deze maatregelen uitgevoerd en wordt er bijgestuurd in
afstemming met de waterbeheerders in de regio, ook in relatie tot de vernieuwingsopgave
van het gemaal.
Ter afsluiting
Met deze brief hoop ik de Kamer voldoende te hebben geïnformeerd over de voortgang
en aanpak van een breed scala aan belangrijke wateronderwerpen. Samen met andere overheden,
kennis- en onderzoeksinstituten, drinkwaterbedrijven en het bedrijfsleven blijven
we werken aan al deze onderwerpen. Gezamenlijk zetten we ons in voor een schoon, veilig
en toekomstbestendig Nederland.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
B. Madlener
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
B. Madlener, minister van Infrastructuur en Waterstaat