Brief regering : Fiche: Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening ter versterking positie boer in de keten
22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie
Nr. 3996 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2025
Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 2 fiches die werden opgesteld
door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).
Fiche 1: Positie boer in keten
Fiche 2: Verordening grensoverschrijdend toezicht oneerlijke handelspraktijken (Kamerstuk
22 112, nr. 3997)
De Minister van Buitenlandse Zaken,
C.C.J. Veldkamp
Fiche: Herziening Gemeenschappelijke Marktordening verordening ter versterking positie
boer in de keten
1. Algemene gegevens
a) Titel voorstel:
Voorstel van een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van
de Verordeningen (EU) nr. 1308/2013, (EU) 2021/2115 en (EU) 2021/2116 betreffende
de versterking van de positie van landbouwers in de voedselvoorzieningsketen
b) Datum ontvangst Commissiedocument:
10 december 2024
c) Nr. Commissiedocument:
COM (2024) 577
d) EUR-Lex
https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/PDF/?uri=CELEX:52024PC05…
e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing
Niet opgesteld
f) Behandelingstraject Raad
Landbouw- en Visserijraad
g) Eerstverantwoordelijk ministerie
Ministerie van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur
h) Rechtsbasis:
Artikel 42 en artikel 43, lid 2, Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie
(VWEU)
i) Besluitvormingsprocedure Raad
Gekwalificeerde meerderheid
j) Rol Europees Parlement
Medebeslissing
2. Essentie voorstel
a) Inhoud voorstel
De Europese Commissie (hierna: de Commissie) heeft op 10 december jl. een voorstel
gepubliceerd tot wijziging van de Gemeenschappelijke Marktordening (GMO) voor landbouwproducten1 met als doel i) het versterken van de positie van de boer in de keten en ii) het
vergroten van het vertrouwen in de voedselvoorzieningsketen. De wijzigingen dragen
er volgens de Commissie aan bij dat boeren een eerlijk en voldoende inkomen hebben,
bestaande onevenwichtigheden in de keten worden gecorrigeerd en boeren verder worden
beschermd tegen oneerlijke handelspraktijken. Deze voornemens waren reeds aangekondigd
op 15 maart 2024 door de Commissie in het non-paper over het versterken van de positie
van boeren in de waardeketen2 en sluiten tevens aan bij de aanbevelingen uit de strategische dialoog over de toekomst
van de landbouw.3 Daarnaast wijzigt het voorstel ook de verordening strategische gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB)-plannen4 (en de horizontale GLB-verordening5
Het voorstel stelt ten eerste dat i) de hoofdregel wordt dat het sluiten van een schriftelijk
contract verplicht is bij elke levering van landbouwproducten door een boer of (unie
van) producentenorganisatie(s) aan een afnemer (verwerker, verzamelaar, distributeur
of retailer). Lidstaten kunnen ervoor kiezen om een schriftelijk contract ook op andere
plaatsen in de keten te verplichten en/of een schriftelijk aanbod van de afnemer verplicht
stellen. De bepalingen over contracten in de zuivelsector (opgenomen in separate artikelen)
zijn ook aangepast, waarmee het vereiste aan contracten grotendeels gelijk gesteld
is aan andere sectoren.
Voor de zuivel- en overige sectoren (behalve de suikersector) geldt een uitzondering
op de verplichting tot het sluiten van een schriftelijk contract (of het doen van
een schriftelijk aanbod) wanneer door leden van een producentenorganisatie of coöperatie
wordt geleverd aan de betreffende producentenorganisatie of coöperatie en de statuten
of interne regels van deze organisaties een soortgelijk effect hebben als de verplichting
tot een schriftelijk contract. Verder zijn er uitzonderingen voor micro- en kleine
afnemers, bij gelijktijdige levering en betaling en bij gratis levering of als het
product niet langer verkoopbaar is. De verkoper kan een schriftelijk contract (of
aanbod) echter alsnog vereisen van de afnemer. Daarnaast kan een lidstaat zelf bepalen
dat een schriftelijk contract (of aanbod) niet noodzakelijk is in de volgende gevallen:
i) de waarde van de levering komt niet boven een vooraf bepaalde drempel van maximaal
€ 10.000 uit, ii) de levering bevat landbouwproducten met een seizoensgebonden vraag-
of aanbodfluctuatie of bederfelijkheid of iii) de levering bevat landbouwproducten
waarvoor traditionele verkooppraktijken gelden.
Het contract moet voorafgaand aan de levering worden opgesteld en moet specifieke
elementen bevatten, zoals prijsbepaling en de wijze waarin deze tot stand is gekomen.
i) Prijsbepaling: De prijs en de wijze waarop deze tot stand is gekomen. De prijs moet
statisch zijn en in het contract vermeld worden, of worden berekend op basis van objectieve
indicatoren, indexcijfers of berekeningsmethoden die marktcondities en productiekosten
weerspiegelen, om te voorkomen dat boeren gedwongen worden systematisch onder hun
productiekosten te verkopen. Lidstaten kunnen indicatoren vaststellen om transparantie
te bevorderen.
ii) Oogst en levering: Specificaties over de leveringstijdstippen en -methoden en de kwaliteit
en kwantiteit van de levering of, bij zuivel, het volume van de rauwe melk.
iii) Duur en beëindiging: Het contract moet de looptijd en voorwaarden voor beëindiging
specificeren. Contracten met een minimale duur van zes maanden of meer moeten een
herzieningsclausule bevatten, die de verkoper de mogelijkheid biedt om het contract
te herzien als de kostprijs van de productie systematisch niet langer wordt gedekt.
iv) Betalingsregelingen: Duidelijke afspraken over betalingsvoorwaarden en -termijnen.
v) Regelingen bij overmacht en onvoorziene omstandigheden.
Lidstaten kunnen bovendien afnemers verplichten om de contracten te registreren in
een register. Lidstaten dienen voorts een bemiddelingsmechanisme op te zetten voor
gevallen waarin partijen geen overeenstemming kunnen bereiken over de voorwaarden
voor het sluiten van een nieuw contract of het herzien van een bestaand contract.
Voor de suikerbietensector gelden enkel de volgende wijzigingen: i) De verplichting
om voorafgaand aan de levering een schriftelijk contract op te stellen waarin de hoeveelheid
te leveren suikerbieten is opgenomen, ii) de verplichting tot het opnemen van de hierboven
uitgewerkte herzieningsclausule, iii) de verplichting om de prijs te berekenen aan
de hand van de hierboven uitgewerkte indicatoren, indexcijfers of berekeningsmethoden,
en iv) mits de lidstaat hiervoor kiest, registratie van het contract.
Het voorstel stelt ten tweede dat met het oog op het versterken van de positie van
de boer in de keten de regelgeving over producentenorganisaties aangepast moet worden.
Ten eerste worden erkenningsregels vereenvoudigd. Een producentenorganisatie kan op
basis van één enkele aanvraag voor meerdere sectoren en producten erkend worden. Voorts
wordt de mogelijkheid om biologische producentenorganisaties te erkennen geëxpliciteerd.
Een producentenorganisatie moet zijn opgericht op initiatief van boeren. De boerenleden
moeten in staat zijn de producentenorganisatie, haar besluiten en de financiën op
democratische wijze te controleren. Ten tweede wordt er verduidelijkt dat unies van
producentenorganisaties bepaalde activiteiten zoals prijsonderhandelingen kunnen uitvoeren
namens de producentenorganisaties, mits aan specifieke voorwaarden wordt voldaan.
Ten derde kunnen ook niet-erkende producentenorganisaties en coöperatieven onder voorwaarden
onderhandelen over de prijs van een deel van of de gehele productie.
Ten derde, zorgt het voorstel voor het verruimen van steunmaatregelen voor producentenorganisaties
via sectorale interventies in GLB-Nationaal Strategische Plannen (NSP). Zo kan in
een jaar met extreem weer of dier-/plantenziektes een subsidiepercentage worden toegepast
van 70% (dit was 50%). Verder kunnen in de groenten- en fruitsector op verzoek van
de producentenorganisatie de subsidiepercentages worden verhoogd van 50 naar 60% in
lidstaten waar minder dan 10% van de telers is georganiseerd in producentenorganisaties.
Daarnaast kunnen jonge en nieuwe boeren die voor het eerst toetreden tot erkende producentenorganisaties,
onder voorwaarden een subsidiepercentage van 60% (i.p.v. huidige 50%) krijgen voor
investeringen. Ook worden voor Sectorale Interventies in overige sectoren (anders
dan groenten- en fruit) de mogelijkheden voor lidstaten verruimd. In plaats van maximaal
3% kan 6% van het lidstaatbudget voor directe betalingen (na overheveling) worden
ingezet. Lidstaten die hiervan gebruik willen maken kunnen hun GLB-NSP hierop vanaf
2025 volgens de gebruikelijke procedure aanpassen.
Ten vierde, beoogt het voorstel om EU-steun tijdens ernstige marktverstoringen te
verruimen met mogelijkheden voor gezamenlijke actie van marktdeelnemers (boeren, productenorganisaties,
brancheorganisaties) tot stabilisatie van de markten, mits de interne markt daarbij
niet wordt verstoord. De Commissie kan daartoe, onder voorwaarden, besluiten middelen
uit de landbouwreserve ter beschikking te stellen, met de mogelijkheid tot aanvullende
nationale cofinanciering. De mogelijkheden die de Commissie heeft voor het ter beschikking
stellen van de landbouwreserve (binnen de beschikbare middelen) worden daarmee vergroot.
Dit betreft de aanpassing van de horizontale GLB-verordening.
Ten vijfde, worden definities voor termen als «eerlijk», «billijk en «korte ketens»
bij gebruik op commerciële uitingen of labels ingevoerd. Dit heeft tot doel de transparantie
en betrouwbaarheid bij gebruik van deze termen te vergroten en de verdeling van de
waardevermeerdering in de keten te kunnen beoordelen. Ook consumenten moeten daartoe
meer inzicht krijgen. Producten kunnen worden gelabeld met termen als «eerlijk» of
«billijk» als ze voldoen aan specifieke productie- en distributievoorwaarden die transparantie
en een rechtvaardige verdeling van toegevoegde waarde in de keten bevorderen. De term
«korte keten» mag worden gebruikt voor producten die direct van de boer naar de consument
gaan of waarbij er een nauwe geografische verbinding is tussen producent en consument.
Deze termen moeten consumenten informeren over de herkomst en de beperkte stappen
in de distributie van de producten. Andere, vergelijkbare termen, kunnen aan deze
lijst worden toegevoegd.
Ten zesde, wordt de uitzondering van de mededingingsregels in de landbouwsector tot
horizontale en verticale duurzaamheidsafspraken6 in de landbouwsector uitgebreid met sociale doelen. Hiertoe worden nieuwe uitzonderingen
op het kartelverbod van artikel 101 VWEU ingesteld voor kleinere bedrijven, jonge
boeren en voor activiteiten gericht op de verbetering van werkomstandigheden.
b) Impact assessment Commissie
De Commissie geeft aan dat er, gezien de urgentie om de uitdagingen in de agrarische
sector te adresseren, geen impact assessment kon worden opgesteld. Na oproep van lidstaten
heeft de Commissie inmiddels aangegeven wel met een vorm van effectbeoordeling te
komen. Het kabinet betreurt dat er door de Commissie geen impact assessment is opgesteld,
maar verwelkomt deze handreiking.
3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel
a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein
Het kabinetsbeleid, zoals vastgelegd in het Regeerprogramma en in de Kamerbrief over
de LVVN-inzet in de EU,7 is erop gericht om het vertrouwen van de sector in de overheid te vergroten en de
positie van agrarische ondernemers te versterken. Het kabinet zet daarbij stevig in
op perspectief, eerlijke concurrentie en verdienvermogen voor boeren, tuinders en
vissers. De inzet is daarbij om met ketenpartijen goede afspraken te maken over het
verdienvermogen van de boer en ieders rol en bijdragen, mede om de markt voor en afzet
van Nederlandse producten, te vergroten.
b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel
Het kabinet verwelkomt in het algemeen het voorstel, dat de samenwerkingsmogelijkheden
tussen landbouwers vergroot en de onderhandelingspositie van boeren in de voedselketen
versterkt. Daarbij acht het kabinet van groot belang dat de administratieve lasten
en regeldruk voor boeren, marktdeelnemers en de overheid beperkt blijven, het gelijke
speelveld en de interne markt in de EU worden gerespecteerd en de maatregelen uitvoerbaar
en handhaafbaar zijn. Ook is het belangrijk dat de maatregelen geen disproportionele
handelsbelemmeringen vormen voor derde landen en dat deze in lijn zijn met regels
van de Wereldhandelsorganisatie. Op een aantal van deze punten heeft het kabinet zorgen
over de uitwerking en implementatie van de voorstellen.
Als eerste verwelkomt het kabinet de voorstellen om schriftelijke contracten de norm
te laten zijn en dat daarbij een statische prijs in het contract of objectieve normen
voor de prijsbepaling worden gehanteerd die de boer een «eerlijke» prijs opleveren
voor de geleverde producten. Dit vergroot de zekerheid voor boeren en tuinders en
zorgt voor een gelijker speelveld in de EU, aangezien op dit moment lidstaten zelf
kunnen kiezen of een schriftelijk contract verplicht is. De prijsberekening in contacten
dient echter ruimte te geven voor maatwerk om de uitvoeringskosten voor boeren/producenten
en marktdeelnemers binnen de perken te houden. Het kabinet verwelkomt tegelijkertijd
dat bepaalde algehele uitzonderingen mogelijk worden gemaakt, inclusief bij levering
aan coöperaties, als deze in statuten vergelijkbare bepalingen hebben opgenomen over
de prijsbepalingen. Dit voorkomt dat de administratieve lasten te ver oplopen en erkent
de specifieke rol van coöperaties in relatie tot de eigen leden. Het kabinet is tegen
registratie van contracten. Dit heeft geen toegevoegde waarde en zorgt voor hoge administratieve
lasten.
Daarom verwelkomt het kabinet dat dit geen verplichting is voor lidstaten. Het kabinet
ziet de instelling van een bemiddelingsmechanisme ten aanzien van contracten als een
positief element om de belangen van boeren en marktdeelnemers te bewaken, maar zal
de inrichting daarvan mede afhankelijk laten zijn van de administratieve belasting
en de handhaafbaarheid.
Ten tweede verwelkomt het kabinet de vereenvoudiging van erkenningsregels voor producentenorganisaties.
Op een aantal punten is verduidelijking nodig, zoals het effect van de voorgenomen
erkenning voor meerdere sectoren indien er sprake is van sectoren waarvoor in de Verordening
Gemeenschappelijke Marktordening specifieke bepalingen staan. Ook het voorstel om
niet-erkende producentenorganisaties de mogelijkheid te geven te onderhandelen over
prijs en productievoorwaarden geeft mogelijk onduidelijkheid ten aanzien van de rol
van erkende organisaties en de wijze waarop autoriteiten hierop kunnen toezien (met
risico’s op verschillende criteria en uitleg door verschillende autoriteiten). Het
kabinet zal zich er tijdens de onderhandelingen voor inzetten om deze zaken te verduidelijken.
Ten derde verwelkomt het kabinet de hogere subsidiepercentages voor sectorale steun
aan producentenorganisaties, waaronder die voor jonge en nieuwe boeren en bij extreem
weer of dier- en plantenziektes. Het kabinet hecht tegelijkertijd aan vereenvoudiging
en verlaging van administratieve lasten in het algemeen en ook specifiek voor operationele
programma’s van producentenorganisaties. Hierbij is het voor de uitvoering (inclusief
ICT-aanpassingen) van belang dat er zo weinig mogelijk variatie is in de gehanteerde
percentages EU-steun en dat de definities en voorwaarden voor steun helder genoeg
zijn, waartoe meer gelijkschakeling van subsidiepercentages wenselijk is. Het kabinet
is neutraal over het voorstel om lidstaten de mogelijkheid te bieden 6% in plaats
van 3% van de directe betalingen te kunnen besteden aan sectorale steun voor overige
sectoren.
Ten vierde steunt het kabinet de verruimde mogelijkheden om de steun voor gezamenlijke
acties door marktdeelnemers bij ernstige marktverstoringen te financieren vanuit de
landbouwreserve. Dit omdat het budget uit de landbouwreserve ook bedoeld is voor ernstige
marktverstoringen.
Ten vijfde is het kabinet minder overtuigd inzake het definiëren van termen als «eerlijk»,
«billijk» en «korte ketens». Enerzijds staat het kabinet wel achter de gedachte en
heeft het kabinet begrip voor de wens om helderheid te scheppen voor boeren en consumenten
(diversificatie verdienmodel, binding met de boer, transparantie in de keten en bereiken
van agro-ecologische doelen), maar het kabinet is anderzijds van oordeel dat het zeer
moeilijk is om tot éénduidige begrippen hiervoor te komen binnen de EU. Samenhang
dient te worden bezien met gebruik van vergelijkbare termen in b.v. de GLB plattelandsverordening
(EU) 1305/2013. Tevens voorziet het kabinet problemen bij de uitvoering en handhaving
hiervan, inclusief kosten voor de overheid en de sectoren. Het kabinet zal tijdens
de onderhandelingen inzetten op wijziging van deze bepalingen.
Ten zesde ziet het kabinet de mogelijkheden tot uitbreiding van duurzaamheidsafspraken
in de landbouwsector met sociale doelen met interesse tegemoet, maar acht het daarbij
tevens van groot belang dat de voorwaarden en criteria helder worden gedefinieerd
om onduidelijkheid bij de uitvoering en handhaving te voorkomen.
c) Eerste inschatting van krachtenveld
Naar verwachting zal een meerderheid van de lidstaten de voorstellen verwelkomen,
aangezien het tegemoetkomt aan de wens vanuit de (landbouw)sectoren, het in lijn is
met de eerder uitgebrachte en breed gesteunde voorstellen van de Commissie ten aanzien
van het versterken van de positie van de boer in de keten, het aansluit bij de aanbevelingen
uit de strategische dialoog over de toekomst van de landbouw en aansluit bij reeds
bestaande (nationale) systemen en wetgeving in diverse landen. Tegelijkertijd zullen
naar verwachting diverse lidstaten ook nadrukkelijk wijzen op de mogelijke negatieve
gevolgen voor de uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, administratieve lasten, interne
markt en risico op hogere prijzen voor de consument.
Het Europees Parlement zal naar verwachting over het algemeen steun uitspreken voor
de voorstellen, maar ook niet onverschillig staan over de effecten op de administratieve
lasten bij o.a. boeren en bedrijfsleven.
4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit
a) Bevoegdheid
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de EU handelt binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de lidstaten
in de EU-verdragen zijn toegedeeld om de daarin bepaalde doelstellingen te verwezenlijken.
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de bevoegdheid is positief. Het voorstel
voor aanpassing van Verordening (EU) 1308/2013 is gebaseerd op de artikelen 42 en
43, tweede lid, VWEU. Artikel 43, tweede lid, VWEU geeft de EU de bevoegdheid om maatregelen
vast te stellen inzake de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten, evenals
overige bepalingen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouw-
en visserijbeleid na te streven. Artikel 42 VWEU bevat regels betreffende de mededinging
op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten en vormt de rechtsgrondslag
voor het verlenen van steun door de EU. Op het terrein van de landbouw is er sprake
van een gedeelde bevoegdheid tussen de EU en de lidstaten (artikel 4, tweede lid,
onderdeel d, VWEU).
Het kabinet kan zich vinden in deze rechtsgrondslagen.
b) Subsidiariteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet de subsidiariteit van het optreden van de Commissie. Dit houdt in dat het
kabinet op de gebieden die niet onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen
of wanneer sprake is van een voorstel dat gezien zijn aard enkel door de EU kan worden
uitgeoefend, toetst of het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten op
centraal, regionaal of lokaal niveau kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang
of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kan worden bereikt (het
subsidiariteitsbeginsel). Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de subsidiariteit
is positief. De voorgestelde wetgeving heeft tot doel het versterken van de contractuele
positie van de boer en het vergroten van het vertrouwen in de keten. Gezien de uitgebreide
regulering van de landbouwsector op EU-niveau en de hierover in eerdere EU-wetgeving
opgenomen bepalingen, met name in de GMO-verordening, kan dit onvoldoende door de
lidstaten op centraal, regionaal of lokaal niveau worden verwezenlijkt, daarom is
een EU-aanpak wel nodig. Door het instellen van deze regels omtrent de gemeenschappelijke
marktordening en steunmaatregelen wordt het gelijk speelveld op het terrein van concurrentie
en verdienvermogen verbeterd en worden belemmeringen of ongelijke toepassing op de
interne markt weggenomen. Om die redenen is optreden op het niveau van de EU gerechtvaardigd.
c) Proportionaliteit
Als onderdeel van de toets of de EU mag optreden conform de EU-verdragen toetst het
kabinet of de inhoud en vorm van het optreden van de Unie niet verder gaan dan wat
nodig is om de doelstellingen van de EU-verdragen te verwezenlijken (het proportionaliteitsbeginsel).
Het oordeel van het kabinet ten aanzien van de proportionaliteit is in beginsel positief.
Het voorstel heeft tot doel de positie van de boer te versterken. Het voorgestelde
optreden is geschikt om deze doelstelling te bereiken. Het kabinet acht de maatregelen
ten aanzien van de contracten, versterking van producentenorganisaties, steunmaatregelen
aan producentenorganisaties en steunmaatregelen bij marktcrises hiertoe geschikt.
Bovendien gaat het voorgestelde optreden niet verder dan noodzakelijk.
Wat betreft de aanpassing van de regels omtrent de uitzondering van de mededingingsregels
in de landbouwsector bij de duurzaamheidsafspraken en de uitbreiding hiervan met sociale
doelen, kan het kabinet nog geen definitief oordeel geven over de proportionaliteit.
Reden hiervoor is dat om te kunnen beoordelen of het voorstel verder gaat dan nodig,
duidelijkheid moet bestaan over de criteria. Ditzelfde geldt voor de definiëring van
termen als «eerlijk», «billijk» en «korte ketens». Zolang deze termen onduidelijk
zijn, kan het kabinet niet beoordelen of het voorstel ten aanzien van die definities
proportioneel is.
5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke
aspecten
a) Consequenties EU-begroting
Een aantal voorstellen omtrent steun aan producentenorganisaties en de regels omtrent
het gebruik van de landbouwreserve kunnen tot versnelde uitgaven of betere c.q. vergrote
benutting van middelen leiden, maar dit wordt begrensd door beschikbare middelen in
het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF), respectievelijk de landbouwreserve.
Het kabinet is van mening dat eventuele benodigde middelen gevonden dienen te worden
binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en
dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting.
b) Financiële consequenties (incl. personele) voor Rijksoverheid en/ of medeoverheden.
Er zijn verschillende maatregelen in de voorstellen die tot grotere inzet (en financiële
kosten) van de Rijksoverheid zullen leiden. Zo dienen lidstaten een bemiddelingsmechanisme
voor contracten in te stellen. Lidstaten kunnen daarnaast een register instellen voor
de registratie van alle contracten. Het kabinet zal dit laatste vooralsnog niet instellen,
mede omdat dit aanzienlijke kosten van het Rijk en administratieve lasten van het
bedrijfsleven zal vergen.
Vereenvoudiging van de erkenningsregels voor producentenorganisaties en het vergroten
van steunmaatregelen voor producentenorganisaties en sectorale interventies en steunmaatregelen
bij marktcrises zullen leiden tot grotere uitvoeringslasten van het Rijk. Het betreft
uitbreiding van bestaand beleid. De uitvoering van deze maatregelen vindt op dit moment
plaats door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) met toezicht door de Nederlandse
Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Mogelijk zal deze uitbreiding van uitvoerings-
en handhavingslasten enige miljoenen euro’s vergen, afhankelijk van de wens en mogelijkheden
tot gebruik hiervan. Voor steunmaatregelen bij marktverstoringen wordt daarnaast de
mogelijkheid geboden aan lidstaten tot nationale cofinanciering. Alleen wanneer Nederland
daarvoor kiest, zal dit ten laste komen van het Rijk.
Het definiëren van termen als «eerlijk», «billijk» en «korte ketens» zal waarschijnlijk
leiden tot de wens tot toetsing en handhaving hiervan. Dit zal mogelijk (deels) door
de markt kunnen worden opgepakt, maar ook kunnen leiden tot het aanwijzen tot handhaving
door een bevoegde autoriteit in Nederland. Dit is nieuw beleid.
De budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het beleidsverantwoordelijk
departement, conform de regels van de budgetdiscipline.
Er zijn geen financiële consequenties voorzien voor de medeoverheden naar aanleiding
van de voorstellen.
c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger.
De kosten voor het bedrijfsleven kunnen aanzienlijk zijn, als gevolg van de verplichting
tot het opstellen van schriftelijke contracten met de agrariërs en, wanneer niet voor
statische prijzen is gekozen, de voorwaarden dat deze contracten gebaseerd dienen
te zijn op objectieve indicatoren, indexcijfers of berekeningsmethoden die marktcondities
en productiekosten weerspiegelen, inclusief de herzieningsclausules na zes maanden
als de kostprijs niet systematisch wordt gedekt. Verwerkers en retailbedrijven kunnen
daarbij mogelijk ook lagere inkomsten ontvangen, omdat een aangepaste/hogere prijs
aan de agrariër wordt betaald. Agrarische ondernemers kunnen daardoor een betere positie
verwerven bij de onderhandelingen over contracten en een betere prijs bedingen, maar
kunnen tevens tegen financiële gevolgen aanlopen om hun kostprijsniveau, nodig voor
de contracten, te berekenen. Het kabinet acht de voordelen van het voorstel op te
wegen tegen de mogelijk hogere regeldruk.
Lidstaten kunnen daarnaast een register instellen voor de registratie van alle contracten.
Het kabinet zal dit vooralsnog niet instellen, mede omdat dit administratieve lasten
voor het bedrijfsleven zal verhogen. Een impact assessment ontbreekt bij het voorstel,
maar de Commissie heeft inmiddels aangegeven wel met een vorm van effectbeoordeling
te komen. Het kabinet zal tijdens de onderhandelingen van het voorstel nadrukkelijk
aandacht vragen voor eventuele regeldruk verhogende voorstellen en zich ervoor inzetten
dat verhoging van de regeldruk beperkt blijft.
d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten
De maatregelen leiden tot een betere positie voor de Europese boer in de keten en
bieden hen daarmee de mogelijkheid om een betere prijs voor hun producten te ontvangen.
Dit zal het verdienvermogen van de EU-landbouwsector vergroten, wat de concurrentiekracht
en economische weerbaarheid van de sector vergroot. Boeren en leveranciers uit derde
landen kunnen eveneens profiteren van betere voorwaarden en prijzen voor hun producten
die zij leveren aan verwerkers en retailbedrijven in de EU. Tegelijkertijd zullen
zij zich moeten verhouden tot een verstevigde concurrentiepositie van Europese boeren
en zullen zij administratieve kosten en lasten moeten dragen van het bijvoegen van
dergelijke geschreven contracten.
6. Implicaties juridisch
a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid
(inclusief toepassing van de lex silencio positivo)
Het voorstel heeft beperkte gevolgen voor nationale regelgeving. Het gaat daarbij
om het bemiddelingsmechanisme voor contracten, dat een relatie heeft met de wetgeving
inzake oneerlijke handelspraktijken (de Wet oneerlijke handelspraktijken landbouw-
en voedselvoorzieningsketen). Voor deze wet is de Autoriteit Consument en Markt (ACM)
toezichthouder. Mogelijk kan hierbij worden aangesloten. Verder zal de handhaving
van de verplichting tot het sluiten van schriftelijke contracten moeten worden vastgelegd
in nationale regelgeving.
Voor een aantal maatregelen, met name omtrent de toepassing van de verplichting en
voorwaarden voor de schriftelijke contracten, is in het voorstel opgenomen dat er
zowel mogelijkheden worden geboden voor uitzonderingen door lidstaten, als aanvullende
nationale bepalingen. In dat geval dient daartoe nationale regelgeving te worden vastgesteld.
Nederland zal, mede gezien de bepalingen in het regeerprogramma om geen aanvullende
«nationale koppen» in te stellen, geen gebruikmaken van deze aanvullende nationale
verplichtingen.
De Commissie heeft in het voorstel geen handhavings- en sanctioneringsbepalingen opgenomen.
Verschillende maatregelen zijn echter uitbreiding van bestaand beleid (zoals EU-steunmogelijkheden
aan producentenorganisaties) waartoe reeds bestaande controle- en handhavingsafspraken
gelden.
Er zijn geen gevolgen voor decentrale regelgeving.
b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan
Het voorstel geeft de Commissie de bevoegdheid in artikel 88bis, derde lid, van verordening
(EU) 1308/2013 om via uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake de voorwaarden
voor de definities van «eerlijk», «billijk» en «korte toeleveringsketen», waarbij
rekening dient te worden gehouden met toepasselijke internationale normen (artikel 88a,
eerste en tweede lid). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële
onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid aan de Commissie
acht het kabinet wenselijk, omdat het vaststellen van de voorwaarden voor het gebruik
van de hierboven genoemde definities om een nadere gedetailleerde discussie zal vragen.
De keuze voor een uitvoeringsverordening ligt hier voor de hand, omdat het gaat om
uitvoering van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen
worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening
(EU) 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats,
omdat lidstaten in principe het laatste woord krijgen bij het nader uitwerken van
deze definities.
Verder geeft het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 88bis, vierde lid,
van verordening (EU) 1308/2013 om gedelegeerde handelingen vast te stellen waarmee
vermeldingen kunnen worden toegevoegd die vergelijkbaar zijn met de vermeldingen «eerlijk»
en «billijk» wanneer dergelijke soortgelijke vermeldingen in de handel worden gebruikt
om kopers te informeren over de in artikel 88bis, eerste lid bedoelde handelsmodaliteiten.
Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk, omdat het niet-essentiële onderdelen
van de basishandeling betreft. Toekenning van deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk,
om tot noodzakelijke verduidelijking en definiëring te komen of in richtsnoeren uit
te kunnen werken. Delegatie in plaats van uitvoering ligt hier voor de hand, omdat
dit ook voor bepalingen van andere facultatieve vermeldingen in de GMO regelgeving
wordt toegepast. Het kabinet acht deze bevoegdheid voldoende afgebakend.
Ook geeft het voorstel de Commissie de bevoegdheid in artikel 168, elfde lid, van
verordening (EU) 1308/2013 om uitvoeringshandelingen vast te stellen inzake de uniforme
uitvoering van de voorwaarden waaraan contracten dienen te voldoen (artikel 168, vierde
lid), de uitzonderingen daarop (artikel 168, vijfde lid) en de wijze waarop lidstaten
de Commissie dienen te notificeren over de aanvullende maatregelen die lidstaten kunnen
instellen (artikel 168, tiende lid). Het toekennen van deze bevoegdheid is mogelijk,
omdat het geen essentiële onderdelen van de basishandeling betreft. Toekenning van
deze bevoegdheid acht het kabinet wenselijk, omdat de noodzakelijke maatregelen voor
de uniforme uitvoering van de contractvoorwaarden om een nadere gedetailleerde discussie
zal vragen. De keuze voor uitvoering ligt hier voor de hand, omdat het gaat om uitvoering
van de verordening volgens eenvormige voorwaarden. De uitvoeringshandelingen worden
vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure als bedoeld in artikel 5 van verordening
(EU) 182/2011. Toepassing van deze procedure is hier volgens het kabinet op zijn plaats
omdat lidstaten in principe het laatste woord krijgen bij het nader uitwerken van
de hierboven genoemde elementen.
c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum
inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid
De inwerkingtreding wordt voorzien op de twintigste dag na officiële publicatie.
Inwerkingtreding van de definities omtrent «eerlijk», «billijk» en «korte ketens»
is 2 jaar na inwerkingtreding verordening.
Inwerkingtreding van de contracten in de zuivelsector en de (algemene) contractvoorwaarden
is 18 maanden na inwerkingtreding, om de marktdeelnemers in staat te stellen zich
daarop voor te bereiden.
d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling
In het voorstel is geen evaluatiebepaling opgenomen. Het kabinet acht dit ook niet
noodzakelijk aangezien het voorstel onderdeel wordt van de GMO-verordening.
e) Constitutionele toets
Niet van toepassing
7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving
Het voorstel heeft verschillende implicaties voor de uitvoering en handhaving, mede
afhankelijk van de wijze waarop Nederland gebruik zal maken van de mogelijkheid tot
aanvullende maatregelen, waartoe lidstaten kunnen besluiten. Het kabinet zal echter,
mede gezien de bepalingen in het Regeerprogramma om geen aanvullende «nationale koppen»
in te stellen, geen gebruikmaken van deze aanvullende nationale verplichtingen. Zonder
effectbeoordeling van de Commissie kan het kabinet nog geen goede inschatting maken
van de implicaties voor uitvoering en/of handhaving van de op EU-niveau opgelegde
verplichtingen.
Onderdelen die potentieel implicaties voor uitvoering en handhaving kunnen hebben,
zijn o.a.:
Het instellen van een bemiddelingsmechanisme voor contracten, waartoe instanties dienen
te worden aangewezen en uitvoeringskosten zullen worden gemaakt.
Daarnaast is er de mogelijkheid voor lidstaten om een register in te stellen voor
de registratie van alle contracten. Nederland zal dit vooralsnog niet instellen, mede
omdat dit tot aanzienlijke kosten bij het Rijk en administratieve lasten bij het bedrijfsleven
zal leiden.
Verder de vereenvoudiging van de erkenningsregels voor producentenorganisaties en
het vergroten van steunmaatregelen voor producentenorganisaties en sectorale interventies
en steunmaatregelen bij marktcrises, zullen leiden tot grotere uitvoeringslasten van
het Rijk. Het introduceren van nieuwe subsidiepercentages (naast 50% EU-steun, nu
ook 60% en 70%) leidt tot uitdagingen in de uitvoering, waaronder ICT-aanpassingen
bij instanties als RVO.
Ten slotte, het definiëren van termen als «eerlijk», «billijk» en «korte ketens« zal
mogelijk leiden tot de wens tot toetsing en handhaving door een bevoegde autoriteit
in Nederland.
8. Implicaties voor ontwikkelingslanden
Geen implicaties voor ontwikkelingslanden anders dan de genoemde consequenties voor
derde landen in het algemeen zoals aangegeven onder onderdeel 5d.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.C.J. Veldkamp, minister van Buitenlandse Zaken