Brief regering : Onderzoeksrapport kansengelijkheid eerstegeneratiestudenten
31 288 Hoger Onderwijs-, Onderzoek- en Wetenschapsbeleid
Nr. 1174
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2024
Met deze brief bied ik uw Kamer een onderzoek aan over kansengelijkheid van eerstegeneratiestudenten.
Het onderzoek, uitgevoerd door Dialogic, geeft invulling aan de motie Peters1, die vraagt om samen met de instellingen te onderzoeken hoe meer aandacht besteed
kan worden aan eerstegeneratiestudenten en om daarbij in ieder geval in kaart te brengen
hoe er beter zicht kan worden verkregen op deze groep. In het voorjaar kom ik schriftelijk
terug op de opgaven omtrent het studiesucces van studenten en daarin betrek ik de
bevindingen uit dit rapport. Ik zal daarbij ook specifiek ingaan op de motie Peters.
Over het onderzoek
Dialogic heeft in opdracht van het Ministerie van OCW een verdiepend onderzoek gedaan
naar de kansengelijkheid van eerstegeneratiestudenten. Naast het kenmerk eerstegeneratiestudent
is ook gekeken naar andere achtergrondkenmerken. Eerstegeneratiestudenten zijn studenten
wiens ouders geen hbo- of wo-opleiding hebben gevolgd. Daarmee zijn deze studenten
pioniers in hun familie. Het onderzoek betreft een analyse van verschillende achtergrondkenmerken
in relatie tot studiesucces, uitval en switch. Het is verklarend ingestoken en is
gericht op oorzaken van kansenongelijkheid.
Samenvatting onderzoek
Eén op de drie studenten is eerstegeneratiestudent in het hbo en wo, waarvan de meeste
van deze eerstegeneratiestudenten zich inschrijven voor een hbo-bachelor (70%). Dialogic
concludeert in het onderzoek dat de kansengelijkheid van eerstegeneratiestudenten,
maar ook van andere groepen onder druk staat. Het onderzoek laat zien dat eerstegeneratiestudenten
meer risico lopen om uit te vallen of te switchen. Echter, er zijn groepen studenten
die een nog grotere kans hebben om uit te vallen of te switchen, namelijk hbo-studenten,
bachelorstudenten, mannelijke studenten, studenten met een migratieachtergrond, en
studenten met een lager gezinsinkomen. Een deel van het effect van het zijn van eerstegeneratiestudent
op de kans op uitval, kan verklaard worden door deze controlevariabelen. Zo is bijvoorbeeld
bij uitval het effect van inkomensklasse en migratieachtergrond aanzienlijk sterker
dan het effect van eerstegeneratiestudent-zijn. Ook bij andere variabelen zoals studieduur
is de impact van andere kenmerken te zien. Bovendien versterken combinaties van achtergrondkenmerken
elkaar, in de zin dat een bepaalde combinatie van achtergrondkenmerken (bijv. man
en bachelorstudent zijn en daarnaast een migratieachtergrond hebben) de kans op uitval,
switch en lager studiesucces kan vergroten. Uit het onderzoek blijkt dan ook dat studenten
vanwege allerlei achtergrondfactoren tegen barrières aanlopen, en dat is niet te reduceren
tot één verklarend persoonskenmerk.
De onderzoekers constateren dat eerstegeneratiestudenten dermate gefocust zijn op
het nominaal behalen van hun diploma, dat zij het zich minder kunnen permitteren om
aan zelfontplooiing te doen tijdens de studie. De grote financiële verantwoordelijkheid
die een grote groep eerstegeneratiestudenten voelt speelt mee in deze ervaren prestatiedruk.
Uit de interviews komt hiermee de samenhang tussen eerstegeneratiestudent-zijn en
inkomensklasse naar voren; vaak zijn deze kenmerken in de praktijk nauwelijks te onderscheiden.
Een verklarende factor die duidelijk uit het onderzoek springt, is het gebrek aan
thuisgevoel dat eerstegeneratiestudenten ervaren op de hogeschool of universiteit.
Dit terwijl dit thuisgevoel juist belangrijk is om succesvol de opleiding te doorlopen.
Bepaalde studenten krijgen te maken met een mismatch tussen de thuisomgeving en de
nieuwe sociale omgeving van de onderwijsinstelling. Zij vinden het soms moeilijk om
binnen het plaatje te passen en hebben minder vertrouwen in hun eigen kunnen ten opzichte
van hun medestudenten. Of ze zijn nog niet bekend met de ongeschreven regels op een
instelling.
Vervolg
Dialogic constateert dat beleid gericht op een specifieke doelgroep zoals eerstegeneratiestudenten
onvoldoende effectief lijkt, vanwege het feit dat verschillende achtergrondkenmerken
kunnen zorgen voor ongelijke kansen. Veel achtergrondkenmerken komen ook in samenhang
voor bij een student en zijn niet los van elkaar te zien. Dialogic concludeert dan
ook dat monitoring van eerstegeneratiestudenten meer na- dan voordelen heeft, onder
andere vanwege mogelijke stigmatisering. Er kan volgens de onderzoekers beter breder
gekeken naar onderliggende mechanismen van kansenongelijkheid en verminderd studiesucces,
zoals het gebrek aan thuisgevoel dat sommige groepen studenten ervaren. De onderzoekers
stellen dat er aandacht moet zijn voor de overgangen van het vo naar het hbo/wo, waarbij
in de route richting de hogeschool of universiteit al vroeg in ons systeem kansenongelijkheid
kan spelen. Ook stelt Dialogic op basis van de interviews dat de verantwoordelijkheid
primair bij instellingen ligt om dit probleem aan te pakken. Brede startprogramma’s
zouden mogelijk een goede interventie kunnen zijn.
De uitkomsten van dit onderzoek geven mijns inziens meer kleuring aan de uitdagingen
die door onder andere het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) worden geschetst
als het gaat om het vergroten van studiesucces en het verlagen van uitval en switch.
Het onderzoek bespreek ik in dit kader met de VH en UNL. In het voorjaar zal ik breder
ingaan op de aanbevelingen van dit onderzoek in relatie tot het IBO. Daarin zal ik
ook de motie Peters inhoudelijk beantwoorden.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.E.W. Bruins
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.E.W. Bruins, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap